| |
| |
| |
Omroeper.
Schilderkunst, enz.
De Koninklijke Maatschappij ter aanmoediging der schoone kunsten geeft een omzendbrief uit waarin zij eene tentoonstelling vermeldt gewijd aan teekeningen met waterverwen, pastel, aan plaatsneden, vooren- marmeren-, metalen- en andere beeldhouwwerken.
De Tentoonstelling wordt geopend op Zondag 15 Maart 1897 en duurt tot Zondag 12 April.
De voorwerpen voor de tentoonstelling bestemd moeten aan genoemde maatschappij, Venusstraat te Antwerpen, vóór 1n Maart gezonden worden. Aankoopen zullen door de besturende maatschappij gedaan worden, in vooruitzicht van den tijdens de toekomende vierjaarlijksche tentoonstelling in te richten tombola.
Er zal ook een bijzondere prijskamp ingericht worden waarvan de 1e prijs 1000 en de 2de 500 fr. bedraagt. Bijzonderheden worden vermeld door den omzendbrief en den secretaris Albert Van Nieuwenhuyze.
Van Dyck. Ortelius. Wij vernemen, dat de Heer Génard, Lid. der Koninklijke Vlaamsche Academie, zich tot het Academisch Korps van Antwerpen gewend heeft, om de aandacht te roepen op de aanstaande driehonderdste verjaring der geboorte van den grooten Antwerpschen kunstschilder Antoon Van Dyck, geboren te Antwerpen in 1599. Hij heeft insgelijks een schrijven aan den Gemeenteraad gericht, om deze overheid te herinneren, dat het binnen twee jaren de driehonderdste verjaardag is van den dood van den beroemden Aardrijkskundige, Abraham Ortelius, gestorven in 1598. Verscheidene pogingen werden reeds aangewend, om ter eere van dezen grooten zoon der Scheldestad een standbeeld op te richten. Wij koesteren de hoop, dat ditmaal deze plicht van dankbaarheid zal vervuld worden.
G.S.
Het Nederlandsch Museum te Amsterdam heeft ten geschenke ontvangen:
Van den heer I.W. Portengen, te Amsterdam, diverse voorwerpen, buit gemaakt bij de Expeditie op Lombok in 1894, als: twee geweren, Europeesch model; zes lanspunten en een harpoen; een Indisch mes en vijf Balische krissen in haar scheeden; geel koperen lampje of kaarsendraget met graveerwerk versierd, afkomstig van de poeri te Tjakra Negara; houten gedrochtelijke figuur, in de hand een flambouw houdende, gezeten op den kop van een monster. Het geheel is gepolychromeerd en verguld. Afkomstig van de uitwendige versiering van dezelfde poeri: bolvormige waterspuwer van gebakken aarde, vertoonende een monsterachtig gelaat met uitpuilende oogen. Afkomstig
| |
| |
van Mataram; bronzen affuitje van een miniatuur- kanon, rijk met ornamentwerk versierd; bronzen miniatuur lilla of draaibos met vork en ooren; de beide laatste afkomstig van Tjakra Negara; van mej. G. Stuurman, te Pretoria: twee paar merkwaardige schoentjes of muiltjes met houten zolen, die in buiging van den voet scharnieren; een goudgewicht-doosje met weegschaaltje, gemaakt in 1657 door Jacob Drielenburg, in de Halfsteeg te Amsterdam; van den heer S.P. Ten Cate, te Lisse: een cirkelvormig, eenigszins conisch geslepen, stuk trachiet, in het midden uitgehold en gediend hebbende als mortier, opgegraven te Lisse; van jhr. mr. V.E.L. de Stuers, alhier, bronzen applique in den vorm van een bokkenkop met ring in den bek, stijl Lodewijk XVI; van mej. G.F.A. Martens, te Renkum, kindermutsje en kinderlijfje van fijn gestikt linnen, 18e eeuw; van den heer Meijer E. Mossel, te Amsterdam, twee zandsteenen caryatiden, man en vrouw, in Romeinsch costuum, en twee zandsteenen halffiguren van omstreeks 1600; van den heer Jan Kruyver, te Amsterdam: handschrift van des schenkers vader, den heer Jacob Kruyver, flankeur, bevattende: 1o korte aanteekeningen gedurende den marsch naar Brussel, alsmede de aldaar gedane krijgsverrichtingen in September 1830, en 2o eenige aanteekeningen der voornaamste krijgsverrichtingen en andere bijzonderheden op de citadel van Antwerpen in 1830, 1831 en 1832, geschreven te St. Omer in Mei 1833; van mej. I.W. Huisken, te Amsterdam, merklap uit 1744; van den heer A. Pit, te Amsterdam, een vierkante zandsteen, waarop in hoog beeldwerk een voorstelling van Christus aan het kruis, waaromheen geschaard Maria, Johannes, Maria-Magdalena en S. Franciscus; van N.N.: bekroning van een spiegelof schilderijlijst van gebeeldhouwd lindenhout, in het midden een gekroond en gekleurd wapenschild uit de laatste helft der 17e eeuw; diep bordje van blauw Delftsch aardewerk, bodem en
rand golvend. De beschildering is van nagebootst Chineesch porselein, 18e eeuw; van den heer Jan Bol, koster te Schermerhorn, ovale ruit, waarin gebrand is een wapen met volgend onderschrift: Jan Symensz. Beets en Maertien Engels sijn huysvrouw van Schermerhorn. 1661.
Jan Neervoort. In de zoogenaamde zaal Verlat, te Antwerpen, hebben voortdurend tentoonstellingen plaats van jonge schilders: daaronder heeft bij voorbeeld de heer Peters met zijne binnenhuizen geschitterd.
Nu weder is eene bijzondere tentoonstelling gevormd uit werken van Jan Neervoort uit Antwerpen. Deze jonge kunstenaar heeft in weinige jaren bijzondere vorderingen gemaakt en zijne werken, waaronder de boeren-binnenhuizen, en landschappen of stallen met koeien, enz. ons het best geslaagd schijnen, vinden zooveel bijval dat vele daarvan al in de werkplaats des schilders en reeds voor hunne voltooing verkocht waren.
Marnix De voorgevel der school van de Hoogstraat te Brussel zal versierd worden met een standbeeld van Marnix van St.-Aldegonde, van den beeldhouwer Victor de Haen.
| |
| |
Nu moeten wij veronderstellen dat in deze school bijzonder twee vakken zullen worden onderwezen: 1o de leer van Calvijn, waarvan Marnix de verdediger en 2o de haat tegen de belgische grondwet, waarvan Marnix, gelijk nu toch iedereen wel weet een vurige vijand zou geweest zijn....
De Brusselsche volkskunst, of de Poesjenellenkelders. - Poesjenellen, prinsessen en keuninginnen in zijde en vloer gekleed, zijn weer van uit de bestoven kassen gekomen, om op de volkstooneelen van Brussel hunne poesjenellentoeren te komen spelen.
Bij Spiekoet, den bekenden impresario van St-Maarten's wijk, waren meer dan vier honderd voetkapoenen (vaartkapoenen) en maskes (meisjes) bij de eerste uitvoering in de nieuwe zaal aanwezig. Het tooneeljaar werd begonnen met het drama de Vier Aymons-kinderen en al de spelers werden bij hunne opkomst toegejuicht. Er werd met geen geknabbeld papier gesmeten, alles liep deftig af. De kunstenaars in karton werden zelfs teruggeroepen, en dezen schenen daarmêe niet weinig opgezet!
Bij Buelens in den Kruiersgang en bij Toone in de Spiegelstraat, heerscht dezelfde geestdrift.
De maatschappij ‘De Kunst op straat’ is van zin een toogfeest voor de openbare kunst in te richten tijdens de Tentoonstelling van 1897; het zal een overzicht zijn der kunst in 't verleden en het heden.
De afdeeling voor 't verleden zou verdeeld zijn in tijdperken en volgens de verschillende landen; in de hedendaagsche afdeeling zou men de verschillige werkwijzen der kunstnijverheden voorstellen.
Verder zou men eenen zitdag houden, stoeten inrichten, arbeidsen vlaggestoeten, openbare danspartijen en feesten, voordrachten, enz., eindelijk zou men vlaggewedstrijden inrichten voor het versieren der huizen enz.
| |
Dichtkunst, enz.
Huygens. - Nadat de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde, te Leiden, in haar vergadering van 13 Juni 1895 eene commissie benoemd had, welke in de stad 's Gravenhage een gedenkteeken voor Constantijn Huygens moest oprichten, ontstond bij de vereeniging Die Haghe (die de bestudeering der geschiedenis van Neerland's hofstad ten doel heeft) het plan, in aansluiting daarmede een gedachtenisviering ter eere van Huygens op touw te zetten. Wel werd geen samenwerking met de Maatsch. v. Ned. L. verkregen, maar Die Haghe's plan ging toch door, ja, breidde zich van Constantijn zelfs uit tot diens vader, Christiaan Huygens, secretaris van Willem den Zwijger, en tot ‘Constanter's’ zonen: Christiaan den natuurkundige, en Constantijn. Een talrijke commissie werd benoemd tot voorbereiding eener Huygens tentoonstelling.
| |
| |
De omstandigheden leidden er toe, dat de samenwerking tusschen deze commissie en Die Haghe verbroken weid, doch in plaats van aan het plan te schaden, werd het er door bevorderd. De commissie zette haar werkzaamheden voort en Die Haghe organiseerde langs anderen weg een hulde voor de Huygensen.
Die Haghe's nieuwe plannen kwamen tot uitvoering op den 4n September j.l., den 300n gedenkdag van Constantijns geboorte. In het huis Lange Voorhout no 44, waar Constanter van 1624 tot 1627 woonde, werd een gedenksteen onthuld, waarbij de voorzitter der vereeniging, de heer A.J. Servaas van Rooyen, schetste, hoe de jaren, door Constantijn in dit huis doorgebracht, tot de merkwaardigste van zijn leven mogen gerekend worden.
Had deze plechtigheid in kleinen kring plaats, grooter was de schare, die kort daarop bijeen kwam in de Groote of St.-Jacobskerk, waar aan het graf der Huygensen een krans zou worden gehecht. Weder was hier het woord aan den heer Servaas van Rooyen, die nu een uitvoerige rede hield, waarin hij een bestudeerde levens- en karakterschets gaf van Constantijn en ook eenige woorden wijdde aan de overige in dit graf ter laatste rustplaats gelegde leden der familie Huygens. De plechtigheid in de kerk die katholieke priesters en protestantsche geestelijken had samengebracht, werd door den heer A.N. Koopman opgeluisterd met een orgelconcert; o.a. werden een Psalm van Huygens en ‘Lofzang op C. Huygens, van Ban’ uitgevoerd.
Niet minder aanzienlijk was de schare, die eenige uren later aan de roepstem van Die Haghe gehoor gaf en een Huygensavond in de Theaterzaal van het Kurhaus te Scheveningen bijwoonde; onder de aanwezigen waren zelfs de groothertog van Saksen en diens dochter, de hertogin van Mecklenburg.
Het programma vermeldde vooreerst twee tableaux vivants: ‘Constantijn Huygens en zijne kinderen,’ naar de schilderij van A. Hanneman (1640) en ‘Christiaan Huygens, aan zijne huisgenooten de slingerbeweging verklarende’ (1658). Vooral aan dit tableau was grocte zorg besteed. Voorts werden door den heer J.C.v.d. Grijp eenige verzen gereciteerd, waaronder een fragment van Huygens' Voorhout (waarbij het tooneel de Haagsche ‘lindelaan’ te zien gaf) en Scheepspraet. Dit gedicht was met goed gevolg gedramatiseerd. De mise en scène (een herberg met vroolijke gasten) was typisch. De heer v.d. Grijp vervulde zijn niet gemakkelijke en ten opzichte van een deel van het publiek ondankbare taak loffelijk.
Tot besluit van Die Haghe's hulde werd voor het terras van het Kurhaus een toepasselijk vuurwerk afgestoken, terwijl de Huygenspoort aan het begin van den, in 't midden der 17e eeuw naar Constanter's plannen aangelegden Scheveningschen weg geillumineerd was.
Dit wat Die Haghe betreft, welke eer van haar werk heeft. Nu de commissie voor de Huygenstentoonstelling. Wat zij alzoo omtrent het geslacht Huygens bijeen gebracht heeft, werd, te beginnen met den
| |
| |
8n September, in het gemeentemuseum ter bezichtiging gesteld. Bij de opening der expositie hield de heer L. Wichers, voorzitter der commissie een rede. Deze liet vooral het licht vallen op de Huygens-studiën der laatste 25 jaren, hulde brengend aan Jorissen, die het eerst de goudmijn aan de Huygens-handschriften, berustend in het Kon. Instituut te Amsterdam, en de bibliotheek der Leidsche universiteit, ontgon, en aan mannen als de professoren Moll en Boot, die de manuscripten van het Instituut hebben gecatalogiseerd. Ook wees spr. op den roem van het geslacht Huygens.
De minister van Binnenlandsche zaken, v. Houten, opende officieel de tentoonstelling. Deze nu is voor het groote publiek niet zoo bijzonder interessant, of het moesten de kleine collectie instrumenten enz. dan Christiaan en de vele platen en kaarten van den Haag zijn; ook de portretten kunnen dezen of genen leek belang inboezemen. Wat echter de mannen van het vak betreft, voor hen heeft de tentoonstelling, die ook vele manuscripten en boeken bevat, groote waarde.
Bijzonder belangrijk moet wel de collectie manuscripten zijn, afkomstig uit het huis-archief van H.M. de Koningin; doch de vitrines, waarin deze liggen, zijn verzegeld.
Intusschen de commissie verdient alle lof. Niet minder dan 1055 nummers wist zij bijeen te brengen en uitstekend te catalogiseeren.
Wat ten slotte het gedenkteeken der Maatsch. v. Letterkunde betreft, dit zal bestaan uit een door Odé te houwen buste van Constanter, op voetstuk. Ze zal geplaatst worden op den Scheveningschen weg nabij het Hôtel Promenade. De vergunning tot plaatsing ervan is bereids aan het gemeentebestuur gevraagd. Wanneer de onthulling zal geschieden is nog niet bepaald.
Ten slotte deze vermelding, dat zoowel de nieuwe jaargang van Die Haghe's orgaan: 't Haagsch Jaarboekje, als de jongste aflevering van Oud-Holland aan de Huygensen gewijd zijn.
Koninklijke Vlaamsche Academie. Zitting van Augustus. - De heer Theo Coopman wordt benoemd tot afgevaardigde der academie, bij de onthulling van het gedenkteeken aan dokter Snellaert.
Vervolgens wordt besloten dat de plechtige feestzitting zal plaats hebben op Zondag, 18 October. Alsdan wordt overgegaan tot het aanduiden der prijsvragen voor 1898 en 1899.
Door den heer Sermon wordt uit naam van den heer Génard een voorstel gedaan tot het aannemen van een bijzonder kenteeken voor de leden der academie.
Zitting van 16 September. - Maatregelen voor de plechtige zitting op 18 October. Men beslist het uitgeven van een werk: Plaatsnaamkunde. Gemeente Bilsen, door Cuvelier en Huysmans.
Zitting van October. Mededeeling van den heer bestuurder Gailliard en van den heer Alberdingk Thijm over de voordrachten door deze heeren te houden op de plechtige zitting van 's anderen daags. De heer Dr. Claeys wordt verzocht bij dezelfde gelegenheid een kortelings
| |
| |
door hem vervaardigd gelegenheids-gedicht, ofschoon buiten het programma, voor te dragen.
Den 18n October heeft de feestzitting plaats.
Ten half twee uur verschijnt Prins Albrecht en wordt in de voorzaal van het academie-gebouw ontvangen, in tegenwoordigheid van de ministers Schollaert en Begerem, eenige hoofdofficieren, senaats-, kamer-, raadsleden, enz. enz. De welkomstgroet van den heer bestuurder wordt door Z.K.H. met een paar vriendelijke woorden beantwoord. Alle leden der academie worden aan den prins voorgesteld.
Men begeeft zich naar de feestzaal. Het bovengenoemd gedicht van den heer Claeys wordt door den dichter met zijne gekende geestdrift voorgedragen.
Daarop neemt de bestuurder het woord, en ontwikkelt, in eene welgeschreven redevoering, de werkzaamheid der academie in de afgeloopen tien jaren van haar bestaan.
De voorzitter geeft daarop het woord aan den heer Alberdingk Thijm ter voordracht van de feestrede, getiteld: De kunst, een steun van den troon.
Deze toespraak wordt in de uitgaven der academie gedrukt; daarom geven wij hiervan slechts een uittreksel.
Het punt van uitgang des redenaars is dit: De mensch leeft niet van brood alleen. Zoo dachten en spraken zelfs de Heidenen. Daarom is een vermeerdering van loon en eene vermindering van werkuren niet toereikend om het volk gelukkiger te maken.
Men moet trachten bij het volk de liefde voor schoone vormen en kleuren te ontwikkelen, gelijk die in vroegere eeuwen bestond.
De hartstochtelijke studie der heidensche kunst en letteren heeft sedert de 15e, en in de Nederlanden sedert de 16e eeuw, alle vroegere kunst leeren minachten of vertreden - de dichtkunst niet uitgezonderd. Alle kunst is, op enkele uitzonderingen na, van volkskunst geleerdenkunst geworden.
De spreker bewijst nu met eenige voorbeelden uit de volksgeschiedenis, hoe of vóór 1500 iedereen, de geringste man zelfs, zich kunstenaar gevoelde en trotsch was op de gestichte monumenten, hoe het volk deelde in de dichtkunst van die menestreelen, welke heden tot alledaagsche straatzangers zijn afgedaald.
Hij toont aan hoe in de eeuwen van 1500-1700 alle kunst meer en meer tot genot van enkelen diende; hoe ook het romeinsche recht misbruikt en een middel werd deels tot vermeerdering der vorstelijke macht, deels tot verrijking der advocaten; hoe eindelijk de staatkunde van eene wezenlijk populaire, gecentraliseerd werd en het volksleven onderdrukte, en hoe dit alles aanleiding gaf tot de groote omwenteling van 1789.
De spreker wenscht dus den terugkeer tot de ware, natuurlijke volkskunst zonder conventie, tot die bouwkunst, welke met den houtzager in 't bosch reeds begint, die kunst welke steekt in het geringste voorwerp onzer omgeving, in elke kreet van aandoening, in elken volzin; want daar ligt het begin van de lyrische dichtkunst.
| |
| |
Door de verheffing, de verspreiding, de ondersteuning der volkskunst zal het volk, in 't genot van schoone lijnen en kleuren, gelijk het voor 1500 smaakte, zich gelukkiger gevoelen en dankbaar, fier, maar eerbiediger tevens opzien tot den wettigen vorst, door wiens daden hem dit alles gewordt. De Vlaamsche academie, daaraan is niet te twijfelen, zal steeds medewerken tot bevordering van dat volksgeluk en aldus mede de hand reiken tot steun van den troon.
De prins uitte hierop eenige woorden van dank aan de sprekers, waarop overgegaan werd tot de uitreiking der prijzen reeds vroeger door ons vermeld.
Na afloop van dien keerde men tot de voorzaal terug, waar de prins zich nog langen tijd minzaam met de academieleden onderhield.
Koninklijke Akademie. Zitting van September. Voordracht van Dr. A. Kluyver: Levensbericht over Prof. Moltzer.
Gewesten-spraken. Bij M. Nijhoff te 's Gravenhage is verschenen: Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch dialect, door Prof. Dr. J.H. Gallee. Woordenboekje van het Deventersch dialect door W. Draaijer Het dialect van Oud-Beierland door Dr. A. Opprel.
| |
Toonkunst.
Tinel. Den eersten November had te Antwerpen een eigenaardig feest plaats. Mw Constantia Teichmann vierde het 50jarig bestaan van het gasthuis aldaar door haar zelve in 1845 gesticht en bekostigd.
Voor deze gelegenheid heeft Edgar Tinel eene cantate getoonzet, op eenen tekst van Mevr. Emma Tinel, voor gemengd koor, mezzosopraansolo, en klavierbegeleiding. Ongeveer in 't midden treedt het orgel op en eindelijk, als laatste huldegroet, fanfaremuziek.
De compositie bestaat dan ook uit drie deelen, welke eene schoone klimming van uitdrukking toonen: 1o Een hymne aan de christelijke liefde in 't algemeen. 2o Eene hulde aan de verdienstelijke vrouw welke haar, ten voorbeeld aan vele duizenden, in Antwerpen heeft gepleegd. 3o Eene dankzegging aan God die zulk eene edele ziel heeft geschapen en eene bede dat Hij haar voortdurend zegene.
Het is overbodig, voor allen die den geest des toonzetters kennen, hierbij te voegen, dat dit kleine werk opnieuw getuigt van eene fijne oorspronkelijkheid, kieschen smaak en een even oprecht als innig gevoel.
In het nummer van den 31n October en den eersten November geeft het Journal de Bruxelles verslag van een bezoek, door eenen der opstellers van genoemd blad bij den toondichter Tinel te Mechelen afgelegd, benevens den inhoud en de strekking van het nu voleindigd muziekdrama Godelieve, wat bij Breitkopf en Härtel te Leipzig in druk is. De smachtende muziekliefhebbers zullen nog eenige maanden op de eerste uitvoering moeten wachten, want deze zal eerst op het laatste Concert populaire te Brussel plaats hebben. Het Journal geeft tevens een
| |
| |
litterair ‘binnenhuisje’, een ‘Braekeleertje’ naar Tinels arbeidsvertrek geschetst. - Te Frankfort a.d. Main zal op 9den November de derde uitvoering van Franciscus plaats hebben en wel onder 's meesters leiding.
Herbergprinses van Nestor de Tière, operamuziek van Jan Blockx, reeds vroeger door ons aangekondigd, is eenige malen te Antwerpen opgevoerd en door luide toejuichingen begroet.
Bij de eerste opvoering werd, na het einde des tweeden bedrijfs, tusschen de heeren en dames, voorstellende Flora, Zephyr, een' dronken herbergier en tallooze andere personaadjes, en door eenige heeren, in pikzwarte rokken, aan de scheppers van het werk openlijke hulde gebracht, door kransen, door palmen en lofredenen. Hier muntte Pol de Mont welsprekend uit. De Tière en Blockx zijn mannen van talent en als zoodanig verdienen zij lof. Doch het is eene zeer misselijke gewoonte, den gang van een treffelijk, aandoenlijk spel op zulke wijze te komen storen, nadat er alles is gedaan, om bij het publiek eene zekere begoocheling te weg te brengen.
Wij treden hier in geene lange beoordeeling van het werk. De Tière heeft vroeger terecht met het edele spel De Spiegel den eersten en hoogsten prijs van tooneelletterkunde behaald. Met de Herbergprinses zou hij dien niet hebben verkregen. Het onderwerp is van al te lagen aard. De voorstelling der buiten- en binnenzijde van een publiek huis, en van de wijze waarop de daar wonende ‘duivelinnen,’ gelijk in 't eerste bedrijf wordt gezegd, de jonkmans zoeken te winnen, is zeer onsmakelijk.
De strekking van het stuk (dat plichtverzuim in het ongeluk stort) is daarom nog niet dadelijk onzedelijk, maar de voorstelling verheft ons geenszins.
Ondertusschen is de muziek van wezenlijke waarde. Daarin munten vooral de koren en bijzonder de vroolijke drinkkoren uit; zooals dan ook trouwens de muziek van het humoristische gedeelte des werks het beste is geslaagd. Van de rollen onderscheidt zich Reinilde in muzikale waarde; dit is eene lofspraak voor de beide schrijvers want deze rol is de eenige die ons wezenlijk tot medegevoel opwekken kan. Reinilde is half en half verloofd met haren voedsterbroeder Merlijn, een toondichter. Marcus, Merlijns valsche vriend, zoekt Reinilde's hand te werven, en Merlijn zelven op eene ‘schoone’ herbergprinses Rita af te sturen. Dat gelukt op de markt, enz. Doch Rita heeft nog eenen anderen beminde: Jan Rabo. 't Einde is: Merlijns dood in een tweegevecht met Rabo, en Reinilde's vloek over de ‘prinses’ uitgesproken. De muziek heeft behalve het gezegde nog menig andere goede hoedanigheid.
Er heerscht daarin eene treffelijke afwisseling van motieven, gelijk een enkele blik op het allereerst loffelijk uitgegeven tekstboek met muziek aldra kan bewijzen.
De dramatische handeling is, zoowel door den dichter als door den toonzetter, tot het einde toe spannend ontwikkeld. Ook bewijst de bewerking der drie inleidingen, ofschoon kort, voor elk bedrijf, de
| |
| |
zorg en nauwgezetheid aan de compositie besteed. De kleedingen (op eene enkele na) waren trouw historisch (duitsch in 1750), en door de heeren V. Crabbe en W. Bataille met kennis van zaken geteekend. Kortom, de geheele tooneelinrichting was wel verzorgd. Jammer, dat zooveel kunst, zorg en moeite niet aan een edeler onderwerp zijn besteed.
Pol de Mont schrijft in den Nederlandschen Spectator, no 43, een artikel over Herbergprinses dat in 't algemeen geene aanbeveling is van het werk, al bevat dit ook schoone gedeelten. De afkeuring geldt vooral den tekst.
| |
Standbeelden-nieuws.
Voor het standbeeld van Lavoisier ontving de Parijsche akademie tot hiertoe ongeveer 50,000 frs.
Er wordt een standbeeld voor Carnot gesticht.
|
|