Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 9
(1896)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 645]
| |
I.
Hij zwoer het haar bij Woden
En bij der Franken eer:
‘Met eere zal ik sneven,
Zoo 'k niet met zege keer'!’
En trapp'lend, als het strijdros
Dat Hlodwig fier bereed,
Aanhoorden duizend Franken
Huns vorsten duren eed.
En voort ging 't, onverschrokken,
In 't ruige vellen-pak,
Met bijl en speer gewapend,
Voort ging 't... naar Tolbiac
Daar wachtten de Alemannen
In grimm'ge woede en spijt
Den trotschen ‘langgelokten’
Der Franken tot den strijd.
Daar kruisten zich de speeren
Bij mannelijk verweer,
Daar vielen ruwe slagen
Op heldenhoofden neer;
| |
[pagina 646]
| |
Daar trof de bijl van Hlodwig
Met bliksemgloed in 't rond...
Maar hoe?.. Zijn mannen wijken!...
Bij Woden! - nog een stond'.....
Ginds bidt voor 't Kruis Hlotilde:
‘Geef zegen, Heer, voor spot’.....
En Hlodwig blikt om bijstand
Op tot Hlotilde's God.
En zie, zijn mannen keeren...
‘Harop! de vijand vliedt!’ -
En hun bebloede bijlen
Zwaaiën hun zegelied.
Straks stonden weer om 't strijdros,
Dat Hlodwig fier bereed,
De Franken, en aanhoorden
Huns vorsten nieuwen eed;
Geen eed bij Thor of Woden,
Als toen de strijd begon,
Maar bij den God der Christ'nen:
- Die heden overwon.
| |
II.‘De Christus leev', die mint zijn volk, de Franken!’
Die leuze klonk geheel Europa door,
Ten dage dat voor 't eerst haar wond're klanken
Opgingen in het Reimsche priesterkoor.
't Is Kerstnacht. - Zie, daar naderen de scharen
- Hlodwig het eerst, in statiglijke pracht,
Gevolgd van priesters, barden en barbaren -
Het heilig oord, waar de oude Bisschop wacht.
| |
[pagina 647]
| |
Zij gaan ten doop. En door den tempel zweven
Veel geuren, en veel glanzen lichten hel,
Terwijl Hlotilde's maagden zang'rig weven
Hun zoet accoord door 't ruischend snarenspel.
Zoo schreiden ze in ter schaamle Christus' woning.
Maar Hlodwig voelt zijns Heeren heerlijkheid,
En buigt het hoofd voor d'éénen God en Koning,
Die machtig is, en zijn vazal verbeidt.
En 't water vloeide;... en duizenden herboren
Door 't heilig bad, in d'éénen Naam der Drie,
Vervullen met Gods lof het morgengloren,
- En luist'ren stil naar 't woord van Sint-Remy.
Hij spreekt - voorwaar, geen bard zong schooner zangen -
‘... En 'k zie, o Hlodwig, 'k zie uw heil'gen zoon,
Dien Hlodwig, straks om Christus' naam gevangen,
Die keerde, en won des Heeren doornenkroon.
'k Zie als een Zonne een and'ren uwer erven;
En nog - ai mij, onzaalger tijden tolk -
'k Zie op 't schavot een laatsten Hlodwig sterven,
Als offer voor de zonden van zijn volk...’
Propheten-taal!... Maar hoort,... wat wiekenruischen?..
Een Engel daalt en draagt een standaard aan;
- En eer hun bloed in jubel op dorst bruisen,
Klemt Hlodwig's vuist de Fransche lelievaan.
Nu stijgen wild hun dankb're vreugdeklanken,
Nu klinkt het om en 't davert door het zwerk:
‘De Christus leev', die mint zijn volk, de Franken!
En 't Frank-rijk leev' voor Christus en zijn Kerk!’
| |
III.Frankrijk, eerste en schoonste dochter
Van de heil'ge Roomsche Kerk,
| |
[pagina 648]
| |
Wie bestond het weg te vagen
Van uw voorhoofd 't Godd'lijk merk?
Edel volk der oude Franken,
Nog 't geloof der vaadren trouw,
Och, hoelang nog zult ge U bukken
Onder 't kroost der ‘weduwvrouw’?
Bij 't herdenken uwer helden
Van zoo schoon, zoo grootsch ‘weleer’,
Frankrijk, in deez bange dagen
Roep uw oude krachten weer.
Moed! - wat macht U durv' verguizen.
Moed! - ook in der schande nacht
Niet gewanhoopt, maar gebeden,
God beleden, en gewacht.
‘Christus leev'!’ - herneem uw leuze,
Al te lange in d'angst verstomd.
Op nu, Frankrijk, - 't hoofd geheven;
De oude God der Franken... Komt.
Jan Lodewijks.
|
|