Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 9
(1896)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 629]
| |||||||||||||||||
Vondeliana.
| |||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||
ingesteld had; het was zijn voornemen dit eerst later te doen: de dood heeft hem eene groote teleurstelling bespaard. Stellig echter zou hij zich niet onttrokken hebben aan de taak, het bewijs te leveren dat deze nieuwe uitgave niet veel beter is dan de oude, eene taak waarvoor hij zoo uitnemend bevoegd was, al moest het hem de bekentenis kosten dat zijn eerste oordeel voorbarig was geweest. Dit bewijs is sedert nog niet geleverd, en ik acht het geen geluk, dat dit onverkwikkelijk werk mij te beurt gevallen is. Zeer zeker was er reden te over, voor al wie in de Nederlandsche letterkunde belang stelt, om zich te verheugen, toen het bekend werd dat de heer Sijthoff Vondel's werken in zijne bekende 50 cents-editie zou opnemen. Althans op het eerste gezicht. De zoogenaamde prachtuitgave, door Jacob van Lennep bezorgd, heeft vele goede hoedanigheden, maar ook bedenkelijke gebreken, en kost ontzettend veel geld, zeker wel de meest bezwarende omstandigheidGa naar voetnoot(1). Nu zou men dezelfde hoeveelheid, in oneindig betere hoedanigheid, voor een spotprijs kunnen verkrijgen; de heer Unger, die de nieuwe druk zou bezorgen, stond reeds bekend als een Vondel-kenner door zijne bijdragen in Oud-Holland, maar vooral door zijne Bibliographie van Vondel's werken. Oppervlakkig beschouwd, zijn de gekoesterde verwachtingen vervuld; maar iets anders is het, als men wat dieper ingaat. De heer Unger heeft bij het eerste deeltje een voorbericht gevoegd, waarin het plan der uitgave uiteengezet wordt. Dit plan komt hier op neer:
| |||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||
Dit alles voor het innerlijke; en voor het uiterlijke: ‘Ook in de illustraties hebben talrijke veranderingen plaats gehad. De prenten, die vervangen konden worden door reproducties van oude gravuren uit Vondels tijd, zijn weggelaten en daarvoor in de plaats gesteld typische oude. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de afbeeldingen. Zooveel mogelijk zal elk deeltje met het portretje van een van Vondels vrienden of van iemand, die door hem bezongen is, versierd worden, terwijl een menigte kleine portretjes geplaatst zullen worden boven de door Vondel op die afbeeldingen vervaardigde gedichten. Van de handschriften zullen de tot heden nog niet gefacsimileerde bij voorkeur worden opgenomen.’Ga naar voetnoot(1). Het is duidelijk dat, in het algemeen gesproken, eene Vondel-uitgave, naar deze beginselen uitgevoerd, goed kon zijn; wat er naar mijne bescheiden meening tegen dit plan in te brengen valt, zal in het vervolg van dit opstel ter sprake komen. Gaan we echter de uitvoering van het plan na, dan blijkt het dat de beloften, welke dit voorbericht in zich sluit, niet zijn nagekomen, altans niet met betrekking tot die punten, waarbij het er het meest op aankwam. Wat het uiterlijke betreft, daar is zeker zoo goed als niets op aan te merken. De heer Sijthoff heeft wezenlijk geene kosten ontzien, om voor den gevergden prijs het beste te leveren dat er kon voor geleverd worden. Het formaat is handig, het papier goed, in den beginne zelfs zwaar; de letter, opzettelijk gegoten, duidelijk, zelfs fraai; daarenboven kon men voor een spotprijs een band krijgen (een navolging der omslagen zooals alleen een Magnus er kon maken), welke door velen zeer mooi wordt gevonden. Daarbij komen dan nog de zeer talrijke illustraties: portretten, teekeningen, oude titelplaten enz., welke over het algemeen wel geslaagd zijn; het spreekt van zelf dat men bij eene dergelijke uitgave, waarvan ieder deel slechts 60 cents kost, in dit opzicht bescheiden in zijne eischen moet zijn. Eéne plaat zou ik in elk geval willen missen, namelijk de reproductie der ets van Rembrandt vóór De Vaderen. Zij geeft van het oorspronkelijke slechts een flauw denkbeeld. Een dergelijk kunstwerk moet beter gereproduceerd zijn, wil men aan dit fac-simile iets hebben. Een ongemak kleeft de anders zou handige uitgave aan: de deelen zijn niet genummerd van 1 tot 30, maar worden gemerkt door de twee uiterste jaartallen waartusschen de er in opgenomen gedichten vallen, b.v. 1630-1636. Dit is waarlijk niet gelukkig!
We kunnen thans een voor een de punten van het voorbericht nagaan, en zien in hoeveire de uitgever - met dit woord bedoel ik thans den heer Unger: onze taal kent geene afzonderlijke woorden als Verleger en Herausgeber, publisher en editor - zich aan zijn eigen plan heeft gehouden. | |||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||
Dat de oorspronkelijke spelling moest behouden blijven, spreekt van zelf. Eene uitgave in nieuwe spelling kan hoogstens in de school gebruikt worden, en voor de school is een complete Vondel toch wel niet bestemd. Ik heb meer dan eens de meening hooren verkondigen, dat onze groote schrijvers der 17de eeuw meer gelezen zouden worden, indien hunne werken den volke in onze hedendaagsche spelling werden voorgezet, evenals in Frankrijk; maar ik kan dit gevoelen niet deelen. Het is meer dan eene kwestie van vorm; het is eene kwestie van temperament: de Franschman is nu eenmaal artistieker dan de Nederlander. Men moet zich daarenboven niet voorstellen, dat alle groote Fransche schrijvers zoo bekend zijn. Dit is hoofdzakelijk het geval met sommige stukken der groote tooneeldichters, dank zij de Comédie Française. In Nederland, althans in Noord-Nederland, staat de schouwburg niet zoo algemeen in eere: de eene zegt bij zichzelf: daar kan men geene dubbeltjes gaan verdienen, en de andere beweert dat het geloof er door in gevaar wordt gebrachtGa naar voetnoot(1). Daarenboven mag gevraagd worden, of Vondel moet populair zijn. Mij dunkt neen. Er kan en moet slechts sprake zijn van bekendheid en vertrouwheid bij het beschaafd publiek, van grondige kennis bij taal- en letterkundigen. Het buitengewone, dat een man als Vondel kenmerkt, sluit populariteit uit. Onvoorwaardelijke goedkeuring verdient, althans naar mijne meening, het besluit, Vondels levensbeschrijving niet verspreid tusschen de gedichten te geven, maar in een apart deeltje. Op deze wijze kan een doorloopende behandeling verkregen worden, welke alleen daardoor reeds veel belangwekkender zijn zal. Te gelijker tijd kan daardoor een menigte kleine bijzonderheden, die wel tot recht verstand van een of ander gedicht onontbeerlijk zijn, maar daarom nog niet tot het leven van Vondel behooren, blijven waar ze zijn moeten, t.w. als aanteekeningen bij de betrokken gedichten, terwijl ze bij Van Lennep het lezen der levensgeschiedenis des dichters vermoeiend makenGa naar voetnoot(2). Deze behandeling doet tevens eene verdienste van Van Lennep goed uitkomen. Bijna bij elk gedicht hoort eene aanteekening, personen of gebeurtenissen betreffende. Vergelijkt men deze nieuwe uitgave met die van Van Lennep, dan blijkt het, dat de eerste betrekkelijk weinig nieuws bevat. Meest altijd kon de heer Unger den tekst van Van Lennep woordelijk overnemen, in enkele gevallen kon hij op grond van latere | |||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||
onderzoekingen er iets aan toevoegen of verbeteren. Wel een bewijs, welk deugdelijk werk door Van Lennep in dit opzicht werd geleverd. Vóór grootere gedichten, en vóór de tooneelstukken, hebben deze aanteekeningen den vorm van inleidingen gekregen, en zeker terecht. Dat men er altijd zal in vinden, wat men er in zoekt, zal ik nu juist niet zeggen. Veel anders dan wat voor Vondel de aanleiding tot het maken zijner stukken was, en eenige inlichtingen over de vertooningen, vindt men er niet in. Zoo heeft de heer Unger er zich niet aan gewaagd opnieuw te onderzoeken of de Lucifer al of niet eene politieke allegorie is. Hij stelt eenvoudig vast, dat ‘het vraagstuk nog lang niet uitgemaakt is.’ Dat de oplossing van dit twijfelstuk niet tot het onmogelijke behoorde, is gebleken uit de inleiding van Cramer vóór zijne uitgave van het stuk, weinig tijds na het 17de deel van Unger's uitgave verschenen. Evenmin heeft de heer Unger het oorbaar geoordeeld, in zijne inleidingen een woord te reppen over de litterarische waarde van Vondels tooneelwerken, ofschoon Van Lennep's ‘critische overzichten’ in deze nieuwe uitgave weggelaten zijn. Waarom de historische toelichting bij Gysbrecht van Amstel, waarin de verhouding van het stuk tot de geschiedenis wordt uiteengezet, niet in de inleiding is opgenomen, maar tusschen Vondels ‘Kort Begryp’ en den tekst moest komen te staan, is raadselachtig. Het meeste verschilt deze uitgave van de oudere door de volgorde der gedichten en door de illustraties. In deze chronologische volgorde van Vondel's werken ligt hare eigenlijke waarde. In strijd met hetgeen in het voorbericht te lezen staat, zijn de gedichten, waarvan de dagteekening onbekend is, in het laatste deel alle bij elkander gevoegd. Daarbij wordt in eene aanteekening bij elk vers steeds vermeld op welk jaartal het door Van Lennep en Van Vloten geplaatst werd. Onwillekeurig vraagt men zich af of de autoriteit, die hier aan Van Vloten toegekend wordt, wel verdiend is, want zonder moeite kan de lezer vaststellen dat Van Vloten in de meeste gevallen het cijfer van Van Lennep heeft overgenomen, of er soms eenvoudig een vraagteeken heeft achtergezet. Stemt Van Vloten met Van Lennep niet overeen, dan is er maar een verschil van een, een paar keeren van twee jaar; in drie gevallen is er een verschil van vier of vijf jaar; een maal is het verschil zeer groot: een gedichtje op Michiel Le Blon wordt door Van Lennep op 1644, door Van Vloten op 1657 geplaatst (dl. XXX, 331). De heer Unger is echter in dezen niet altijd consequent geweest; zoo heeft hij in het derde deel al de gedichten op Oldenbarnevelt, waarvan de juiste datum onbekend is, wél bij elkaar geplaatst, waar het vers ‘Op de Hollantsche Transformatie’, dat in 1618 geschreven werd, daar aanleiding toe gaf. Al kan men zich daar nog wel mede vereenigen, minder natuurlijk schijnt het, op de eerste de beste bladzijde van het zesde deel een gedicht op Reael te drukken, omdat diens portret vóór dat deeltje staat! Thans nog een woord over de illustraties. In dit opzicht zijn vele | |||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||
veranderingen ten goede aan te stippen. Ten eerste de vervanging van talrijke prenten bij Van Lennep door reproducties van teekeningen en portretten, die uit een historisch oogpunt voor Vondel's werken van belang zijn. Men had zelfs nog een stap verder kunnen gaan, en geen enkele der prenten, die voor Van Lennep's uitgave opzettelijk geteekend werden, reproduceeren. Het is veel aardiger, in den Gulden Winckel en in de Vorstelijke Warande der dieren reproducties van de platen der oude uitgaven te vinden, in de plaats van de vaak zoutelooze teekeningetjes bij Van Lennep; of voor De Vaderen eene reproductie der ets van Rembrandt, in de plaats van het nietszeggend plaatje bij Van Lennep; jammer maar dat er, zooals boven reeds bemerkt werd, van de reproductie dier verrukkelijke ets zoo weinig terecht is gekomen. Ten tweede: de reproducties naar prenten in de oorspronkelijke uitgaven, die bij Van Lennep heelemaal niet voorkwamen, en toch vaak onmisbaar zijn tot recht verstand van den tekst. Men denke slechts aan de platen die bij de Hekeldichten behooren; zooals bekend is, vindt men bij Van Lennep geene plaat bij de Waegschael, terwijl er toch bij aangeteekend wordt: ‘Het gedichtjen is eigenlijk niets meer dan een uitlegging van de plaat.’ De heer Unger is dit vermakelijk geval blijkbaar indachtig gebleven. Onder de bijgekomen prentjes wijs ik b.v. nog op de aardige prent welke de Hollantsche Transformatie (III, 12) vergezelt; op de Afbeelding der Iustitie geschiet... aen Ian van Oldenbarnevelt bij de Geusevesper (III, 16-17); op de allegorische voorstelling boven De Stedekroon van Frederik Hendrik (VI, 103), waardoor de tekst zeer aardig geillustreerd wordt; of op de drie plaatjes behoorende bij het gedicht ‘Op het geluckigh Ongeluck van Prins Johan Maurits van Nassau’ (XXVII, 88 vlgg.), enz. enz. Voor alles echter zijn belangrijk de talrijke afbeeldingen, zooals Vondel ze zelf noemt, van door hem bezongen personen, door de groote meesters der 17de eeuw geschildeid of geëtst. Zoo bij voorbeeld de reproducties van etsen of schilderijen van Rembrandt: Anslo (VIII, 290), Anna Wijmers (IX, 93), Sofia Van der Hoeven (XVIII, 23), Joan Six (vóór XXIV); ook het prachtig portret, ten voeten uit, van Cornelis de Graeff (XX, 357), naar de schilderij van Thomas de Keyser; de familie van Joan Six, naar de schilderij van Barent Grant (XVII, 185); verder talrijke portretten naar schilderijen van Govert Flinck en Filips Koning, niet het minst de portretten van Vondel zelf, waarop de dichter zulke aardige bijschriften wist te maken; vooral mogen met onvermeld blijven de portretten van P.C. Hooft en zijne (tweede) vrouw Eleonora Hellemans, geschilderd door Michiel Mierevelt. De eer van de identiteit van het vrouwenportret vastgesteld te hebben schijnt den heer Unger toe te komen (zie V, 121). Laat ons thans onze aandacht wijden aan den tekst dezer uitgave; menigeen zal wellicht reeds bij zich zelf de bemerking gemaakt hebben, dat ze toch nog zoo slecht niet is, als er niet meer aanmerkingen op te maken zijn dan diegene welke ik mij tot hiertoe veroorloofd heb. Deze opmerking zou volkomen juist zijn. Men bedenke echter, dat tot hiertoe alleen meestal bijzaken besproken werden. De hoofdzaak komt nog, en | |||||||||||||||||
[pagina 635]
| |||||||||||||||||
wat kan de hoofdzaak zijn in eene uitgave van eens schrijvers werken, anders dan die werken zelf, met andere woorden de tekst? Ik moet erkennen, dat ik niet zonder vooringenomenheid aan dit gedeelte van mijn onderzoek ben gegaan. Ik had een duister voorgevoel van den uitslag. Hoe dit kwam, zullen alle diegenen beseffen en begrijpen, die zich de moeite gegeven hebben de jongste Bredero-uitgave, waarvan de tekst door den heer Unger bezorgd werd, door te studeeren. Deze tekst is zeer zorgeloos behandeld en daardoor op menige plaats onverstaanbaar gemaakt, al schijnen de commentatoren er niets van bemerkt te hebben; bij wien, die het weet, zou niet de vrees opkomen dat het bij deze Vondel-uitgave evenzoo zou gegaan zijn?Ga naar voetnoot(1) Zooveel de hulpmiddelen, welke de Leidsche Universiteitsbibliotheek in dit opzicht oplevert, het mogelijk maakten - alles samengenomen een bitter klein beetje -, heb ik den tekst dezer Vondel-uitgave met de door den heer Unger gebruikte oorspronkelijke drukken vergeleken. Het komt me gepast voor, deze collatie hier te laten volgen vooraleer verder te gaan. Ik stel de lezing van déze uitgave voorop, daarna die der oorspronkelijke, de tweede van de eerste gescheiden door een streepje. Ik zelf gebruik geene leesteekens tenzij voor mijne eigen woorden, welke steeds cursief gezet zijn; waar men er elders vindt, is dit dus de punctuatie van den tekst. Waar vóór een woord een leesteeken staat, beteekent zulks dat aan dit woord voorafgaat een zin afgesloten door het bedoelde teeken; drie punten vóór een woord beteekent dat alleen het laatste lid eener samenstelling aangehaald wordt; drie punten tusschen twee woorden, dat een of meer woorden weggelaten zijn. De Romeinsche cijfers hebben betrekking op de deelen, door mij met I tot XXX genummerd; de Arabische zijn de nummers van de verzen van het behandelde gedicht: De Jaght van Cupido (U. I, 7; V.L. II, 768). 13 Moeder, riep hy, - Moeder riep hy 14 'k Neem - K' neem 17 Wel, sprack zy, - Wel sprack zy 26 dieren - diren 40 pijnen. - pijnen, 65 Pluto rijck, - Pluto, rijck 71 Lyaeus - Lyaeus 78 t' Welck - d' Welck 90 d' Weeldigh - D'weeldigh Het onderschrift is niet Liefd' verwinnet al. zooals Unger opgeeft, maar I.V. Vondellen waaronder Liefd' v. al. Hetzelfde geldt voor de Dedicatie enz. op blz. 11 van ditzelfde deel, met dit verschil dat I.V. Vondellen staat onder, in plaatst van boven de spreuk. Oorlof Liedt (U. I, 12; V.L. I, 772). Titel Oorlof Liedt, - Oorlof Kiedt 68 verdriet. - verdriet, Op het twaalfjarige bestandt enz. (U. I, 15; V.L. I, 27). 1 Den Heemel, - Den Heemel 5 opschorssing, - opschorssing 9 verwerven, - verwerven De onderteekening I.v.V. ontbreekt. (Wordt vervolgd.) Willem de Vreese. |
|