Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 9
(1896)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
Zedegeschiedenis.
| |
[pagina 355]
| |
vreezen: immers, acht dagen nadien, den 7n Augustus, veerdigde hij het bevel uit dat de Hanzische kooplieden niet mochten mishandeld worden, en den 12n getuigde hij dat hij 5 Hanzische kooplieden voor een jaar onder zijne bescherming nam, omdat zij gezworen hadden tot de Duitsche handelaars in Vlaanderen, die zich tegen Engelschen en tegen Engeland vergrepen hadden, niet te behooren.Ga naar voetnoot(1) Ernstig was de gepleegde misdaad; koning Edward moest recht eischen voor zijnen omgekomen onderdaan. Maar wij bestatigen dat hij de schuld van eenigen solidairlijk op al de manschappen der Hanze legt, en dat hij eene uiterst weinig verwikkelde strafpleging aanwendt, welke later ook door zijne opvolgers zal toegepast worden. Op economisch gebied was die maatregel allernoodlottigst voor die handelaars en hunnen handel; in- en uitlevering was gestremd; de eer van het korps getroffen. Nochtans, de koning duldt geen geweld tegen de kooplieden, en, alwie vóor hem eed van onschuld aflegt, zal hij onder zijne bescherming nemen. Middelerwijl kwam die droeve mare over de zee en aan de ooren der Vlamingen en duitsche kooplieden hier te lande. Geheel Vlaanderen en Graaf Lodewijk van Male beloofden den gevangenen den verschuldigden bijstand. Brugge alleen was slecht gezind en weigerde hardnekkig hare getuigenis over den moord van den Engelschman. Brugge verijdelde weken lang, door dit eigenzinnig gedrag, de uitlevering der gevangenen en der in beslag genomen goederen. Dit verbitterde de Duitsche kooplieden te Brugge gevestigd, en zij beklaagden zich desaangaande in een schrijven aan Lubeck in dato | |
[pagina 356]
| |
van 28n Augustus en in eenen brief van 1n September. Ja, zoo hevig had hen die handelwijze van Brugge bewogen, dat zij niet aarzelden gezamenlijk te besluiten van af 2 Februari 1352 hunne stapelplaats te Aardenburg of te Antwerpen te houden.Ga naar voetnoot(1) Het geval der kooplieden moet Edward veel last berokkend hebben: langzamerhand verzachtte hij de strengheid zijner bevelen en waarschijnlijk reeds den 9n September stond hij de vrijlating toe van al de koggen uit Oostland.Ga naar voetnoot(2) Vervolgens, den 28n September, ontvingen van 's koningswege de sherifs van Londen het bevel de hechtenis van 30 Juli tot Kerstmis eerstvolgende op te heffen. De koning was tot dit besluit gekomen op verzoek van eenige kooplieden der duitsche Hanze in Engeland, die aan den manslag op Richard Curtuys te Sluys onschuldig wilden zijn. Die tijdelijke vrijlating had geen ander doel dan aan de kooplieden te vergunnen met hunne Hanzegenooten in Vlaanderen en elders over hun geval te beraadslaan; alleen aan Hildebrand Sudermann, op wien zonder twijfel de zwaarste vermoedens wogen, werd de vrijlating ontzegd. Niettemin bleven de Hanzische kooplieden in Engeland in gevaar, en riepen 's vorsten hoede over zich zelven in, zoodat Edward III hun den 12n October zijne bescherming toezeide.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 357]
| |
III.
| |
[pagina 358]
| |
zij slechts voór dezes afgezanten spreken. Die keus was onberispelijk, daar hertog Karels onpartigheid gewaarborgd was, vermits hij eenerzijds hun eigen hertog was, en anderzijds bloedverwant van den engelschen vorst. Na rijp beraad verkozen zij eindelijk hunne klachten in het bijzijn der Engelschen bloot te leggen, als om dezen des te dieper te overtuigen dat zij geen recht op wraak over de kooplieden mochten uitoefenen en om door die onbewimpelde handelwijze gemakkelijker tot den vrede te geraken. In tegenwoordigheid der afgezanten van Edward IV en van den hertog, - tusschen dewelke de bisschop van Doornik en de proost van Sint Donaas, - gaven de afgeveerdigden der Hanzesteden antwoord op het schrift des konings wraak eischende tegen de Hanze. De kooplieden bewezen uit het Oud en het Nieuw Testament, uit goddelijk en kerkelijk recht, uit de wetten van het keizerrijk, dat 's konings schrijven vol dwalingen was, en dat niemand tot wraak op de kooplieden kon gewettigd zijn, dewijl zij bewijzen geene plicht te hebben aan voormelden oorlog. Dit antwoord werd opgesteld en schriftelijk aan den hertog van Burgondië overhandigd. Dit eerste verwijt afgeweerd, somden de kooplieden de reeks hunner grieven en eischen op: zij vergden de wedergave van al de goederen die hoofdens den oorlog in Engeland aangeslagen en deels besteed waren; de vrije beschikking over de goederen waar Engeland voorloopig de hand had opgelegd; het vernietigen der in de gevangenis aan de kooplieden afgeperste beloften en verdragen; het behoud der voorrechten door den koning vergund, alsmede het intrekken van het besluit van wraak op de kooplieden; het herstellen van het onrecht aan de kooplieden door de inhechtenisneming aangedaan; het in eere brengen der goede faam van de | |
[pagina 359]
| |
kooplieden door 's konings schrijven bevlekt. Eindelijk verklaarden zich de kooplieden bereid het oordeel van eenen scheidsrechter te aanveerden in zake der schatting van de geledene schade. De vertegenwoordigers verbonden zich bij belofte alles aan den hertog te veropenbaren en van het engelsch hof antwoord te verzoeken. Zij deden hun woord gestand; de hertog overwoog nauwkeurig de feiten en gaf zijn advies te kennen aan den bisschop van Doornik. Deze verklaarde eenige dagen nadien aan de kooplieden namens den hertog dat hunne onschuld genoegzaam gebleken was. De hertog betreurde het leed aan de kooplieden wedervaren en erkende de wettigheid hunner klachten. Doch bij die verklaring bepaalde zich vooralsnog de tusschenkomst van den hertog. Dezes houding was kiesch en zijn gedrag kon niemand vreemd voorkomen: Engeland stond in rep en roer, en tevens wilden de Engelschen op die aangegeven gronden van geene overeenkomst hooren. Om die redenen verzocht de hertog de dagvaart, waarop de onderhandeling met de Engelschen gesteld was, te verdagen. Dit was tegen de kaarten der kooplieden gespeeld: zij hadden haast - en belang - hunne rechten, en vooral hunne bederfelijke goederen, terug te erlangen. Moest men tot oorlog komen, in de huidige omstandigheden konden de Engelschen des te gemakkelijker verslagen worden. Uitstel daarbij is achterstel. Ofschoon met tegenzin, heetten zij zich gereed eenen dag te bepalen waarop zij aan de Engelschen in alles voldoening zouden schenken, indien dezen wederkeerig beloofden alle onrecht te herstellen. De Engelschen nu aanveerdden de dagvaart, maar wezen onverbiddelijk de klachten af: zelfs niet voorloopig, tot aan de nabijzijnde dagvaart, willigden zij die in. | |
[pagina 360]
| |
Op hunne beurt werden nu de kooplieden gram. Zij wilden van geene onderhandeling meer hooren: zij hielden raad op raad, onderhandelden met den bisschop van Doornik en deze kon alsdan bij den hertog de schurftige boodschappen overbrengen. De gemeenzame hanzesteden zouden eene radikale wraak nemen over Engeland, het in het hert zijner nijverheid treffen, en in de winst zijner schapenteelt: zij waren voornemens geen laken meer uit Engeland te trekken, neen, zelfs geen laken met engelsche wol verveerdigd. Het immers kon den hertog niet belgen dat men den overzeeschen handel wat schade aandeed; edoch, het sprong in 't oog dat die maatregel terzelfder tijd een broodroof was voor een aantal zijner onderdanen in Vlaanderen en in Holland. Dat voorzagen de hanzelieden; beseffende dat zij met den toorn des hertogs op hunnen eigen hals te halen, hunne desiderata voor goed gingen verijdelen, zetteden zij den bisschop aan, om hunne verklaringen zoowat te besluieren, aan den hertog-graaf voor te houden dat dit verbod, hoewel vele lieden er door zouden lijden, geenszins met opzet tegen de steden van den hertog gericht werd, maar alleén verwekt was krachtens het onrecht door de Engelschen de Hanze aangedaan. Zij zouden derhalve, bevestigen zij, hunne wraak zoo trachten uit te voeren dat 's hertogs onderzaten geen leed wedervare. Het valt licht te begrijpen dat de bisschop zulke taal slecht over de lippen zou gekregen hebben bij den hertog. Ook verzocht hij die verklaring schriftelijk op te stellen. Na derzelfder inzage, ontbood de hertog wederom den bisschop om hem zijn antwoord mede te deelen. Het mishaagde den hertog zeer weinig dat de duitsche Hanze het engelsch laken verbood: hij verklaarde zelfs het laken dat niettegenstaande het verbod zou inge- | |
[pagina 361]
| |
bracht worden, verbeurd. Die maatregel scheen hem afdoende; het was, zijns dunkens, te ver gegaan alle laken te verbieden, dat, buiten Engeland, van engelsche wol gewerkt was. Daar hij het verbod op het laken als eene voldoende straf aanzag, was hij met het ontwerp tegen Engeland strijd te voeren, niet in den schik. Daarenboven eene kleine vloot kon licht overmeesterd worden; eene groote zou de zee onveilig maken en den handel belemmeren. Uiterst wel beviel dit antwoord aan de hanzesteden: trouwens zij zouden hunne toevlucht tot het geweld slechts genomen hebben, wanneer hun de baan des gerechts versperd lag. Eene vreedzame uitkomst lag in aller wensch. De hertog en de bisschop van Doornik hadden talrijke en rechtzinnige pogingen aangewend tot het herstellen van den beroerden vrede: zij hadden van de hanzesteden erkentenis verdiend, en het was met reden dat deze hare erkentenis betuigden met den scheidsrechter en dezes voornaamsten gezant hertelijken dank toe te sturen. De stoute taal der hanzekooplieden, hunne bedreigingen, hunne vastberaden eischen, bewijzen hoe machtig dit handelsgenootschap nog was in het midden der 15e eeuw, wat ontzag het aan de mogendheden inboezemde, wat invloed het op de staatkunde van een land kon uitoefenen. Mochten deze beknopte aanteekeningen, die later zullen vervolgd worden, iets bijdragen tot het bekendmaken van de Hanze, het machtigste handelsgenootschap uit de middeleeuwen, dat vier eeuwen lang eene bron was van welstand voor Vlaanderen. Dr C. Buter.Ga naar voetnoot(1) |
|