er slechts uit andere belgische provinciën, zooals Claus, de zonneschilder, welke ditmaal zich niet heeft overtroffen (28, 29).
Een zeker getal werken kwam uit Oostenrijk, hetwelk onder den titel Ecole autrichienne in den catalogus was gebracht. Henri von Angeli, die een der vier membres d'honneur is, met Lenbach, Wauters en De Haas, zal in de Oostenrijksche provinciën wel een stootje aan de inzending gegeven hebben. Onder al de portretten (Angeli zondt er drie, anders niet) blinkt een profiel van den heer ‘Dumba’ uit, ofschoon men moet zeggen, dat in dit genre Matejko den vogel heeft afgeschoten: 't is zijn eigen persoon in een armstoel gezeten. Men zou de schilderij bijkans een genrestuk kunnen noemen, op de wijze van de reeds van vroeger bekende beeltenis van prof. Unger, in zijne werkplaats, door J. Temple geschilderd. Het bronzen borstbeeld van V. Tilgner (Führich) kan alsmede onder de beste portretten gerekend worden en Stöhrs halfslijfsch professorale Solitude (?) mag zich ook laten zien.
Ook de Lalaing levert een genrebeeld door het portret van Mevrouw de Burlet (82) nevens haar levensgroot paard aan een tafeltje gezeten.
Overigens bevinden zich hier van belgische en andere kunstenaars eene reeks van levensgroote beeltenissen, geschilderd of gebeeldhouwd, welke, hoe verdienstelijk ook gewerkt, door de vervelende aanmatiging die hun uit houding en oogen straalt, lachlust of medelijden opwekken.
Arnold Böcklin, die te Florence woont, is in 't algemeen achter gebleven bij ander werk wat wij van hem kennen. Stuck's welbekende Kruisiging was weder hier (ondanks het verzoek der commissie