Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 9
(1896)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Dichtkunst, letteren.
| |
[pagina 202]
| |
jongere broeders hebben gehad, die straks een sieraad waren van de Priesterschap der zoogenaamde Hollandsche Zending. De oudere, meenen we, was Mr Thomas Haefacker, die in het seminarie van den Hoogen-Heuvel te Keulen zijn hoogere studiën deed en het Licentiaat in de H. Godgeleerdheid er won. Naar het vaderland wedergekeerd was hij als pastoor werkzaam te Montfoort tot 26 November 1618, toen hij door de vervolging der Calvinisten van daar werd verdreven. (Archief van 't Aartsb. van Utrecht, V 405.) Daarna moet hij in Nieuwkoop ten Noordwesten van Woerden een wijle met vrucht hebben gearbeid, doch was in April van het jaar 1622 reeds te Utrecht gevestigd. (Archief v. Utrecht, xx 359 en 361.) Of zijn werkkring toen binnen de stad lag of daar buiten, bleek ons niet. Omstreeks 1634 werd hij pastoor van St-Jacob binnen de muren der veste, doch viel reeds op St-Marcusdag van 't jaar 1636 als slachtoffer der pest, die toen door heel het vaderland hevig woedde. Mr Jillis Haefacker was de andere broeder, over wien in het archief der Roomsche kerk van Ysselstein staat opgeteekend, dat hij was ‘van den Leckendijk vandaen’. Zelf getuigt hij ons, dat hij in 't vaderland zijn eerste opleiding ontving, vermoedelijk bij den eerwaarden Dirk van Eck van Malsen, den kloeken pastoor van Honswijk, 't geen hoogerop aan den Leckedijk is gelegen. Bij denzelfden misschien heeft hij ook zijne letterkundige studiën aangevangen, daar hij getuigt dat dit in het vaderland is geschied, waar echter de scholen voor den Katholiek onbruikbaar waren gemaakt. De voltooiing dier studien zal wel gevolgd zijn in het seminarie te Keulen, alwaar hij ook het He- | |
[pagina 203]
| |
breeuwsch moet hebben aangeleerd, wijl hij in zijne werken die taal benuttigt. Van zijn medeleerling Joannes Stalens, kanunnik en pastoor te Rees, vervolgens lid van het Oratorie te Kevelaar, vernemen we, dat zij te Keulen tot 1618 in de Godsgeleerdheid hebben gestudeerd onder Dr Leenard van der Meer, Alard van der Wielen en den Predikheer Cosmas Morelles. 't Was toen in Nederland de tijd der hevige geschillen, waarin, zoo als Vondel zong: Gommer en Armijn te Hoof,
Dongen om het recht geloof.
De kloeke Haefacker, die destijds, zoo schijnt het, dong naar den palm der licentie ter bekrooning zijner studien, liet zich bewegen om, als bij wijze van proefschrift, eene verhandeling te leveren over de vurige geschillen dier dagen. Ziet hier, wat hij zelf daarover in de voorrede aan zijne lezers meedeelt: ‘Wat mij betreft, zoo weet God, die alle geheim doorgrondt, dat ik op de behandeling dezer stof geenszins mijnen geest heb gevestigd, om wien het ook zij eenig leed of smaad aan te doen; zelfs geene gedachte aan dit werk was er bij mij opgerezen, toen ik nu onlangs (in 't najaar van 1617) tot de onderneming ervan werd overgehaald door het gezag van hen, wier verzoek, u en uwen genooten ten heil gedaan, ik niet van de hand mocht wijzen.’ Vrij duidelijk, naar me dunkt, staat daar uitgedrukt, dat de schrijver op aandrang zijner Geestelijke OverheidGa naar voetnoot(1) dezen arbeid onder- | |
[pagina 204]
| |
nam. Het boek verscheen met den titel: Enotikon dissecti Belgii, in quo historica relatio originis et progressus eorum dissidiorum continetur, quae in Foederatis Belgii Provinciis Remonstrantes et Contra-remonstrantes per annos aliquot exagitarunt: itemque post status controversiarum explicationem vera inquiritur ratio dissensiones istas componendi et solidam in religionis negotio concordiam inveniendi. Per Salomonem Theodotum apud Ubios SS. Th. studiosum. Een exemplaar van dit werk, in het bezit van Jhr. Mr W.F. de Jonge te UtrechtGa naar voetnoot(1) draagt op het titelblad naast den naam des schrijvers de volgende aanteekening: Nomen confictum studio; alioqui nomen fuit Aegydius Hafackerus,Ga naar voetnoot(2) meus eo tempore condiscipulus in theologica Coloniae, sub Ex. M. Leonardo Mario et Alardo Wyelio Hollandis, uti et Cosma Morelles Praed. (get.): Joan Stalenus. Met deze handteekening is alle twijfel over den schrijver van het werk, zoo er nog bestaan mocht, volkomen opgelost. Het boek, dat bij zijn eerste verschijnen 312 bladzijden klein octavo bevatte, was gedrukt bij Wendelinus Junghen te Ursel in de Wetterau, droeg de goedkeuring van Henr. Francken SierstorpffiusGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 205]
| |
S. Theol. D., Gymn. Laur. Regens, librorum Censor, en verscheen in het begin van April des jaars 1618. Het eerste gedeelte ervan geeft ons een geschiedkundig overzicht van de twisten en den hevig ontbranden strijd tusschen de volgelingen van Gommer en Armijn; het tweede vertoont ons den stand der geschillen in 1618 en deelt de oplossing mede, door beide partijen gegeven; het derde behandelt en onderzoekt de voorslagen van meerdere zijden gedaan tot bijlegging der droeve geschillen; het vierde eindelijk leert ons het eenig ware middel om de geloofsgeschillen te vereffenen, de eenheid in Gods Kerk te bewaren en de gewetens rust te doen vinden in de geheimen des Geloofs. Het werk behandelde eene stof waarvan de faam in westelijk Europa zooveel had gerept, dat de belangstelling alom levendig was. Geen wonder dat in minder dan een halfjaar heel de oplage was uitverkocht. Intusschen moet de schrijver, zooals we meenen, zich den lauwer hebben verworven waarnaar hij dong; althans bij de verschijning der tweede uitgaaf, die binnen zes maanden aan de eerste opvolgde, plaatst hij zich niet meer op de banken der leerlingen; ‘SS. Th. studiosus’ komt op het titelblad niet meer voor. Doch in dien tijd is het den schrijver tevens gelukt, tal van boeken en bescheiden te ontvangen, die een nieuw licht deden schijnen over het veld van zijnen arbeid. Hij zette zich nogmaals aan het werk en leverde in hetzelfde jaar een tweede verbeterde en vermeerderde uitgaafGa naar voetnoot(1). De omvang van het boek is nu uitgedijd | |
[pagina 206]
| |
tot 462 bladzijden van ongeveer het zelfde formaat; 't blijft echter ingedeeld als bij de vorige uitgaaf. In het geschiedkundig overzicht van den loop der geschillen vindt ge op blz. 3 en vervolgens tal van aanvullingen en verbeteringen, die den toestand in een klaarder licht stellen; aan het einde van het tweede deel (bl. 226-9) wordt er breeder uitgeweid over het onderscheid, dat er ligt tusschen de leer der Katholieke Kerk over de voorbeschikking en de gevoelens der Nieuwsgezinden over dit punt. In het vierde deel is de vijfde stelling: ‘dat de Paus van Rome de opvolger is van den H. Petrus en in zaken van geloofs- zoowel als zedeleer het beslissend en onfeilbaar oordeel heeft’, veel ruimer ontwikkeld, en de opwerpingen der tegenstanders worden er voet voor voet met zegevierende kracht vernietigd. Wat in de eerste uitgaaf zich tot drie en een halve bladzijde beperkte, ontwikkelt in de tweede zich tot een strijd, die in de woelige mengeling zijn uiterste vleugels meer dan tienmaal zoo breed uitstrekt. Zoo ging het boek van nieuwe kracht bezield en forscher gewapend bij den zelfden drukker andermaal ter perse, erlangde op 19 September 1618 op nieuw de goedkeuring van denzelfden boekekeurder en toog weer ten strijde voor het schoone doel, waar toe schild en zwaard waren opgenomenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 207]
| |
Heeft de strijder voor de goede zaak vele veroveringen gemaakt? Ja, wie zal dit thans bijna drie eeuwen later bepalen? Doch als we zien, hoe velen toen, moede van den verbitterden strijd, terugkeerden tot den rustigen schoot der verlaten moeder - we noemen slechts de namen der predikanten de la Faille, Hollingers en Ouzeels - dan rijst er veel schijn van waarheid voor de meening, dat het optreden van den kloeken Haefacker hierop beduidenden invloed heeft gehad. Voor den schrijver zelf, naar me meenen, heeft zijne pennevrucht uitgewerkt, dat hij weldra te Keulen op den leerstoel werd geplaatst. Wel wordt dit, op gezag van den bekenden Mr Gijsbert Lap van Waveren, bestreden door Mr Arend van Buchull; doch als men dezes aanteekening in haar geheel overzietGa naar voetnoot(1), dan verliest zij én om tegen- | |
[pagina 208]
| |
spraak én om blijkbare dwaling bijna alle gezag. Van Heussen, die in deze uit de beste bronnen kon putten, zegt ons dan ook in zijne Histor. Episcop. Ultrajec. bl. 192, dat Mr Gillis Haefacker was ‘S. Theologiae Professor Coloniae.’ Ook valt op deze wijze het best te verklaren, dat wij straks den nog zoo jeugdigen man naast zijnen leermeester Dr Leenard van der Meer ontmoeten onder de gegradueerde leden van het nog niet uitgestorven Deventer kapittelGa naar voetnoot(1). Deze eer moet hem naar ons dunkt zijn ten deel gevallen om wille van den leerstoel, dien hij te Keulen bekleedde. Was pater Morelles soms naar elders geroepen en vervangen door Mr Haefacker? of heeft deze de plaats vervuld van professor van der Wielen, die onder den last der jaren gebogen ging?Ga naar voetnoot(2) Het laatste heeft wel den meesten schijn van waarheid. Niet lang evenwel heeft Mr Jillis den leerstoel bekleed; reeds in den herfst van 1619 werd hij naar het vaderland teruggezonden, vermoedelijk omdat de krachten des lichaams tegen de aanhoudende inspanning der diepgaande studie niet bestand bleken. Voor het einde van gemeld jaar, zag het vorstelijke Ysselstein hem den herderstaf opnemen | |
[pagina 209]
| |
en binnen de stede aldaar zich vestigen. Uit vertrouwde bron (Archief v. 't Aartsb., xx-361) vloeit er bericht, dat pastoor Haefacker mêe de zielzorg droeg over Polsbroek, Benschop en Capelle; en dat hij, even als zijn opvolger het deed, mede over het hem zoo dierbare Vreeswijk heeft gewaakt, laat zich licht bevroeden. In de Lente van het jaar 1622 betuigt de meermaals genoemde Apostolische Vicaris, dat de pastoor van Ysselstein onder de zijnen met bezondere trouw en ijver werkzaam was, zoodat de zielenoogst er voortdurend in rijkdom toenam. Niet te min wist de onvermoeide man ook hier op het veld der letteren nog zijne aren te lezen en deze tot een schoone ponge samen te voegen. Wij bedoelen ‘Het Paradijs der Geestelijcke ende Kerckelijcke Lofsangen op de principaelste Feestdaghen des gheheelen jaers, gheplant door Salomonem Theodatum licentiaet in de Godtheid.’ Het werk verscheen de eerste maal te 'sHertogenbosch, bij Jan Janzs. Scheffer in 1621, van vorm een dwergje in kleine ‘twelven’, doch vrij lijvig, als dwergen vaak zijn. Eén dier mannekens, misschien wel de eenige uit de rij, werd ons bewaard door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en staat in de boekerij van dit genootschap, geteekend met no 1113. Het merkwaardige boek geeft ons eene verzameling van 213 gezangen, waarvan eenige in het Latijn zijn gedicht, doch met een vertaling erbij, die in gelijke maat werd gehouden. Onder eene drift, zoo groot als hier werd gegeven, vliegen gewis ook wat spreeuwen mêe rond; maar de merels ontbreken er niet, echte Dietsche merels met reine, | |
[pagina 210]
| |
klankvolle stem. Lust het U er een van te hooren? Al aanstonds bij het kerstfeest zingt hij zijn lied. Noyt sulcken liefde op aerdtrijck werdt ghevonden,
Noyt sulcken liefde en hoorde men vermonden,
Noyt sulcken liefde in 't herte was onsteken,
Noyt sulcken liefde ter werelt was gebleken:
Dat 't Schoon-al zou worden niet
En Godt sou worden eerde,
Om een broos, vuyl, sondigh vat,
Een vat van geender weerden.
O wonder liefde! ons Vader wordt ons broeder!
O wonder liefde! sijn dochter wordt sijn moeeder!
O wonder liefde! al uyt den schoot sijns Vaders
Komt hij betaelen de schuldt van sijn verraders.
d'Eeuwigheydt komt in den tijdt,
Schepper wordt creatuere,
't Woordt wordt vleesch, Godt wordt een kind
En al uyt liefde puere.
O saligh Bethlem, dat hiertoe was verkooren!
O saligh stall'ken, daer Christus werdt ghebooren!
Salighe kribbe die Christum moghte draghen!
Salighe ooghen die hem daer legghen saghen!
Saligh is Sij boven al
Die schoone Violette,
Die daer baerde sonder pijn
Jesum van Nazarette.
Maer lieve Jesu, o kleynen, grooten Heere!
Hoe is uw machte gheworden nu soo teere?
Hoe is uw wijsheidt gheworden nu soo stomme?
Hoe zijt ghij Koninck, soo bloot en naeckt alomme?
Is 't om onse sonden, Heer,
Dat ghij, soo groot, wordt kleene?
Ja 't voorwaer. Daerom, o mensch,
Houdt u van sonden reene.
Reene van sonden soo wil ick mij bewaeren;
Ende met Jesus voortaen wil ick mij paeren.
Ick gev' U over, Heer Jesu, al mijn sinnen.
Buyten U, Heere, en wil ik niet beminnen.
Komt dan Jesu, lieve Broe'r
En wilt mij niet verachten:
Hemels vyer vervuldt mij heel,
Verslint alle mijn krachten.
| |
[pagina 211]
| |
Hard is den marmer, hard is een ijser plaete
Hard zijn de sarcken en steenen van der strate,
Koudt is het ijs en de huyt des Salamanders:
Kouder en harder soo weet ik noch wat anders;
Kouder en de harder acht
Ick alsulcke persoonen,
Die voor Gods liefde, soo groot,
Geen wederliefd' en thoonen.
Wie aan de taal van dien tijd zich een weinig heeft gewend, krijgt weldra smaak in den zang, die van de vrome vaderen ons toeklinkt. In den welgevulden bundel bevindt zich allicht menig lied, dat nog afstamt uit den ouden Katholieken tijd, en, door Haefacker opgenomen, voor den ondergang werd behoed. Zoo blijkt onder anderen, dat de ‘Waker vroed van zinnen’, door de gebroeders J.A. en L.J. Alberdingk Thijm ontmoet in de ‘Gulden-jaers Feestdagen’ van J. Stalpert van der Wielen, reeds een dozijn jaren vroeger zich liet hooren in Haefackers ‘Paradijs.’ Naar allen schijn hebben beide den ronddwalenden zanger ontmoet en opgenomen in hunne hoede. Ook voor hen, die in het zoete rijk der tonen bij voorkeur hun studieveld zoeken, heeft dat Paradijs allicht zin en beteekenis. Boven de eerste strophe der liedekens is de wijze in duidelijk notenschrift aangegeven. Wie bedenkt dat de echo's van Roland Delattre en diens evenknieën toen nog niet waren weggestorven, hij zal het begrijpelijk vinden, dat Haefackers zangwijzen soms in breeden vloed met veel bewogen golving daar heenstroomen. Laat me u wijzen op blz. 30, waar Beata Immaculata Virgo voorkomt in vier stemmen, tenor, cantus, altus en bassus. Verder biedt bl. 171-183 ons een ‘Paeschlof, met ses stemmen in 't musyck | |
[pagina 212]
| |
ghestelt’, en wel bas primus, bas secundus, tenor, altus primus, altus secundus en cantus; bl. 188-208 geeft ons ‘Christus is opghestaen’ in vier stemmen, tenor, altus, bassus en cantus; op bl. 249, 280, 298, 327, 478 vinden we voor de betrokken liederen zangwijzen meedegedeeld in twee, drie en vier stemmen. Nu al hetgeen voortgaat, zal het wel niemand bevreemden, dat Haefackers ‘Paradijs’ voor velen een lustoord werd en zulks bleef jaren en jaren lang, zelfs toen in de volgende uitgaven de breede golvende tonenvloed was ingekrompen tot een klein kronkelend beekje.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 213]
| |
Hebben de vrome gezangen van Haefacker in en om Ysselstein soms te luide weerklonken? Wie zal het zeggen? Maar in het voorjaar van 1622 greep in Calvinistischen ijver de schout dier stad naar de strenge roede en bracht den pastoor gevangen op het kasteel. Ruim een halve eeuw later verhaalde Marigje Ariensen, geestelijke dochter, hierover aan pastoor A. ter Lauw, hoe zij ‘dikmaals had hooren seggen, dat als hij (Mr Jillis) gevangen sat, een crusifix-prente in zijn gevangeniskamer gevonden was, sonder te weten hoe of van waar. Sijnde hij Hafacker een gauw en zeer godvruchtig priester etc. Hij is van Ysselstein geraakt,’Ga naar voetnoot(1) onder den druk van het droeve vonnis, dat hem tot de ballingschap buiten de baronnie verwees. Toch bleef hij, naar luid der getuigenis van den Apostol. Vicaris, in eigen persoon of door anderen aan het land, dat hem uitjoeg, zijne zorgen wijden en schonk ook aan de omliggende dorpen zijne hulp. (Broedersen, Tractatus, I bl. 284.) Als we nu in dezen tijd zijne schuilplaats zoeken, dan zal het oog zich wel moeten wenden naar het ouderlijk erf, dat daar onder Vreeswijk aan den Lekdijk lag. Van hieruit kon de herder nu nog het best zijne kudde overzien. Des schouten roede moge in dit gerecht al even vinnig van aard zijn geweest, de liefde won haar zonder twijfel den palm af; ouderliefde en broederliefde, vindingrijk in allerlei middelen, heeft aan Mr Jillis allicht de veiligste hoede geschonken. Doch een korte wijle slechts heeft dit werk der vrome liefde | |
[pagina 214]
| |
stand mogen houden. Want op 8 Juli van het volgende jaar 1623 was het aan den Apostol. Vicaris, die sedert den voorgaanden herfst te Rome vertoefde, bekend dat Mr Aegidius Haefacker met nog een vijftal medearbeiders uit den wijngaard naar een beter leven was opgeroepen. Zijn overlijden moet dan wel in het voorjaar van 1623 worden gesteld. Waar zijn stoffelijk overschot werd neergelegd, kunnen we helaas niet aanwijzen, zelfs niet bij gis of vermoeden. Toch zal het aandenken van den eenmaal zoo gevierden zanger uit Vreeswijk wel voortdurend in zegening blijven. |
|