in- en overgedrukt in uwe groote en kleine hersenen? Gij weet u goed te herinneren, bijvoorbeeld, welken vorm Noord- en Zuid-Nederland, Italië, Rusland, Spanje, Zweden en Noorwegen, de Duitsche Landen, enz. hadden, op uwe eerst gebruikte schoolkaart, in uw eerste kaartenboek (atlas)? Er is dan ook bezwaar tegen vele, zoo niet alle, nieuwerwetschgekleurde kaartenboeken voor de jeugd, al zijn ze ook nog zoo duidelijk. De tijden zijn voorbij, en dát is ook maar goed, dat de heeren onderwijzers, op school, de leerlingen op de vingers tikten of ook wel sloegen, met een soort rietje; maar, geeft nu de kaartenteekenaar, aan de leerlingen, niet soms stompen in de oogjes, om hen toch te doen onthouden, wáár bergketenen van naam verwisselen en wáár valleiën beginnen? Wellicht zullen de kinderen dat tikken en slaan vergeten, maar levenslang zullen zij blijven zien het tartend kopergroen, het gierend rood, het morsig bruin. En wat al zijn zij ten laatste op school ‘mooi’ gaan vinden: die onmogelijke, die verschrikkelijke ‘kleurvereeniging?’ Men gewent er aan, bijna even als aan ransel.... Maar, striemen op de handjes, genezen ze niet van zelf? En wordt wansmaak wel ooit genezen?
Hetzelfde geldt van wandkaarten, waarvan het doel is: een algemeen beeld te geven, van de ondiepten langs de kusten, om het stranden van schepen op banken of buitengronden te doen begrijpen, en te doen zien, de noodzaketijkheid van vuurtorens, boeien, enz.; om grint- en zandgronden, duinen en andere heuvelgronden duidelijk te maken. Hierbij teekent men groote steden naar omtrekken van platte gronden, van vroegere vestingen, komvormige dorpen, andere die uitgebouwd zijn in de lengte, enz.