Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 581]
| |
Driejaarlijksche tentoonstelling gehouden te Gent,
| |
[pagina 582]
| |
Daardoor is men dit jaar wezenlijk teleurgesteld, en moet men zich troosten met de hoop op 1896. Dat hier enkele uitzonderingen te vinden zijn, blijft natuurlijk buiten rekening, hoezeer wij ons ook in die uitzonderingen verheugen. Al zijn er dan ook vele redenen om ons teleurgesteld te gevoelen, er bestaan, behalve de genoemde, nog andere oorzaken om bevredigd te zijn. Deze bevrediging raakt vooral het uiterlijke der zaak. Het moet met dankbaarheid worden erkend, dat de commissie der tentoonstelling aan kameraadschap niet heeft toegegeven. Alle richtingen heeft zij geacht eene plaats waardig te zijn: jonge en oude school gaan vreedzaam hand in hand. Daarbij moet men erkennen dat de plompe naaktheden (Le nu pour le nu, zooals een geestige criticus het noemde), zich in deze zalen niet opdringt; hetzij de commissie daarop hebbe invloed uitgeoefend of niet. Wij meenen van wel. Verder zijn de zalen niet tot in de hoogte met doeken en lijsten opgevuld en werkt de geheele omgeving krachtig mede, om het bezoek der tentoonstelling recht behagelijk te maken. Dit eene ontbreekt slechts, waarop ik hierboven zinspeelde: de meesterwerken zijn niet talrijk genoeg, om ons de vermoeienis van de beschouwing der middelmatigheden te doen vergeten. Maar om hieraan te gemoet te komen heeft de commissie nog eene andere vriendelijkheid gehad, (en dit is niet voor den eersten keer), namelijk bij elk kunstwerk in den Catalogus aan te duiden in welke zaal het zich bevindt, zoodat men steeds de werken der groote meesters gemakkelijk kan vinden. Alleen, deze maatregel zou volkomen goed wezen, indien achter de nummers der zaal, ook de wanden bij voorbeeld door de vier | |
[pagina 583]
| |
eerste letters van het alphabet waren aangeduid, en men die in elke zaal kon terug vinden. Dit ware een onuitsprekelijk groote besparing van tijd voor de grondige navorschers en beroofde immers geenen liefhebber van de voldoening de 1022 werken achter elkaâr (Gare à la fièvre des musées!) te beschouwen. Mocht deze bijzonheid aan de commissiën van Brussel en Antwerpen invallen, de ernstige liefhebbers zouden haar tot grooten dank verplicht zijn. Het moet den oppervlakkigsten beschouwer ook opgevallen zijn, hoe weinig buitenlanders aan deze tentoonstelling deelgenomen hebben. Dat ligt wel hoofdzakelijk aan de Salons die te Munchen, te Berlijn, te Amsterdam en in vele kleine plaatsen dit jaar zijn geopend. Van buitenlanders gesproken, herinneren wij aan onze jonge, ijverige, maar soms wat te zeer selbstbewusste kunstenaars, dat de hoogste kunst wel het uitvloeisel is der persoonlijke begeestering, en dat het slaafsch volgen eener school, eener manier, eener conventie, eener afspraak wel tot groote kunstwerken niet kan leiden, maar dat er van den anderen kant een veel grooter gevaar voor de ware, edele kunst ligt in het onmondig zich losmaken van de ondervinding der eeuwen en der groote meesters. Het is eene fout van den ernstigsten aard, eene ondeugd, waarvan men zich moeielijk verbetert, in de eerste plaats, quand même, oorspronkelijk te willen zijn in vormen en kleuren en aldus de natuur te miskennen, die men terecht als punt van uitgang der kunst aanneemt. Zoo wijzen wij dan op het voorbeeld van eenen buitenlander, den Deen Kröyer, die door zijnen geest en zijne behendigheid, zonder streven naar iets buitengewoons, uit een nuchter, eenvoudig onderwerp (Een paar beursbezoekers) een tafereel heeft weten te scheppen, zoo vol leven, vol waarheid, vol humor, dat | |
[pagina 584]
| |
hij in dit opzicht op deze tentoonstelling, zoo te zeggen door niemand wordt geëvenaard. Daar is eenvoudige natuur, zonder jacht op effect, of op oorspronkelijkheid - alleen door aangeboren talent heeft de kunstenaar ongezocht iets buitengewoons en oorspronkelijks geleverd. Daarmede sluiten wij dit artikeltje en ook onzen Catalogus, waarvan het omslag meer oorspronkelijk dan natuurlijk, misschien goed bedoeld is, maar toch wat riekt naar EntartungGa naar voetnoot(1). Dank, eindelijk de commissie die zich met ernst en groote moeite zoo loffelijk van hare taak heeft gekweten. |
|