Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 8(1895)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 585] [p. 585] Dichtkunst, letteren. De oude Kopwulge. Aan Gustaf Verriest, Junr. De oude Kopwulg', hoort mij melden, achter lande zie 'k onzelden, 't hoofd met jarig hout belaân, hellende over 't water staan. Tweemaal schoone is ze aan te schouwen: eenmaal in den diepen, blauwen hemel; en, beneên, weêrom in den diepen waterkom. Och, hoe geren, achter strate, Zie 'k u, groene vogelzate; hoore ik, als ge zingt en klingt, 's morgens, en de zonne blinkt! Och, hoe lief mij is het leken dikwijls van den dauw gebleken, vallende in den waterplasch, uit uw vochtig meigewas! Blijft nog lange, o oude bonke, staan, daar, van den wulgentronke; staan, en, bij den waterboord, dragen jong hout, immervoort! [pagina 586] [p. 586] Wij zijn 't jong hout, die op de oude koppen staan; wier menigvoude wortels uit den moederschoot halen ons het daaglijksch brood. Late God nog lange ons wachten, eer, eilaas, wij, kruime en krachten, door uw' val, voor goed geroofd, vallen, met uw vallend hoofd! Guido Gezelle. Brugge-Kortrijk, 26 in Lentemaand 1895. Vorige Volgende