Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 8(1895)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 398] [p. 398] Bijlagen. Iam hyems transiit. Aan Dr Verriest. Ach, weêrom groent, alhier aldaar, te gronden uit, het nieuwe jaar, zoo lang verwacht en uitgesteld door 's winters onverwacht geweld. Hoe hard lag en hoe heel versteend de moederschoot, die 't aas verleent, daar man en muis op leven zal: 't was maanden ons ontgeven al! De wee hergroent, 't hergroent al in 't verschiet: waar hier waar daar begint de naakte grond bekleed te staan met hope weêr van gras en graan. Den tragen os zie 'k werken op de velden, zijn' gekroonden kop al schudden, na den tragen trant zijns arbeids, op het akkerland. [pagina 399] [p. 399] Het schuim bedekt zijn' kromme knie'n, terwijl hij, zonder ommezien, verduldig heen en weder zwoegt, en 's koeiboers loopken lands beploegt. Het karit en het kurt, nooit moe, vol vogelvee, al 't hof daartoe; en telkens hoore ik, hier of daar den tegenroep van Canteclaar. 't Herleeft entwat onzeglijks bij der menschen taal, hoe schrander zij ook wezen moge: 't leven is, het leven... Gods geheimenis! Guido Gezelle Kortrijk, 23/3/'95. Vorige Volgende