Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Lamok.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 61]
| |
Jaarkring op jaarkring volgde; grijs, gebukt van kwalen en jaren,
zwierf doelloos immer Lamok rond, levende van jacht en van vischvangst.
Geen hoek des wouds, dien hij vermeed; geen plek der eindlooze hei, of
zijn voet betrad ze... Slechts éen stuk gronds boezemde den Titan schrik in:
de boom! Hoe vaak hem het hart ook trok daarheen, naar 't lijk van zijn lievling,
afschuw weerhield zijn schreden steeds; en zuchtend ijlde hij verder.
Maar ééns weerstond hij 't verlangen niet! Als onzichtbre handen legden
warm zich in de zijn, en geleidden hem naar 't bloemig, lommerig plekje.
Daar stond hij vóor den bekenden boom; koortsachtig greep hij in 't loof; doch,
ruischte het gebladert van vooglenzang, van lijk en bloemen geen spoor meer,
Doch op een der takken prijkte een nest, vol jongskens, die gaapten en piepten.....
Toen weende Lamok; lang en dof snikte hij het uit; doch, het nestje
wiegelde ongedeerd op de twijgen voort, beschut voor spiedende blikken.
Dan bukte Lamok. Boog en pijl lagen in het mul aan zijn voeten...
Welk aaklig voorwerp merkt zijn oog, dat hij 't starlings vestigt ter aarde?
Bleeker dan een doode staat hij daar; de een hand gestrekt naar een hoopje
beenderen, zoo wit als versche sneeuw, verborgen tusschen de kruiden....
En over Lamok kwam de geest:
eerbiedig raapte hij samen,
wat eens zijn blozende lievling was, en dekte en neschte 't met kussen...
En met een sylex, scherp van sneê, splijt, schaaft en rondt hij de beendren,
en past ze tot een driehoek saam, met stevig sluitende voegen.
Van d'eigen schedel snijdt hij straks een lange, zilveren haarvlecht,
en weeft daaruit een forsche koord en rekt en spant ze op de beendren.....
Tokkelend beproeft hij de snaren nu, en o Wonder, streelende klanken,
menschelijke tonen, vol en week, trilden van de zilveren haren...
In het diepst zijns harten weerklonk het lied van de snaar op het blanke gebeente,
- jubelend herkende hij plots den klank:
de onvergeetbre stem van den doode!
|
|