Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 607]
| |
Schilder-, teekenkunst, enz.
| |
[pagina 608]
| |
eilanden (Brittanie) in den oceaan leven, gieten gekleurde verwen op gloeiend brons voor de sieraden hunner paarden, dit droogt terstond, wordt hard als steen, en behoudt den ontvangen vorm voor altijd. Septimius Severus bracht uit Caledonië proeven eener barbaarsche kunst mee, die geheel Rome bewonderde: sieraden op brons geëmailleerd, o.a. schilden met schitterende, op edelsteenen gelijkende kleuren, scheden prijkend met glasémail en fraai getinte werpschijven. Gregorius de Groote zond Augustinus als evangelieprediker naar de Angelsaksen, hij ontving wellicht door hem de geëmailleerde sieraden en het drinkgerief, dat hij der Beiersche prinses en koningin der Longobarden, Theodelinde, deed aanbieden. Doch niet slechts het émail op glas en brons bracht de kunstenaars op het denkbeeld om glasruiten te beschilderen, ook de mozaïek droeg hiertoe het zijne bij. Mozaïek in glas en marmer, wordt reeds door Lucretius, Martialis en andere schrijvers der oudheid genoemd. In Egypte was het bekend alvorens de Grieken het bezigden; later versierden de Romeinen er niet slechts de vloeren hunner tempels mee, maar ook de straten en de zuilen hunner huizen. Het was in den keizerstijd een onmisbare versiering voor ieder gebouw en prachtige overblijfselen zijn er nog van voorhanden. Men trof ze zoo overvloedig aan, dat Seneca zich in zijne werken beklaagt: ‘dat men heden ten dage te Rome slechts over kostbare gesteenten treedt.’ Onder deze gedenkstukken verdient vooral vermelding een plaveisel, dat te Reims is opgedolven en waarop men de twaalf teekenen van den dieren- | |
[pagina 609]
| |
riem ziet, nevens een voorstelling der vier jaargetijden en van Abraham's offerande. Een ander stelt de geschiedenis van Theseus en het doolhof te Creta voor, omlijst door de geschiedenis van David en Goliath. In het forum te Napels bevond zich een mozaïekbeeld van Theodorik den koning der Gothen, dezelfde die ook ‘Den doop van Jezus’ in de kerk te Ravenna, liet vervaardigen. Als Apollinarius de weelde van Constantius te Narbonne beschrijft, noemt hij daaronder ook vloeren en gewelven van mozaïek. Ook in de kerk van St.-Jan van het Lateraan vindt men nog mozaïekstukken uit dien tijd en Karel de Groote liet de door hem gestichte kerken meestal met mozaïek versieren. Moest men toen, door het ruim gebruik dat men van marmer voor mozaïekwerken maakte niet van zelf op de gedachte komen om ook het glas te beschilderen? Dan toch kon men naar goedvinden de kleuren schikken en ineen laten vloeien, iets wat een veel fraaier uitwerking zou hebben dan de marmeren schilderstukken, wier schakeeringen men moest laten afhangen van de grillige spelingen der natuur. Men begon dus met geschilderde ruiten te maken, en vervaardigde vervolgens gekleurde patronen, eerst rechtlijnige, later met gebogen omtrekken. Zulke ruiten uit gekleurd glas werden met lood aan elkander gezet en reeds in de 11de eeuw wist men uit dit glasmozaïek geheele schilderstukken samen te stellen. Doch de kunst was nog verre van volmaakt: voor de handen nam men geelachtig glas, voor het gelaat wit, voor de kleeding verschillende kleuren en tinten; maar men kon de tinten nog niet op het glas.... inbranden en legde, om de kleuren goed | |
[pagina 610]
| |
te houden, dunne glasruiten over de beschilderde heen. Hoe meer echter de glasschilderkunst vooruit ging, destemeer raakte ook het marmermozaïek in verval, tot het eindelijk bijna geheel werd vergeten. In westelijk Europa dagteekent het gebruik van gekleurde vensters reeds uit de zesde eeuw. Gregorius van Tours verhaalt hoe een soldaat in een kerk een vensterglas verbrijzelde om die te kunnen plunderen, en wij weten, dat toen deze prelaat de kerk te Tours deed herbouwen, hij er vensters in liet zetten: ‘tintelend in verschillende kleurenpracht’. In zijn ‘Christelijk Constantinopel,’ bericht du Cange, dat er in de basiliek der Sophiakerk (door Justinianus herbouwd) vensterglazen te zien waren, en een geestelijke uit dien tijd roemt de heerlijke uitwerking der zonnestralen op gekleurde ruiten. Pas in de 8e eeuw kwamen zij echter in gebruik; de basiliek van St.-Jan van het Lateraan en de St.-Pieterskerk te Rome hadden gekleurde vensters, terwijl Karel de Groote geschilderde ramen deed zetten in de trotsche kathedraal die hij te Aken liet bouwen. Ja, in de negende eeuw worden reeds de namen van glasschilders (Rogenat en Balderik) genoemd. Doch welke zwarigheden had men niet te overwinnen, voor men geheel omtrent de bereiding van het gekleurde glas op de hoogte was! Immers natronglas verweert spoedig, slechts kaliglas biedt weerstand aan den invloed van lucht en weer. Vervolgens had men ontelbare scheikundige proeven te nemen om de juiste kleuren te ontdekken, de verschillende tinten te vinden. Metaaloxyden verbinden zich met kiezelaarde tot silicaten, die door vermen- | |
[pagina 611]
| |
ging met de glasmassa deze kleuren. Men legde in het begin, in de gesmolten massa gekleurde stukken glas, teekende lijnen en omtrekken met zwarte weedasch en wreef hier en daar wat weg om sterren, looftakken en gewaden te verkrijgen. De hoofdzorg echter was, door de heldere kleuren het effect der zachte tinten niet te doen uitwisschen. Vooral het blauw is een moeilijk te behandelen, alles overheerschende kleur, die het rood, paars en wit blauw laat schijnen, terwijl geel en wit nimmer samenvloeien en rood door hun vereenigden invloed zwart schijnt te worden. Donker op licht maakt minder effect dan licht op donker, zoo moet een zwarte vleugel op een gelen grond veel grooter zijn dan een gele op zwarten grond, als zij even groot zullen schijnen. Hieruit kan men gemakkelijk de te kleine handen, den overgang van rood in zwart en zooveel meer eigenaardigheden der oude glasschilderkunst verklaren. Meer sierlijkheid kreeg zij toen men de glazen alleen aan de oppervlakte begon te kleuren, en tot werkelijke volmaaktheid steeg de kunst toen men de kleurstoffen van metaaloxyde door de vloeibare glassoorten leerde mengen, hen fijn stampte, daarna eerst op de glazen een volledig beeld in alle kleuren teekende en dit vervolgens inbrandde. Voor den uitvinder of ten minste voor hem, die het eerst deze methode toepaste, houdt men algemeen den abt Gozbert van Tegernsee, in Beieren, in de elfde eeuwGa naar voetnoot(1), en den vriend zijner jeugd, graaf Arnold van Bohburg. | |
[pagina 612]
| |
Er is nog een latijnsch schrijven voorhanden van gemelden abt, (die van 989 tot 1001 deze waardigheid bekleedde) aan graaf Arnold, waarin o.a. voorkomt: ‘Gij hebt onze abdij door uw werk beroemd gemaakt, ik bedoel door uwe kunststukken welke noch in de vorige eeuwen bekend waren, noch wij ooit gedacht hadden zoo heerlijk te zullen bezitten. Door de vensters onzer basilica, voorheen somber verborgen achter donkere voorhangsels, werpt thans de goudlokkige zon voor het eerst door veelverwige glasschilderijen haar glans over de zerken, en alle toeschouwers trillen van vreugde, als zij zulke onbeschrijfelijk schoone kunststukken mogen aanschouwen!’ De eerste vensterramen in Tegernsee gingen bij den kloosterbrand van 1035 verloren en Werinher, een der schitterendste sterren dezer geleerde en wereldberoemde abdij, ontving in 1058 de opdracht om vijf nieuwe te vervaardigen. Toch zijn er nog eenige der eerste, in de abdij vervaardigde glasschilderstukken bewaard gebleven: in den dom te Augsburg die men in 996 begon te bouwen, prijken nog tegenwoordig in vijf vensters aan de oostzijde Mozes, David, Hosea, Daniel en Jonas, allen met een houding en in een gewaad welke de kunstkenners op den tijd van Hendrik II 1002-1024) terugbrengen, en waarin wij naar alle waarschijnlijkheid de eerste voortbrengselen van Tegernsee kunnen bewonderen. In de kathedraal te Dijon bestond, volgens het archief dezer kerk, in 1052 een ‘zeer oud glas’, voorstellend St.-Paschasius. In de 10e eeuw stonden de glasschilders reeds in | |
[pagina 613]
| |
hoog aanzien, de hertogen van Normandie o.a. schonken hun vele privilegiën. Als een bijzonderheid dient vermeld, dat in de Bernardijnerkloosters de geschilderde vensters verboden waren, wegens de groote onkosten welke aan deze kerkversiering waren verbonden. De glazen waarmede de kunstlievende abt Suger de abdijkerk van St-Denis liet versieren - waarvan er nog eenige bestaan - zijn afkomstig uit de 12e eeuw. Met ontzaggelijke moeite en groote geldelijke offers had de abt uit alle landen de voornaamste der toen bekende kunstenaars laten komen om mede te werken aan zijn stichting. Men ziet er voorstellingen op van de aanbidding der wijzen uit het Oosten, der geschiedenis van Mozes en van Maria Boodschap. Zeer merkwaardig is ook het venster, dat de abt Suger zelf voorstelt in aanbidding gezeten aan de voeten der Madonna. De omlijsting dezer beeltenissen is bewonderenswaardig, niet slechts wat vorm en kleur betreft, maar ook de personen zelf zijn zeer gelukkig geslaagd. Het zachte ineensmelten der kleuren, door een uitgezochten smaak samengesteld, is waarlijk bijna volmaakt te noemen. Ook in de St-Sergiuskerk te Angers vindt men nog eenige overblijfselen van beschilderde vensters uit dien tijd, terwijl in den St-Petrus te Dreux een glas bewaard wordt met de beeltenis der koningin Anna van Bretagne. Te Vendôme ziet men in de kerk der Drievuldigheid de verheerlijking der Maagd Maria, die een stralenkrans om het gelaat heeft, waarvan de vorm aan de archeologen veel stoffe tot twistgeschrijf | |
[pagina 614]
| |
heeft geschonken, daar sommigen volhielden, dat de stralenkrans in dien vorm (welke men op geen enkel ander venster ziet) den invloed der Byzantijnsche school op de glasschilderkunst bewees, terwijl anderen bleven beweren, dat deze aureool uitsluitend tot de H. Maagd behoorde. Vooral in de 13e eeuw, toen er als het ware een nieuwe levensadem door ons werelddeel trilde, verhief zich de glasschilderkunst (Straatsburg, Freiburg, Bourges, enz.) tot een tot nu toe ongekende hoogte, overal begunstigd, alom gehuldigd, daar het vroom, bijna dweepend geloof van dien tijd, dat tallooze kloosters naast ontelbare kerken deed verrijzen. Ook den Duitschen stijl gelukte het thans op den Bijzantijnschen de overwinning te behalen, waarvan de kleine vensters, die nauwelijks voldoende licht schonken, geheel verdwenen, met al het overtollige muurwerk. Slechts de statige pilaren bleven bestaan; doch ook zij werden hooger en slanker van vorm, en de zonnestralen penseelden op hunne sierlijke lijnen het kleurenlied der breede vensters, die eindelijk zoo veel lichtglanzen in de kerken wierpen, dat men dit een weinig door donkere voorhangsels temperen moest. Uit dezen tijd (1250) dagteekent ook een fraai beschilderd venster, dat Willem II, de Roomschkoning schonk aan de kerk te Spaarndam. Thans begonnen de bouwmeester en de glasschilder hunne krachten te vereenigen en voortaan gleden langs de statige gewelven der gewijde plaatsen, de betooverendste kleurschakeeringen in geheimzinnige gedempte lichtstralen, die alles in het rond met een plechtig waas omgaven en tot ernstige gepeinzen en stille gebeden noopten. | |
[pagina 615]
| |
Algemeene bewondering wekken de fraai gevormde rosetten in de glasruiten die uit dezen tijd tot ons zijn gekomen, doch op de teekening der personen welke de kunstenaars van dit tijdvak op hunne ramen schilderden, wordt nog menige aanmerking gemaakt. Vooral de vorm der hoofden laat nog veel te wenschen over, terwijl de gewaden te ruim en te breed zijn in verhouding tot de ledematen van den voorgestelden persoon. In de 14e eeuw werkt de glasschilder niet meer samen met den bouwmeester, hij wil thans zijne schoone vensters niet meer als een onderdeel der kathedraal beschouwd zien, doch als een der voornaamste afzonderlijke gedeelten. Dus wordt het ensemble van het gebouw thans opgeofferd aan de voortbrengselen zijner kunst, steeds schitterender van kleurenpracht en onberispelijk van teekening. Willem de Marchaut en Eustatius Deschamps, twee fransche hofpoëten uit dien tijd, vermelden in hunne liederen vol bewondering verscheidene glasschilderijen, terwijl zij tevens berijmde aanwijzingen geven voor de wijze waarop dezen moeten worden vervaardigd! Vooral merkwaardig uit die dagen zijn de kathedralen van Mans en Evreux, benevens de rozen van St-Thomas te Straatsburg. In de 15e eeuw komt de kunst hoe langer zoo meer hare volmaking nabij. Men heeft een prachtig venster uit dien tijd in de hoofdkerk te Mans, dat Yolande van Arragon en Lodewijk II van Napels en Sicilië, den grootvader van den goeden koning René voorstelt. Te Tours zijn evenzeer fraaie vensters te vinden, afkomstig uit dezelfde jaren. | |
[pagina 616]
| |
De kunst werd nu eindelijk ook in Italië inheemsch. Griessinger, die te Ulm geboren en als krijgsknecht naar dat land trok, werd aldaar leekebroeder bij de Dominicanen te Bologna en leerde hen het schilderen op glas. Tot belooning werd hij, na zijn dood in 1491 als Jacobus Alemannus of da Ulmo, heilig verklaard en verheven tot schutspatroon der glasschilders.
(Slot volgt.) |
|