Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 598]
| |
Munchiana.
| |
[pagina 599]
| |
achthoek (Kuppelsaal) omgeven van 12 zijzalen, waar het jongere kunstenaarsgeslacht zijne vruchten ten toon spreidt. Ondertusschen, hoe vurig de Secessionisten hunne zaak ook opnemen, protesteerend tegen het oude tentoonstellingsbestuur, zij zijn niet eenzijdig, niet overdreven, niet aanmatigend, niet excentriek genoeg, om te denken dat zij eene partij kunnen blijven vormen, die het aloude bestuur voortaan moet vlieden. Het streven der Jongeren staat hier veel minder kras den Ouden tegenover dan bijv. te Brussel, waar men de jonge schildersclubs, gerust, zonder lasteren kan nazeggen, dat zij allerlei proeven nemen, om, het koste wat het wil, iets nieuws, iets vreemds, iets buitensporigs of ongewoons te leveren, veeleer dan met eerbied voor gedachte, lijnen en kleur zich meester te toonen in hunne kunst. Zoo zullen zich dan de Munchensche Secessionisten zeer goed weder kunnen oplossen in den algemeeneren kunstenaarsstand; te meer omdat 1o reeds van nu af aan velen hunner, toegang zijn blijven verzoeken tot de groote zalen van het ‘glazen paleis’; 2o omdat werken van de Ouden eveneens in de Secessions- als in de overige zalen voorkomen; 3o omdat een aantal hoogst begaafde kunstenaars tot de Secessions-club behooren, die b.v. aan den Essor of Les XX, lijnrecht tegenover staan. Wij vinden onder de leden der Secession onder anderen de namen van de beide De Vriendt, Th. Verstraete, J.H. Weissenbruch, Van de Sande Bakhuysen, W. Roelofs, Klinkenberg, Fr. van Leemputten, H. Luyten, Claus, Courtens, Apol en zoo voorts, waarvan de meeste tusschen de XX toch zeer slecht zouden passen. | |
[pagina 600]
| |
Van de andere zijde kan men dan ook van de Secessionisten zeggen, dat zij b.v. in den regel geen nu pour le nu leveren, zooals elders het geval is. Ja zelfs heeft de Secessions-kunstenaar Julius Exter van Munchen het bewijs geleverd, dat men zeer goed eene naakte Adam en Eva, Eva's geboorte, Bekoring, enz. kan schilderen, zonder de zedelijkheid te kwetsen, een voorbeeld, wat door meerdere Munchenaars van dezen club is nagevolgd; terwijl van de andere zijde de Secessionist en Franschman Adolphe Binet, eenen op alle tentoonstellingen onvermijdbaren ‘Sint-Antonius’ heeft geleverd, van zulk eene brutale naaktheid, dat men naar het doel der voorstelling niet behoeft te vragen. De Secessionisten hebben ook wat meer eerbied voor de perspectief dan elders vele andere hunner genooten; in hunne landschappen vindt men ook boomen, die niet plat weg blauw of hooggeel gekleurd zijn, maar op edele wijze de natuur vertolken. Böcklin uit Florencië zond 5 werken, waaronder eene indrukwekkende Afneming van het kruis, al is de achtergrond wat scherp en de geheele groep wat reusachtig van proportie. De Franschman Blanche daarentegen leverde een Avondmaal der leerlingen van Damascus, waar Jezus veel heeft van een engelschen leeraar V.D. in eene zeer nuchtere omgeving. De Drie-Koningen van den Engelschman Brangwyn dragen een karakter van oorspronkelijkheid, maar kwetsen nóch het esthetisch, nóch het godsdienstig gevoel, evenmin als de Kruisiging van Albert Keller uit Munchen. die alleen daardoor zondigt, dat men Christus voor den rouwmoedigen moordenaar zou kunnen houden, terwijl het hangen aan eenen enkelen arm den eigenlijken moordenaar afschrikkend en wansmakelijk werkt. | |
[pagina 601]
| |
De beroemde Fr. von Uhde leverde eene voorstelling van twee groote figuren (Christus en Magdalena): Noli me tangere, die ondertusschen niet tot zijn beste werk behoort. Josef Israëls ontbrak hier niet, evenmin als Khnopff (aquarelle), een zeker getal landschappen van echte waarde (Apol, Bergmann, Claus, Courtens, Chattel (den Haag), Willem en Jacob Maris, H. Moore (Londen), R. Riemerschmid (Munchen), Van Leemputten, enz.) strekten de zalen tot eer. En zoo zijn wij ver verwijderd van den schildersgroep op eene lijn te stellen met de buitensporigen die wij elders hebben leeren kennen. Bevredigen ons dus in 't algemeen de ‘Afgescheidenen’, er is in de talrijker groote zalen van het ‘Glazen paleis’ ook in vele opzichten ware genoegdoening te vinden, bijzonder bij de Engelsche kunstenaars. In 't algemeen ontbreekt echter de gedachte, en zoo is de historieschildering slechts zwak vertegenwoordigd. Ondertusschen heerscht de gezonde, levenslustige zin over elken anderen en dat is, nevens zooveel huiverige, ongezonde, zwaar- en weemoedige zoogenaamde poëzie op velerlei kunstgebied, een vooruitgang. Munchen is juist de stad om den humor wel te schatten. Haar wapen met den vroolijken monnik spreekt er van. Wat deze ‘Internationale’ van hare zusters, hier en elders onderscheidt, is de bijzonderheid dat men de ruimte, die dit toeliet, heeft aangewend, om aan zekere groote werken, die men bijzonder wilde doen opmerken, een afzonderlijke zaal te geven, met de verlichting welke het meest voor het werk past. Zoo noemen wij allereerst als bijzonder merkwaar- | |
[pagina 602]
| |
dig de Lenbach-Saal, waarin deze meester een aantal eigen werken, als in zwierig gemeubelde kamers heeft gerangschikt, gelijk hij zulks, bij vroegere gelegenheid voor een groep schilderijen van oude, hollandsche en andere meesters heeft gedaan. Een Bismarck, Lenbachs lieveling, is hier aanvoerder en mocht natuurlijk niet ontbreken, al komen er ook vier andere Reichskanzler a.D. in hoog en laag beeldwerk (van H. Magnussen, R. Vordermayer, A. Hildebrandt) ter tentoonstelling voor. Gelijk nu Lenbachs schilderijen een gemeubeld lokaal hebben verworven, heeft men ook voor eene soort Graflegging Christi, ‘Christus en Magdalena’ van den beeldhouwer F. Cifariello en voor een Christus aan 't Kruis (altaarstuk van Aug. Holmberg) gezorgd. op eene wijze die den indruk dier voortreffelijke werken niet weinig verhoogt. Christus is door Cifariello voorgesteld met geheel uitgestrekte leden, vlak op den rug en op een doodenbaar gelegen. Magdalena werpt zich bij Hem neder, het aangezicht op Zijne scheenbeenen gedrukt. Holmbergs gekruiste Christus is edel en classisch. Voorzeker is het schelle koloriet op het half-duister der kerk te Obernburg a./M., waarvoor het werk bestemd is, berekend. Op het gebied der gewijde voorstellingen bewogen zich nog een aantal andere kunstenaars en dit mag wezenlijk als een derde onderscheidspunt met andere tentoonstellingen worden opgegeven. Daaronder munt Gebhard Fugel uit, met zijne eigenaardige opvatting van het H. Avondmaal, alwaar de apostelen, van de tafel opgestaan, naar de rij, vóór den staanden Christus nederknielen. Wij noemen daarneven gaarne eenen naam als | |
[pagina 603]
| |
dien van den Deen Axel Helsted, welke eene Maria boodschap schilderde, echt van uitdrukking en zeer gelukkig van teekening, aan Overbeck herinnerende en aan de aloude voorstelling dezer gebeurtenis (in de 5e en 6e eeuw), waar Maria bij 't spinnewiel door den engel wordt bezocht. Maria, zegt eene overlevering, had van eenen priester in den tempel purperen wol ontvangen (zoo luidt het Proto-evangelium Jacobi)Ga naar voetnoot(1), ging naar huis, zette zich aan 't spinnen en hoorde het Ave Maria. Wij gedenken nog gaarne aan van Hove's Madonna, Wante's reeds bekenden Kruisweg, Lybaerts Kind Jezus, Max' Visionen. Wij zouden nog willen ophalen van Sandreuters eigenaardige Himmelspforte, Schmuz-Baudiss' treffelijke Christ ist erstanden (al is de engel te zeer een juffer); wij zouden meesterwerken van anderen aard, de zeeën en landschappen der familie Mesdag, de Van der Ouderaa's, Verheyden's, Geets', Desenfans', Valkenburg's, enz. enz. willen gedenken, maar moeten de opsomming sluiten, deels uit gebrek aan ruimte, deels om niet vervelend te worden. A. De T.
Vele lezers weten wel dat het ‘Königliche Theater’ te Munchen beroemd is wegens zijne kunstige inrichting der ‘tooneel-veranderingen’. Immers in Baedeker's oudste uitgavën heet het alreeds | |
[pagina 604]
| |
‘Innere Einrichtung sehenswerth. Eintritt 50 Pf.’ Ondertusschen is het aan den grootsten kunstzin en ijver van het bestuur, onder de Intendanz van den ook in Nederland beroemden E. Possart, nog niet gelukt in den Ring des Nibelungen de gedaanteverwisselingen van Alberich, den fantastischen paardenwedloop der Walkuren, het gevecht tusschen Hunding en Siegmund, met de bovennatuurlijke tusschenkomst van Wotan, zóó voor te stellen, dat alleen de goede wil van eenen oprechten ‘Wagneriaan’ hierbij den glimlach kan verbergen. O, gaat men aan 't verstandelijk proeven van Wagner's eischen, zoo vindt men eene groote tegenspraak, tusschen zijne denkbeelden en zijne voorschriften. Van de eene zijde moet het voorgedragen woord zoo natuurlijk mogelijk gedeclameerd worden, om niet den indruk van conventionalisme te maken; van de andere zijde evenwel worden (zoo te zeggen) evolutiën voorgeschreven, die aan de natuurlijkheid getoetst nu eenmaal op een tooneel onuitvoerbaar zijn. Zoo liet men in Munchen dan ook wijselijk Fricka's bokkenwagen ter zij; men bedekte het draadwerpen der Nornen en Hundings strijd met diepe duisternis; de Walkuren bewogen zich snel op eigen beenen, terwijl er een kartonnen stormpaard door de lucht vloog; Grane ging zonder bereden te worden, rustig aan den toom geleid, achter den brandstapel naar hooi zoeken, in plaats van, Brunnhilde dragende, in 't vuur te springen. Aan wien is de schuld, dat hier nog eens het hoogst tragische aan het belachelijke grenst? Het antwoord is niet moeielijk.... Aan den | |
[pagina 605]
| |
meester die onuitvoerbare voorschriften heeft gegeven. Zoo is het ook met de voordracht der rollen gelegen. Wagner schrijft voor dat het publiek zijne geheele opmerkzaamheid aan de vertooners schenke. Het orkest, zegt hij, doet zich van zelf genoeg kond. Men mag geen tekstboek bezigen, om te trachten af en toe de nuancen der voordracht beter te verstaan en te schatten.... De zaal wordt verduisterd. Wat geschiedt nu? Na vele jaren proefneming, bespeurt men dat de zangers en vooral de zangeressen zich ook aan de best ingewijden in taal en muziek (die ondertusschen de honderden afrollende verzen niet van buiten kennen) onmogelijk kunnen doen verstaan. Heden klaagt men dat de tooneelkunstenaars te Bayreuth de medeklinkers zoodanig hard uitspreken, dat er de zang merkelijk onder lijdt. Aan de onmogelijkheid dat het publiek den tekst volge, moet gedeeltelijk de betrekkelijk koele ontvangst toegeschreven worden, die aan den Ring dezen zomer te Munchen te beurt viel, en die ongeëvenredigd is aan het geniale werk van meester Richard en aan de voortreffelijkheid der uitvoering. Het publiek wordt in deze voorstellingen niet verblind door schitterende perelen van rouladen en trillers van de eene zijde, terwijl het, van den anderen kant, den rechten indruk niet kan verkrijgen van de zinrijkheid van den tekst, en vooral de fijne nuancen der uitdrukking mist. Daar waar een Vogl Loge (een ware geestige schepping) zingt en speelt, vervolgens als Siegmund en ‘twintig jaren later’ als zijn zoon Siegfried optreedt, daar waar Mevr. Klafsky op hoog voor- | |
[pagina 606]
| |
treffelijke wijze de rol van Brunnhilde vervult, Mej. Blank Sieglinde zingt, enz. enz. kan men, bij de heerlijke vertooning, die het Munchensch tooneel toelaat, anders niet het succès d'estime en het uitsluitelijk bovenste-galerijgeklap verklaren, dan door genoemde redenen. Ten slotte zij hier opgemerkt dat onder de nieuwe Intendantur van E. Possart de voorstellingen zoo passend ingekleed zijn, dat de jonge geestelijken alle vrijheid genieten in dit bisdom den schouwburg te bezoeken. Ja, door twee fransche geestelijken hoorde schrijver dezes aan 't plaatsbureel verklaren: ‘Nous sommes allés voir librement le Tannhäuser, parce que sous la direction de Monsieur Possart il n'y a rien à craindre pour la décence.’ Een voorbeeld voor zekere groote steden in andere landen, waar geld maken de hoofdzaak is. Beschaving, veredeling van den smaak, komt achter aan. Alb. Th. |
|