| |
| |
| |
Boekenkennis.
Het onderwijs in de Moedertaal, overgedrukt uit Noord en Zuid, Taalkundig Tijdschrift voor de beide Nederlanden, 10e Jaargang. Kuilenburg, Blom en Olivierse.
De Heer Taco de Beer, leeraar aan eene Hoogere Burgerschool te Amsterdam, ook hier te lande als een verdienstelijk schrijver gekend, heeft deze opstellen opgedragen ‘aan leeraars en onderwijzers, schoolopzieners, leden van plaatselijke schoolcommissiën en commissiën van toezicht, examen-commissiën en ouders van schoolgaande kinderen’ ten einde hunne aandacht te vestigen op de gebreken, die volgens zijne meening, het onderwijs in de Nederlandsche taal op de lagere scholen aankleven en de oorzaak zijn van de weinig voldoende uitslagen van dat onderwijs in Noord-Nederland,
Waren al de beweringen van den schrijver afdoende bewezen, dan zouden wij Zuid-Nederlanders, die algemeen met het openbaar onderwijs in Noord-Nederland hoog ingenomen zijn, onze zienswijze wel ietwat moeten temperen; doch, gelijk het doorgaans geschiedt, ligt ook hier de waarheid tusschen beiden.
Nochtans is de Heer de B. niet de eenige, die de wonde heeft willen peilen; de Heer Frantzen, leeraar aan het Gymnasium te Amsterdam, sluit zich bij hem aan, om over de geringe kennis der moedertaal, welke de meeste leerlingen uit de lagere school meebrengen, te klagen. Nog onlangs stelde Dr G. Kalff, die onze letterkunde met twee degelijke werken verrijkt heeft en aan dezelfde inrichting werkzaam is, een vertoog op, waarvan de slotsom hierop neerkomt: de Noord-Nederlanders kennen hunne taal niet, zij spreken slecht en schrijven niet beter.
Blijkbaar bestaat hier overdrijving. De Zuid-Nederlanders, die de letterkundige Congressen bezoeken, en niet minder zij, die Noord-Nederlandsche tijdschriften en boeken lezen, zijn van een geheel tegenovergesteld gevoelen. Dat hoorde ik nog dezer dagen van een paar kennissen, die door de toespraken, verhandelingen en gesprekken, welke zij te Arnhem gehoord hadden, zoodanig geboeid waren, dat zij slechts met moeite de woorden konden vinden om hunne geestdrift uit te drukken. Het is waar. de Vlamingen en Brabanders zijn in
| |
| |
dit opzicht niet verwend, doch dit belet niet dat zeer velen onder hen volkomen in staat zijn om het kaf van het koren te scheiden.
De voornaamste grief tegen het lager onderwijs is volgens hooger genoemde leeraars dat op de lagere school te veel aan dorre taalregels, doode wetenschap en te weinig aan spreken en stellen gedaan wordt; met andere woorden, dat de kinderen meer met verbuigingen, vervoegingen, zinsontleding, dan met goed lezen en het gelezene schriftelijk of mondeling weergeven, bezig gehouden worden. Dit zou uit de examens voortspruiten, waarbij algemeen uit het oog verloren wordt wat de onderwijzer eigenlijk het best moet kennen; in plaats van de candidaten een moeilijk, ingewikkeld stuk ter verklaring voor te leggen, zou het beter zijn hun een eenvoudig schoolboek in de handen te geven, dan zouden zij ten minste hunnen aanleg tot en hunne bekwaamheid in het vak kunnen toonen.
De beschuldigde onderwijzers lieten op hunne verdediging niet wachten; volgens hen, en zij haalden voorbeelden aan, stelden de leeraars der Hoogere Burgerscholen ook wel eens te zware eischen bij de examens tot toelating en eenigen onder hen hetzelfde euvel nog al mank.
Uit die wederzijdsche aanklachten ontstond een pennestrijd, die door beide partijen met volle overtuiging en eene prijzenswaarde hoffelijkheid gevoerd werd en tot menig belangrijk opstel aanleiding gaf. Deze stukken heeft de Heer de B. verzameld, toegelicht, besproken en van zijn standpunt wederlegd, zoodat het publiek in staat gesteld is over de aangelegenheid uitspraak te doen.
Ofschoon denkelijk niemand onder ons lust zou hebben zich met dat geding in te laten, want vooral in zake Nederlandsch bij het middelbaar onderwijs, zou men ons de oude historie van den splinter en den balk kunnen opdisschen, durf ik toch het lezen, het aandachtig lezen dier stukken aanbevelen, want schoolmannen kunnen er nog al het een en ander, dat tot hunnen werkkring behoort, uit leeren.
Gent, October 1893.
J. Micheels.
Jan Broeckaert. De Vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze en hare costumen, door Jan Broeckaert. Dendermonde, De Schepper, 1894.
Reyntens. De gemeente Moorsel bij Aalst en hare geschiedenis, door Oscar Reyntens. Gent, A. Siffer, 1892.
In werken over bijzondere plaatsen, geslachtkunde, familieaangelegenheden enz. is België bijzonder rijk. Het zijn studiën die voortdurend haar nut doen. Het is beter op een beperkt gebied iets nauwkeurigs, iets goeds en zekers te leveren, dan zich op een uitgebreid terrein zonder behoorlijke voorbereiding te wagen.
Wij kennen den heer Broeckaert als een even vlijtigen als nauwkeurigen werker. Zijn boek heeft daarom te nauwernood onze aanbeveling noodig.
| |
| |
Op het gebied der gemeentegeschiedenis is hij geheel en al thuis. B. geeft een tekst van de 17e eeuw, doch deze bewerkt naar costumen van 1380.
Deze is niet altijd gemakkelijk te verstaan, daarom ware een uitvoerig register wel goed geweest.
Voorbeeld. Op bl. 69, van varkens gesproken, ‘den lueck niet kennen;’ ‘noot van quaden luecke of van qualyck te vermakene;’ quaden lueck bederven die vruchten; in quaden lueck bevonden worden, en zooal meer.
De heer Reyntens geeft meer geschiedenis: Leven van S. Gudula, Het Kasteel, De geschiedenis der laatste eeuwen, enz., 194 nuttige bladzijden.
Spreekwoorden. Keur van Nederduitsche Spreekwoorden en dichterlijke Zedelessen, uitgegeven door J.F. Willems. Gent, drukkerij A. Siffer, 1892, 90 bl.
In den loop van het boekje noemt de schrijver het Dichterlijke spreuken, dat wil zeggen: Gerijinde spreuken.
Zij zijn ruttig en aanbevelenswaard om door de jeugd uit het hoofd geleerd te worden.
De schrijver volgt de ‘nieuwe’ spelling; daarmede zouden wij toch dreigen (no 88), reeknen (no 224) (voor rekenen) en niet reknen schrijven.
Crets. Zielsontboezemingen van Jozef Crets, kandidaat in wijsbegeerte en letteren. Mechelen, 1894.
De heer Crets volgt Bilderdijk, die spreekt:
Mij is 't gevoel de bron, bij mij 't gevoelen dichten.
Laat hij nu Bilderdijk maar braaf studeeren. Zijn Huwelijksgedicht op bl. 32 is in 't geheel niet slecht, ofschoon de loci communes er nog al talrijk in zijn. Daarin ligt het verschil met Bilderdijks Echt.
In elk geval is het beter zijne ziel te ontboezemen dan zijnen boezem te ontzielen, gelijk tegenwoordig het pessimistische ‘Noodlot’ aan de jongelingen voorschrijft, volgens het welbekende woord
Quand on a tout perdu, quand on n'a plus d'espoir,
La vie est un opprobre et la mort un devoir.’
Wij voor ons behooren niet tot de pessimistische bende en roepen liever uit:
‘Quand on a tout perdu enz.
On prend sa chemise et en fait un mouchoir....’
Damiaan. Liefde, door Oppenraay S.J. geschreven, door Loosen S.J. vertaald, viel te 's Gravenhage toevallig in handen van een onzer medewerksters.
't Gedicht gelezen, de pen opgenomen en geschreven: ‘'k Heb mij de vrijheid veroorloofd, kennis te nemen van Oppenraay's schoon
| |
| |
gedicht, in Loosen's onberispelijken vorm; het is mij zulk een genot geweest, dat ik onmiddellijk een exemplaar voor eigen bezit bestelde en niet zal nalaten het meer algemeen bekend te helpen maken.....’
Dit alles was 't werk van eene ademhaling.
Die grossen Welträtsel. Philosophie der Natur. Allen denkenden Naturfreunden dargeboten von Tilmann Pesch, S.J. Zweite, verbesserte Auflage. Zwei Bände. gr. 8o (XL u. 1416 S.) M. 18; geb. M. 22. Freiburg im Breisgau. Herder. Fr. 22½. Fl. 11¼.
Bovenstaand werk werd door de katholieke en niet-katholieke pers als een meesterstuk begroet. Een Universiteitsprofessor slaakt in het Literaturblatt van Gotha een noodkreet, en roept zijne ambtgenooten te wapen om den aanval af te weren, en de wetenschap te beschermen tegen de Jezuïeten, welke druk bezig zijn haar tot de ouderwetsche en ongerijmde stelsels der duistere middeleeuwen terug te voeren.
Deze spijtige woorden laten den indruk vermoeden, dien het boek in de geleerde kringen heeft gemaakt. De Duitsche wetenschap slaat met een van angst bevangen oog de vorderingen der scholastieke wijsbegeerte gade, en vreest eene nederlaag, te vergelijken met de nederlaag der geschiedschrijvers over de hervorming, bij het verschijnen van het beroemde werk van wijlen Mgr. Janssen.
Het boek behandelt het gebied der philosophie, door de grenzen der zichtbare, stoffelijke wereld bepaald. De philosophie der natuur of de Cosmologie tracht de verschijnselen der stoffelijke wereld uit hunne laatste oorzaken te verklaren, en op deze wijze de talrijke raadselen, welke onze nieuwsgierigheid gaande maken wetenschappelijk op te lossen.
De oude natuurphilosophie is alleen in staat ons omtrent deze raadselen voldoende in te lichten, terwijl de moderne stelsels het antwoord op de gestelde vragen schuldig blijven, of den vorschenden geest op gevaarvolle dwaalwegen voeren.
Ziedaar de tweevoudige stelling, welke de schrijver met keur van argumenten op wetenschappelijke en tevens heldere en bevattelijke wijze betoogt.
Vooreerst laten wij een algemeen overzicht van den rijken inhoud volgen.
De eerste band bevat de philosophische uitlegging der natuurverschijnselen. Hij bespreekt in vier onderdeelen: 1. Het recht van bestaan van de philosophische beschouwing der natuur. (bl. 9-141). 2. De cosmologie en de grondbegrippen (stof, kracht, wet, doel) der natuurwetenschap. (bl. 142-279). 3. De verklaring der stoffelijke verschijnselen volgens de nieuwere natuurphilosophie. (bl. 280-541). 4. Verklaring derzelfde verschijnselen volgens de peripatetische cosmologie: de natuur van de stof; eigenschappen en betrekkingen der lichamen; worden en vergaan; biologie; anthropologie; oorsprong der dingen. (bl. 542-779).
De tweede band bestaat uit twee deelen:
| |
| |
1. De monistische wereldbeschouwing der nieuwere natuurphilosophie. (bl. 3-283). 2. Het dualisme der peripatetische wereldbeschouwing. God in zijne verhouding tot den mensch; de mensch in zijne betrekking met God. (bl. 284-490).
Om in ons overzicht niet te breedvoerig te worden, moeten wij ons bij enkele punten bepalen. Vooreerst wijzen wij op het negatieve deel der verhandeling, op de wederlegging der talrijke dwalingen, welke in Duitschland vooral geleerd en verspreid worden. Volkomen meester van zijn onderwerp door eene diepe kennis der natuur en der wijsbegeerte, weet de schrijver met buitengewone klaarheid de valsche stelsels te ontleden, de argumenten van hun bedriegelijken schijn te ontdoen, den zinledigen woordenpraal naar waarde te schatten; hij ontdekt onmiddellijk de zwakke zijde van den tegenstander, en legt zijn gemis aan goede trouw of aan logica bloot. De woordvoerders der nieuwere wetenschap met hunne verschillende soms tegenstrijdige meeningen en stelsels, trekken in bonte rij voor de oogen van den lezer voorbij, en brengen hem tot de overtuiging, dat zij op het gebied der cosmologie schipbreuk geleden, alles omvergehaald, maar niets degelijks hebben opgebouwd.
Het mecanisme, het dynamisme, het atomisme, het monisme en pantheïsme, de valsche stelsels over de afstamming van den mensch verschijnen beurtelings voor de vierschaar van het gezond verstand en de ervaring, om, ondanks de pleitreden van hunne verdedigers, veroordeeld te worden.
En dit vonnis is zonder appél, omdat de schrijver zijne tegenstanders met hunne eigene wapens bestrijdt; niet alleen gebruikt hij wijsgeerige argumenten, maar ook de feiten der ervaring, de gegevens der natuurwetenschappen dienen om zijne conclusie te staven.
Het verwijt dat de oude philosophie, ten gevolge van hare gebrekkige kennis der natuur, en het gemis van noodige hulpmiddelen onbevoegd is, om op het gebied der ervaringswetenschap een oordeel te vellen - dit verwijt treft den schrijver niet, die én als wijsgeer én als natuurkundige zijn sporen heeft verdiend.
Iedere bladzijde van het boek legt getuigenis af, van zijne uitgebreide kennis der natuur- en scheikunde en van hare vorderingen, van zijne bekendheid met de oude, nieuwe en jongste werken op dit gebied, met de historische ontwikkeling der laatste dwalingen, en het is waarlijk zijne schuld niet, indien hij moet bevestigen dat de nieuwere stelsels, onder een weidschen naam, vóór eeuwen reeds gekende en veroordeelde dwalingen aan de markt brengen.
De wederlegging der dwaling is een zijdelingsch betoog der waarheid. De onmacht der hedendaagsche stelsels op het gebied der cosmologie noopt ons bij de oude philosophie de oplossing der wereld- en levensraadselen te zoeken; zij geeft ons een voldoend antwoord op de gestelde vragen, en leert de beginselen in welke de oplossing hare verklaring vindt.
| |
| |
Uiterst leerzaam is het hoofdstuk, waarin de schrijver de grondbegrippen der natuurwetenschap aan een wetenschappelijk onderzoek onderwerpt. Terwijl de nieuwere philosophie deze tot gebrekkige, willekeurige, soms bespottelijke voorstellingen herleidt en daarom in het duistere ronddoolt, geeft de scholastiek heldere bepalingen, duidelijke inlichtingen en afdoende bewijzen, welke ook nog heden der wetenschap, ondanks hare vorderingen, ten goede komen. Dit moge blijken uit één voorbeeld; men kent de vreemde en onzinnige stelsels tot welke het diereninstinct en zijne verrassende werkingen hebben aanleiding gegeven; men zag in de dieren levenlooze werktuigen of wezens met rede en verstand begaafd. Wie daarentegen de verklaring van deze feiten bij de scholastieken leest, zal geen oogenblik aarzelen haar voldoende en wetenschappelijk gewettigd te vinden.
Men kan de krachten in de natuur verspreid in levendige kracht en in spankracht verdeelen, met dien verstande dat de som van beide soorten steeds gelijk blijft. Waar werkende kracht verdwijnt ontstaat dezelfde hoeveelheid spankracht, en omgekeerd de verdwijnende spankracht (arbeidsvoorraad) wordt in gelijke hoeveelheid levendige kracht (arbeidsverlichting) omgezet. Hieruit volgt dat de som der in de natuur aanwezige krachten nog vermeerdert, noch vermindert, want spanning en beweging kunnen onmogelijk uit niets ontstaan, gelijk het onmogelijk is door eene natuurkracht de stof te scheppen of te vernietigen.
Bovenstaand beginsel ‘van het behoud der kracht’, door de natuurkundigen van onze eeuw als eene der uitstekende ontdekkingen geroemd, strookt volkomen met de leer der middeleeuwsche wijsgeeren:
De oude philosophie stelde als beginsel op, dat het werken der natuurdingen van eene passende opwekking en begeleiding der beweging in de ruimte afhangt; dat hunne werkzaamheid de beweging vordert gelijk hun wezen de uitgebreidheid.
Het onderscheid tusschen spankracht (potentia) en werkende kracht (activitas) was bij de wijsgeeren overbekend, alsmede het verschil tusschen krachtvoorraad (nisus ad motum) en levendige kracht (impetus).
Daarbij komt dat de kern van het beginsel aan Aristoteles werd ontleend. De mechanische krachtvoorraad, welke den grondslag vormt van alle stoffelijke werkzaamheid is noch voor vermeerdering, noch voor vermindering vatbaar, omdat, zegt Mayer, de beweegkracht niet kan ontstaan uit niets.
De oude philosophie gaf eene diepere verklaring met te wijzen op het bekende beginsel: ‘quidquid est in effectu est in causa’; ‘omne quod fit, fit a sibi simili’.
De natuurphilosophie voert den denkenden geest over de grenzen der ervaring tot een hooger gebied, waar de laatste gronden en oorzaken der verschijnselen verborgen liggen. De natuurkundigen zijn in staat ons belangrijke mededeelingen te doen over de feiten en wetten, welke zij waarnemen, maar zij blijven noodzakelijk bij de oppervlakte der dingen; zoolang zij weigeren de oplossing der vraagstukken in eene
| |
| |
hoogere sfeer op te sporen, zal hun de wetenschappelijke verklaring van de stoffelijke wereld ontgaan. De cosmologie moet ons in het gebied der metaphysica binnen voeren; op deze voorwaarde zal zij de natuurwetenschappen voltooien, en den grondslag leggen van de ware wereld- en levensbeschouwing.
Dit laatste punt is het onderwerp van het tweede boekdeel, dat wij in een volgend opstel wenschen te bespreken.
Dr. A. Dupont.
Rheinische Geschichtsblätter. Onder dezen titel verschijnt sedert Mei l.l. een tijdschrift voor geschiedenis, taal en oudheden van den Midden- en Neder-Rijn, wat aan de behoefte van Rijnlands beschaafde bevolking wenscht te voldoen, zonder buitengewone geleerdheid na te streven. Het verschijnt 12 maal 's jaars, in 32 bladzijden. De prijs is 4 mk = fr. 5. - Redacteurs zijn: A. Minjon en Const. Koenen.
Dit tijdschrift is ook voor Nederland van belang, wegens de daarin voorkomende studiën die zich over belgische bisdommen uitstrekken, als de kerkelijke geschiedenis van Tongeren, enz. Onder de medewerkers vinden wij Dr. Fr. Görres, Dr. Rich. Pick, Dr. K. Hummel, Dr. Ferd. Schmitz, Dr. J. Franck prof, te Bonn, Dr. P. Joerres, enz. De volkseigenaardigheden bekleeden daarin eene ruime plaats.
N.B. Latere afleveringen worden ingewacht.
Red.
Allgemeine Sammlung niederdentscher Rätsel, nebst einigen andern mundarthchen Rätselaufgaben und Auflösungen herausgegeben von Rudolf Eckart. Leipzig, Adolf Weigel, 1894.
Een keurig net boekje ligt voor ons. Alweder eene kostbare bijdrage tot de volksgeschiedenis in het noorden langs de kust.
Eckart heeft reeds Niederdeutsche Sprichwȯrter en een Lexikon der niedersächsischen Schriftsteller uitgegeven. Hij was dus de man om de Raadsels te bewerken.
Wij vinden er hier 1042 op 133 blz. Daartoe behoort vlijt en volharding. Alle geleerd bijwerk is achterwege gebleven.. Daarom zal het boekje des te meer ertoe dienen vroolijke uren nog vroolijker te doen worden.
Vroolijkheid, echte, gezonde goede luim is in onze dagen zeldzaam.
De meeste dichters (en hoevele andere kunstenaars niet!) hebben het weenen en klagen tot tweede natuur, of affecteeren, weemoed, tranen van allerlei soort, als waren wij nog in volle achttiende eeuw. We zouden wenschen eenen tweeden van Effen te bezitten om die tranenapotheek belachelijk te maken. Leve de vreugde! Leve de humor! Moge Eckart's boekje zich bij duizenden verbreiden, daar het ook bovendien als gewestspraak zeer belangrijk is.
La langue flamande en France, depuis les temps les plus reculés jusqu'à nos jours, par Louis De Backer. Gand, Siffer, 1893. 200 blz.
| |
| |
De schrijver geeft een zeer goed overzicht van het gebruik der Nederlandsche taal en de ontwikkeling harer dichtkunst in Noordelijk Frankrijk! Wij krijgen door dit werk bij voorbeeld een beeld van de opkomst en den voortgang der Rederijkerskamers. Ook bevat het een aantal goede wenken voor Walen die de nederlandsche taal willen aanleeren.
De schrijver bewijst ten slotte dat het gebruik van het vlaamsch het bolwerk is geweest tegen een aantal slechte leerstukken der nieuwere ‘beschaving’.
Het werk zij hiermede hartelijk aanbevolen.
Verschenen: De tweede vermeerderde uitgaaf van De Zwarte Zusters van Dendermonde, door Jan Broeckaert. Dendermonde, De Schepper-Filips. 1894.
Dit is een goed voorteeken en een hulde aan den schrijver. Menigeen heeft moeite om het kosteloos tot eene eerste uitgave van zijn werk te brengen.
Woordenboek der Nederlandsche taal. Het woordenboek viert den 20n September zijnen geboortedag. Voor ongeveer 30 jaren, den 20n September 1864, zag 't het levenslicht.
Verschenen is, verleden week, van Letter A, Arguaan tot Azuur (aflevering 5 van het tweede deel) bewerkt door Dr. A. Kluyver.
Men weet dat G en O tevens onder handen zijn.
E.J. Brill kondigt aan: De Rentmeester, oorspronkelijke roman van Ida Korn.
Verschenen: Handelingen van het XXIIe Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres, gehouden te Arnhem den 29n, 30n en 31n Augustus 1893. Arnhem, Gouda-Quint, 1894.
De Handelingen vormen een schoon boekdeel van 374 blz. De druk zoowel als de Inhoud en De Lijst der sprekers, zijn goed verzorgd. Het uitzicht bestaat nu dat men in 1895 te Antwerpen zal bijeenkomen.
|
|