Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 520]
| |
Schilderkunst.
| |
[pagina t.o. 520]
| |
Ioannus Livinus pinx. Paulus Pontius sculps. Martinus van den Enden excud.
‘Daniël Segers, de Bloemschilder.’ KOPERSNEDE VAN DE 17e EEUW. | |
[pagina 521]
| |
Peeter Seghers, Daniël's vader, was ‘zydelakencoopere’. Zijne vrouw heette Margareta Van Gheele. Peeter was van echt katholieke ouders en bleef zijn gansch leven aan de oude leer getrouw; ook Margareta volgde in hare jonkheid den Roomschen godsdienst, ofschoon zij dochter was van Daniël Van Gheele, die in de geschiedenis van Antwerpen als een der hevigste Calvinisten geboekt staat, en daarom ook in 1567 door hertog van Alva gebannen werd. Daniël's vader moet rond 't jaar 1604 gestorven zijn. Kort daarna begaf zich zijne weduwe met hare jongste kinderen, onder anderen den toekomenden bloemschilder, naar Holland, waar eenige harer bloedverwanten gehuisvest waren. Margareta Van Gheele's katholiek geloof leed er weldra schipbreuk, en 't was zoo dat de kinderen die haar vergezelden, voortaan in 't Calvinismus opgevoed werden. | |
II.Daniël Seghers heeft ons bekend gemaakt, in een handschrift gedagteekend van 6n Januari 1615, dat hij zich in 1605 op de schilderkunst, wij weten niet bij welken meester, toelegde. ‘Ick hebbe, schreef hij, over tien jaren beghinnen te leeren schilderen.’ In 1609 gaf de wapenstilstand, die voor twaalf jaren den oorlog tusschen de provinciën van het Noorden en de Spaansche Nederlanden opschorste, aan Margareta Van Gheele de gelegenheid om Antwerpen te bezoeken. Het was toen dat Daniël Seghers, een jongeling van negentien jaren, bij Jan, den Velouren Bruegel, als leerling aanvaard werd. Onder dezen behendigen schilder maakte onze jeugdige kunstenaar | |
[pagina 522]
| |
zoo groote vorderingen, dat hij in 't jaar 1611 den titel van ‘vryemeester’ tot loon van zijn ‘meesterstuk’ bekwam, onder Joost de Momper, alsdan opperdeken der befaamde Sint-Lucasgilde. Terwijl het talent zich bij Seghers in den schilderwinkel van den Velouren Bruegel ontwikkelde, deed het godvruchtig voorbeeld zijns meesters ook het oud geloof in Daniel's hart herleven. Ja, zoo groot zelfs was de indruk daardoor op den jonkman gemaakt, dat zijne familie weldra Daniël's neiging tot de katholieke kerk bespeurde, en alles in werk stelde om hem van zijn inzicht af te wenden. Nochtans, een droom, dien Seghers had, en die zich zonderling verwezentlijkte, deed hem tot zijns vaders Geloof terugkeeren. Dit alles blijkt uit de stukken van dien tijd. Onze jeudige bloemschilder maakte reeds in 1614, deel der ‘Sodaliteit der bejaerde Jongmans’ bij de Jezuïeten van Antwerpen. | |
III.Intusschen was Daniëls moeder gestorven, en dewijl hem nu niets meer verhinderde, kwam hij zich in het Gezelschap Jezu aanbieden. Pater Karel Scribani, toenmaals provincie-overste der vlaamsche gewesten, aanvaardde met genoegen den deugdzamen en talentvollen bloemschilder die, den 10n december 1614, het proefhuis van Mechelen intrad. Terwijl hij zich aldaar op de kloosterdeugden toelegde, wist Pater Antoon Sucquart, zijn overste, Daniëls penseel onledig te houden. Seghers, nu Broeder Seghers geworden, verbleef te Mechelen tot in September 1617, en werd alsdan naar 't Antwerpsch professiehuis als schilder afgezonden. | |
[pagina 523]
| |
Bij de Jezuïeten was men toen bezig met het oprichten der prachtige Sint Ignatius kerk, nu aan Sint Carolus toegewijd. Terwijl Cornelis Schut, Antoon Van Dyck en Geeraard Segers de altaarstukken, en de groote Rubens negen en dertig gewelfpaneelen voor dit heiligdom afwerkten, schilderde Broeder Seghers de fraaie doeken die men er in 't midden der XVIIIe eeuw boven de biechtstoelen nog bewonderde. | |
IV.Het is genoeg gekend hoe hoog Rubens de bloemschilderijen van Broeder Seghers waardeerde en met welk genoegen hij aan den kloosterling besten raad gaf om de pracht zijner meesterstukken te verhoogen. Zelfs de prins der Vlaamsche schilders achtte het zijnen roem niet onwaardig, somtijds de middelruimte van Segher's bloemfestoenen kunstrijk te stoffeeren. Daarentegen wist onze eenvoudige kunstenaar den grooten meester tot die indrukwekkende godvruchtigheid aantemoedigen die in hem, bijzonder in zijnen lateren leeftijd, zoo stichtend uitscheen. Den 12n Augusti 1621, werd de Sint-Ignatiuskerk plechtiglijk ingewijd door Jan Van Maldere, bisschop van Antwerpen. De plans daarvan door den vroegtijdig gestorven Pater Aguillon afgeteekend, waren door Broeder Huyssens, een Bruggeling, en een der beste bouwkundigen van dien tijd, voltrokken. Hetzelfde jaar 1621, ging Seghers naar Brussel wonen waar de Jezuïeten ook druk aan 't werk waren met het voltrekken hunner kerk. Het penseel van den kloosterling vervaardigde eenige bloem- | |
[pagina 524]
| |
paneelen die eertijds de wanden ervan versierden. Hij verbleef in dit huis tot in 1625, en deed er zijne laatste kloostergeloften op 27 Juni van dat jaar. | |
V.Pater Florens de Montmorency, de toenmalige bestuurder der Vlaamsche Provincie, had reeds naar Rome aan zijnen generaal-overste, Mutio Vitelleschi, eene bloemschildering als proeve van Seghers behendigheid opgezonden. Daarop kreeg onze kunstenaar oorlof om naar Italië te reizen, tot verdere ontwikkeling van zijne begaafdheden. Te Rome kwam Seghers in betrekking met den grooten meester Dominico Zampieri, bijgenaamd den Dominiquin, welke toen in gansch zijnen kunstluister prijkte. Zijne samenwerking met onzen landgenoot bracht het onwaardeerbaar paneel voort, het pronkstuk van den Louvre te Parijs, gekend onder den naam van ‘Zegepraal der Liefde’. Andere schilderingen van Seghers werden in de kapel van Sint Stanislaus Kostka bewaard tot het jaar 1773, wanneer het opheffen der Jezuïeten plaats greep. In de lijst der kunststukken die dit heiligdom vroeger versierden, vinden wij er drie die aldus gemeld staan: La Madona Addolorata con fiori del Fiammingo Gesuita (O.L. Vrouw van Smerten, met bloemen van den Vlaamschen Jezuïet); Due quadri di fiori del Fiammingo (twee bloemschilderijen van den Vlaming).Ga naar voetnoot(1) Die eerste schildering | |
[pagina 525]
| |
moet, ons dunkens, dezelfde zijn die aan Pater Vitelleschi uit Nederland werd opgezonden. Heden zijn deze stukken, zoowel als menige anderen van Carravaggio, Raffaelo, Guido, Caracci enz., zoek geraakt, en, jammer genoeg, waarschijnlijk verloren. | |
VI.In 1628, was reeds Broeder Seghers naar zijn vaderland teruggekomen en wederom te Antwerpen gehuisvest. Daar moest hem de schat van kunstvaardigheid, te Rome opgedaan, eene onsterfelijke faam verwerven. Het is niet te verwonderen dat vele kunstenaars der Vlaamsche School, naar 't voorbeeld van Domenico Zampieri en van Rubens, zich gewilliglijk en zelfs om strijd bij Seghers aansloten, om de vruchten van hun keurig penseel in 't midden zijner prachtige bloemfestoenen te doen bewonderen. Zulks deden Peeter Franchois, Antoon Sallaert, Geraard Segers, Erasm Quellin, Antoon Van Dyck, en verder, Van Uden, Van Baelen, Schut, Van Diepenbeek, Van Tulden, Van Avont en meer anderen. | |
VII.Sedert zijne terugkomst in Antwerpen kwam er geen vorstelijk persoon of geen beroemde man onze handelstad bezoeken of hij werd door Broeder Seghers uitgenoodigd en met eene bloemschildering begiftigd. Zoo geschiedde het in 1631 met de koningin Maria van Medicis, vrouw van Hendrik IV, en met Michiel Routart, den geheimschrijver des konings van Spanje. In het jaar 1635, bezocht don Ferdinand, | |
[pagina 526]
| |
broeder van Philip IV en bestuurder der Nederlanden, ook onzen schilder. Het was toen dat een edele jongeling, Jan Philip van Thielen, later een behendige schilder, zich bij Broeder Seghers in deze kunst oefende. 't Is genoeg gekend hoe zeer in dit tijdvak de prachtige bloem die men tulp noemt, in Holland geschat en verzorgd was. In het nabootsen van die bloem is er wellicht niemand zoo gelukkig geweest als Seghers. Ook meer dan eens begaf hij zich naar de Noordprovinciën om dit wonder der natuur kunstrijker te kunnen afmalen. Meer dan eén hollandsche dichter spande dan ook zijne snaren om het talent van onzen kloosterling te bezingen, onder anderen J. Alb. Ban, Jan Vos, en ook Constantijn Huygens, geheimschrijver van den prins Van Oranje, die beiden met Broeder Seghers in betrekking zochten te komen, uit liefde voor zijne lieve kunstGa naar voetnoot(1). Dit geschiedde aldus. In 't jaar 1638, poogden Willem van Nassau, en Frederik-Hendrik, prins van Oranje, tweemaal, maar te vergeefs, de stad Antwerpen in te nemen. De Prins van Oranje die zoo het schijnt, gaarne oorlog voerde in den zomer, hield zich in den winter veel bezig met de schilderkunst, waarvan hij een groot | |
[pagina 527]
| |
liefhebber en tevens een goede kenner was. Hij zond naar Antwerpen zijn eigen schilder, Thomas Willebordts, om er in te gelukken eene bloemschildering van Broeder Seghers aan te koopen; maar zijne werken verkoopen, dat deed Seghers nooit, en het gezegde daarover door Campo Weyerman en Alfred Michiels is onjuist. Pater Coenrad de Gavre verstaan hebbende dat die aanvraag namens den prins van Oranje gedaan was, schonk hem welwillend een fraai tafereeltje, waarover deze zoo vergenoegd was dat hij aan Seghers een gouden tientje schonk met een kruis van 't zelfde metaal, van eene waarde van 3231 guldens. Andere schilderijen werden daarna ook nog voor den prins vervaardigd, in 1645 en 1646. Een kruisbeeld van goud, wegende meer dan drie pond, was het geschenk dat uit 't huis van Oranje daarvoor aan Seghers toekwam. Daarenboven, bleef, door bijzondere schikking van den Prins, 't Hof van Rivieren, het buitengoed der Bollandisten, alleen onbeschadigd in den omtrek van Antwerpen staan, na de verwoesting van de omstreken der stad gedurende den oorlog. In 1646, kreeg Broeder Seghers het bezoek van Thomas Turcus, den oppermeester der Preekheeren aan wien een lief tafereeltje geschonken werd, zinnespelende op den H. Dominicus en den H. Rozenkrans.
Toen in 1647, Frederik Willem met de dochter trouwde van den prins van Oranje, bewonderde de keurvorst des H. Rijks in 't paleis van den Haag eenige bloemenpaneelen, en volgens zijne begeerte schonk hem ook Seghers eene zijner schilderingen. | |
[pagina 528]
| |
De schoone relikwie van den H. Laurens, heden nog bewaard in de St-Caroluskerk, werd alsdan door 's Vorsten heelmeester naar Antwerpen gebracht. Het bezoek van Vondel aan Seghers gedaan, en het rijmpje dat de groote dichter onder een begonnen schilderstuk vasthechtte is genoeg gekend: De Geest van Segers is een By
Waer op de Nederlanders roemen,
En suight haer honighleckerny
En geur uit allerhande bloemen.
Een by quam op zyn schildery
En geur en kleuren aengevlogen,
En riep: Natuer, vergeef het my;
Dat bloem penseel heeft my bedrogen.
Dit moet in 1645 plaats gegrepen hebben, toen Vondel zijne ‘Altaergeheimnissen’ aan den aartsbisschop van Mechelen, Jan Boonen, toewijdde. Men weet ook hoe de schilder Jan Lievens heimelijk het portret afteekende van Broeder Daniel, en het tegen deszelfs dank in grauwverf in 't midden van een zijner schoonste bloemenkransen schilderde. Dit merkwaardig stuk hoort heden toe aan M. Gustaaf De Landtsheere, te Brussel. Lievens ging verder: hij liet Daniëls portret door Pontius graveeren en te koop stellen, tot groote spijt en droefheid van den ootmoedigen kloosterling. Deze zocht er de plaat van aan te koopen en verbrijzelde ze met genoegen. Kunst en ootmoedige deugd spannen zelden te samen in 't klinken des roems.
Wij melden nog dat in 1651, Broeder Seghers een zijner bijzonderste meesterstukken vervaardigde | |
[pagina 529]
| |
voor Amelia van Solm, weduwe van Frederik-Hendrik. De schilder kreeg als milde erkentenis, in 1652, eenen maalstok, van fijn goud, van eene waarde, voor 't metaal alleen, van 2370 guldens. ‘Ick heb, schreef hij aan zijn neef, voor mijn moeytte eenen stock ghecreghen, voor beleeftheid slagen.’ ‘Hoe zwaarder stock, hoe lichter slag’, antwoordde hem deze, die kloosterling was in S. Bernaardsabdij en Dominicus Bocx heette. Oók nog een schilderpalet en zes paneelstokjes van goud werden den schilder geschonkenGa naar voetnoot(1). In 1654, kwam koningin Christina van Zweden ook Seghers bezoeken en zij kreeg voor haar welkom een schoon tafereel.
Waren de jaren van Broeder Seghers roemrijk geweest, het einde van zijn levenstijd was vol droefheid en smarten. Sedert 1659 had hij begonnen te kwijnen onder den druk der ziekten. Drie jaren bracht hij aldus over; eindelijk, werd hij naar Gent gezonden, om er betere lucht dan die van Antwerpen te genieten. Maar alles was vruchteloos. Enkel, in de lente van 1661, wendde hij zich met betrouwen tot den H. Franciscus Xaverius, die toenmaals zoo vele gunsten in België rondstrooide, om door zijne voorspraak de lang gewenschte genezing te bekomen. Broeder Seghers deed de belofte van een bloempaneel te schilderen aan den Apostel van Indië toegewijd, en hij bekwam krachten genoeg om naar | |
[pagina 530]
| |
Antwerpen weder te keeren. Ook werd de belofte volbracht. Wij zijn zoo gelukkig geweest van dit stuk te bewonderen. Het bevindt zich thans in de familie Peeters te Willebroeck. Ziehier de beschrijving er van: Een in grouwverw geschilderde lijst; rechts en links eén hulst- en eén olijftaak, die het borstbeeld van den H. Franciscus Xaverius omvangen. Drie samengemengde bloemtuilen, met roode, witte en geele rozen, dagschoonen enz.; een bebloemde disteltak, een wilde pruimelaartak met vruchten; hulstbladeren bedekken de nis staande op een voetzuil. Op den boord van dezen leest men dit beduidend opschrift: DANIEL SEGHERS SOCtis JESV Dat is: Daniel Seghers, van 't Gezelschap Jezu, door de heelmeesters verlaten, heeft voor Franciscus Xaverius zijn redder, na zijne belofte, deze schildering gemaakt in 't jaar 1661. De hoogte van dit stuk op doek is om96; de breedte om69. De beternis in den toestand van Seghers was van geen langen duur. Hij stierf het zelfde jaar, den 2 november, en werd in St.-Ignatiuskerk begraven, in de kapel van Onze Lieve Vrouw.
Ontelbaar zijn de schilderingen, die Broeder Seghers gedurende de zeven en veertig jaren die hij in 't klooster overbracht, uitvoerde. Sedert de ophef- | |
[pagina 531]
| |
fing der Jezuïeten in 1773, zijn degene die zich hier in de huizen bevonden, ten meesten deel, overgegaan tot de publieke Kunst-Musëums van den vreemde. Nochtans vindt men er nog tamelijk veel in de onze, en ook in de kerken, gestichten en bijzondere huizen. Deze verspreiding van bloempaneelen heeft niet weinig bijgebracht om den naam en het uitstekend talent van Broeder Seghers te doen kennen en hoogschatten, niet alleen in België, maar ook in Frankrijk, Engeland, Duitschland, Spanje, Portugal, Oostenrijk, Holland, Italië, Denemarken, Zweden en, in 't rijk van Mexico, zelfs in Puebla. Wij zijn van zin eene tweede verbeterde en vermeerderde uitgave van onze fransche studie over Seghers te doen verschijnen en er den cataloog bij te voegen van al de stukken, - zij zijn menigvuldig, - die men hier en buiten Belgenland aantreffen kan. |
|