Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |
Schilder-, beeldhouwkunst enz.
| |
[pagina 421]
| |
‘Des te beter. De tegenwoordig meer en meer toenemende ten-toon-stellings-drift, is eene aanstekelijke, ofschoon heilzame ziekte. Het woord uitzet bevat dus tevens eene waarschuwing.’ ‘Geene overdrijving! Of de lepra eigenlijk aanstekelijk is, moet nog bewezen worden.’ ‘Welnu, wij zullen exposition dan met uitzetting (ook niet?), dan met uitzetsel vertalen. Het zijn alle echt nederlandsche woorden van dezelfde beteekenis.’ En wat nu lepra aangaat, lezer, zoo is, naar mijne bescheiden meening, de overvloed van expositions (gelijk ik zeg) geene eigenlijke ziekte, maar wel een middel om, in onzen tijd van verwarde kunst- en zoogenaamde ‘kunstnijverheidsbegrippen(!)’ eenige orde te brengen, waaraan geene eeuw zulk een groot gebrek had als de onze. De drift der uitzetten is als een kunstmatige pok, die de eigenlijke ziekte verhindert. Bijzonder is dit het geval met kleine uitzetsels van enkele kunstenaars. Die kunnen (in ernst) niet te veel herhaald worden; want daar kan men rustig den stijl en de kleur des kunstenaars genieten, zonder door bonte omgeving van kleuren en van menschengewoel te worden gestoord. Op zulke plaatsen kan de kunstenaar min of meer tot zijn recht komen, wat hem in eene bonte galerij moeilijk geschiedt. Doch daarmede wordt de wereld nog niet terug gehouden van de dwaling dat de fabrikanten wel doen met ‘kunst’ op nijverheid te plekken en dat zij een nieuw soort kunst in 't leven kunnen roepen van arts appliqués. 't Is waar, de nijverheid heeft zich zoo sterk ontwikkeld, dat wij er soms geen weg meer mede | |
[pagina 422]
| |
weten en de schoone kunst er bij te hulp roepen, om haar en ons zelven te redden. De nieuwe ontdekkingen en de aanwending der oudere zijn ons als 't ware over het hoofd gewassen. Let maar eens op de inrichting van vele spoorwegen en hunne exploitatie, en lees eens het boek van Engel over die stof geschreven. Er heerscht eene groote wanorde in onze 19e-eeuwsche begrippen van kunst, en van datgene wat wij belachelijker wijze den Franschman naklappenGa naar voetnoot(1), als hij spreekt van Art appliqué à l'industrie; terwijl men veeleer moest denken aan l'Industrie au service des beaux-arts en daarnaar moest handelen. Onze meeste kunstenaars willen wel van ‘kunstnijverheid’ hooren, doch rekenen dit vak aan het hunne vreemd. Voortaan is, b.v. in de schilderkunst, dát alleen een kunstwerk, wat in eene gouden lijst aan den muur kan gehangen worden, zij 't een doek of paneel van eenen genialen of eenen middelmatigen schilder. ‘Het borstbeeld van mijnheer A. of Z. is een kunstwerk (zonder armen of met); maar het beeldwerk in den gevel van een huis niet. De Rozen van Mevr. Vogel, geb. Rooseboom, zijn kunstwerken, omdat men ze kan ophangen, maar eene bloem, spruitende uit de spits van twee lijnen die elkander ontmoeten (een hoofdbeginsel der gothiek), is immers geen kunstwerk!’ Zóó spreken heden nog veel verwarde koppen. De Katjes van Mevr. Ronner zijn wel een uitmuntend kunstwerk, maar de stijlvolste waterspuwers | |
[pagina 423]
| |
(gargouilles) onzer stadhuizen en kerken worden niet aldus genoemd. Daarin ligt eene groote eenzijdigheid, daarin de wanorde, die wij bedoelen. Staan wij voor 't gebouw der tentoonstelling, wij worden getroffen door het gebrek dat aan de meeste dergelijke gebouwen eigen is. De bouwmeesters, schilders enz. hadden iets voorloopigs te leveren, en hebben getracht in dat voorloopige monumentaal te worden. Zoo zelfs dat de afbeelding van het kasteel van Antwerpen boven om de spits van den koepel heenloopt. Men treedt binnen in het voorportaal en wordt teleur gesteld door dat de grootste zonden hier zijn begaan tegen eene geregelde, harmonische versiering, die (haar eerste vereischte) de bouwlijnen moest verhoogen, veredelen. Ontkennen doen wij echter niet, dat er in dat middenstuk van het gebouw eene goede proportie en aangename ruimte heerscht, die aan de stoffelijke behoefte der bezoekers voldoet. Hetzelfde afzijn van het begrip dat er eene plastische kunst bestaat die, zich schikkende naar de andere plastische kunsten, in hare ondergeschikte rol eene wel afhankelijke, maar toch zeer gewichtige plaats bekleedt, dat gebrek vertoont zich bij elken stap door de hallen aan de nijverheid gewijd, in alle winkels van kristal, van porselein, van meubels of tapijten, van uurwerken, van speeltuigen, waaraan men belachelijkerwijze de opschriften argenteric artistique, bronzes d'art enz. leest. Doch wij laten de bewijzen daarvan aan onzen medewerker over en willen alleen eenige oogenblikken bij de ware (?) kunstwerken, d.i. de (aristocratische) schilderijen en wat verder tot de eigenlijke ‘kunst’ gerekend wordt, stilstaan. | |
[pagina 424]
| |
De hallen, aan zulke kunstwerken gewijd, zijn opgebouwd in de nabijheid van het nieuwe muzeum. Zij zijn zeer practisch ingericht om eene gelijke verdeeling van licht, een gemakkelijk overzicht en goede ruimte te verkrijgen. Zij vormen een grieksch kruis, gelijk verleden jaar de zalen te Gent. Op het snijpunt is eene schrijftafel ingericht, die dus van alle zijden even gemakkelijk is te bereiken. In een oogenblik is men op de hoogte der inrichting. Daarbij dragen een groot aantal schilderijen den naam der vervaardigers en, dewijl historische voorstellingen van onbekenden aard niet overvloeien, is de indruk des te lichter te ontvangen. Het was eene goede gedachte, dat men ook nu weer een aantal meesterwerken, vóór negen jaren 't eerst verschenen, heeft opgenomen, want het is meest beklagenswaard dat de ‘uitzettingen’ veelal de plastische kunst evenzoo voorbijgaand te genieten geven als de toongolvingen op het concert, tenzij men den moed hebbe zich slechts bij enkele stukken te bepalen, en dan naar huis weder te keeren, wat vooral een criticus moeilijk kan doen. Zoo zij dan reeds dadelijk aan het comité dank gezegd voor de wijze waarop deze inrichting is getroffen. Aan den ref. wordt bovendien de taak des te gemakkelijker, dewijl hij op vroeger besproken werken niet behoeft terug te komen. Tot de grootere vroeger verschenen werken behooren bij voorbeeld Artevelde van van Aise, in de D. Warande van 1893 op blz. 614 zincographisch teruggegeven, de werken van Luyten, De Boeren van Frédericq. De geheime Preek van Geets, de muurschilderingen (ontwerp) van Albr. De Vriendt, de beide Ziekbedden van Struys, enz. | |
[pagina 425]
| |
Ondertusschen zijn er van de nieuwe kunstvruchten een aantal werken te vermelden, die uitsteken door keuze van onderwerp, door teekening, door kleur. Zelden vindt men onder de schilderijen van Noord- en Zuid-Nederland, welken wij het eerste bezoek schenken, doeken, waaraan de Engelschman met ‘shocking’ op de lippen, of de jonkvrouw met nedergeslagen oogen voorbijgaat. De zucht naar de voorstelling van onbedekte achterkwartieren (verschooning!) en erger nog, is vooral eigen aan de Franschmannen. Zeker kan het naakt zoodanig behandeld worden dat het ook voor ons, Noord-Europeanen, met dikke pelsmantels omhangen, niet aanstootelijk schijnt; doch in de fransche afdeeling vindt men niet alleen l'art pour l'art, maar le nu pour le nu, zonder slot of zin. Die heeren gaan bij voorbeeld blijkbaar van de gedachte uit, dat eene vrouw onmogelijk hare haren kan opkappen, wanneer zij eenigszins bedekt is van lichaam. Wij laten deze overtuiging (!) aan onze naburen. 's Lands wijs, 's lands eer! Daarin volgen dan toch de Nederlanders en de Belgen de fransche mode niet na, al geschiedt dit vaak in taal en kleeding. De keuze van onderwerp? Ja, er komen wel nog enkele aardappel- of wortelen-schrapende keukenmeiden voor (945, enz.) maar onder de 443 belgische schilderstukken zijn er een tal die overleg, nadenken, studie verraden, al hebben dan de ‘lieve landschapjes’ ook het overwicht. Wij wijzen op werken als dat van Juliaan De Vriendt (Kerstlied) geheel nieuw van vinding en uitvoering. In moderne omgeving zit de H. Maagd voor eene hut, terwijl Kempische boertjes haar komen vereeren: een door en door roerend tafereel, zonder pretentie, vol innigheid, afgewerkt, | |
[pagina 426]
| |
verzorgd van teekening, geene à peu près-kunst, maar wel gezonde plein-air. Wij noemen Jozef Janssens, Daags voor Paschen, buitengewoon oorspronkelijk van gedachte. H. Veronica keert terug van Golgotha en draagt den doek met 's Heeren afbeelding, welke zij aan hare moeder en verwanten eerbiedig vertoont: roerender voorstelling kan men zich haast niet denken. Men kent Janssens schilderkunst genoeg, om te weten wat het heet, wanneer wij zeggen: ‘Hij is buitengewoon goed geslaagd.’ Wellicht had van beide genoemde werken de compositie eenigszins gedrongener kunnen wezen! Janssens heeft zijn werk voorzeker Daags voor Paschen genoemd, om het niet Terugkeer van Golgotha te heeten, wat mij liever en ook sprekender ware geweest. Ook Van der Ouderaa heeft eenen Terugkeer van den Kalvarieberg geschilderd in levensgroote figuren, voorgesteld in eene enge straat van Jeruzalem, buitengemeen edel en krachtig en toch zedig van kleur, van compositie, van lijnen. Lybaert's tafereelen, het eene reeds langer bekend, het andere (De H. bedrukte Moeder) toonen niet minder edel streven en begrip van stijl met waardigheid van kleur als eene loftuiting voor het publiek, dat langzamerhand weder meer tot de gewijde kunst schijnt geneigd. Albrecht De Vriendt's zevenluik (De H. Maagd der St. Lucaskapel) mag hier niet vergeten worden, al hebben verschillende critici daarvan ook reeds in kerk of kunstwerkplaats genoten, en daarvan de verdienste doen gelden. Zij hebben echter niet van die oorspronkelijke hoedanigheid gewaagd: hoe de figuren der luiken in rijkdom en beweging van lijnen van de | |
[pagina 427]
| |
uiteinden naar het midden steeds toenemend, niet alleen een samenhangend tafereel, maar als ware het eenen harmonischen bouw vormen, uitloopende op het middenpunt: den troon der H. Maagd. Ook Ooms' Jezus en zijne Discipelen op het meer van Gallilea komt hier in aanmerking, ofschoon de onstuimigheid der golven de hoofdzaak is van het tafereel. De Luthersche Aannemelingen van Mej. Th. Schwarze, karakteriseeren de gewijde schilderkunst van N.-Nederland, of wij zouden Sadée's In de kerk (voor de Tombola aangekocht) en Stroebels Muziekles in een klooster (17e eeuw) er bij moeten rekenen. C. Bisschop's Nachtmaal, onder de teekeningen, is een heerlijk geslaagd figuurtje. Bosbooms († 1891) kerken (teekening) zijn van vroeger jaren bekend. R. Bisschop en Hyner volgen den grooten meester loffelijk teekenend na. Men ziet ondertusschen dat in de aloude nederlandsche streken met moed wordt gewerkt en men niet met eenen verrekijker naar ernstige kunst behoeft te zoeken. Vertoonde de belgische jeugd, door de Ligue vertegenwoordigd, even ernstigen arbeid, men zou den jongelieden geenerlei verwijt hebben te doen. Nieuwe proefnemingen zijn niet af te keuren; zoeken naar nieuwe uitdrukkingen des gevoels is uitmuntend, maar de nalatige, wilde, à peu près-kunst, in zeer gezochte, wansmakelijke onderwerpen, is steeds af te keuren. Wij zagen met groot genoegen de oude meesters, van de eene zijde Mesdags wateren, van de andere Lamorinière's beuken terug. Leempoels handenwriemelen in Lotsbestemming | |
[pagina 428]
| |
en Menschheid kwam ons meer gezocht dan waar en daardoor minder treffelijk voor. Ondertusschen is de verzorgde uitvoering te prijzen en de edele kop boven de handjes en in volle schaduw, van edele uitdrukking. Prijzen moeten wij D. Jans' Albert Dürer, Caps Drie-Koningen, Cluysenaars bekende Ruiters als getuigende van vinding en nadenken. Aantrekkelijke landschappen vonden wij in overvloed: van Mej. Aug. Beernaert, Carpentier (Zomerzon), Fr. Plumot (die in gravuur zeer goed kan voldoen), Rosseels' Winter, fijn van kleur, van Leemputtens Ringsteken, den herhaaldelijk bekroonden Verstraete, Heymans' heerlijken Herder. In de Hollandsche afdeeling zien wij v.d.S. Bakhuyzens Dorp, Bodifée's Herfst, met wat weinig tusschenlucht, Bocks reuzige Beukenstammen, met wat te klein bewerkten achtergrond, Gabriëls Avond, van wat triestigen toon, evenals De Jongs Ploegen, Klinkenbergs Damrak, wat nog winnen zou, ware 't Duchâtels water. Maar soms vonden wij schepen zonder recht perspectivische teekening, reuzige koolen, stokrozen of anjelieren zoo groot als menschenkoppen, wier bewerkers wel een weinig bij Mevr. Vogel-Roosenboom in de leer zouden mogen gaan. Nu een blik op de ons meestal aanmatigend toekijkende, van ijdelheid stralende portretten. (Slot volgt.) A. De Ticheler.
Ondertusschen geven wij het woord aan den heer de Mont om den lezer over een ander kunstvak te spreken. Red. | |
[pagina 429]
| |
Gebruikskunst in de Wereldtentoonstelling te Antwerpen.Ik geef bepaald de voorkeur aan deze benaming, gebruikskunst, omdat ik ze houd voor de eenige Nederlandsche, die, minstens met evenveel duidelijkheid als de bekende Engelsche en Fransche ekwivalenten, het onderscheid aangeeft tusschen zuivere, op en om zich zelf bestaande, - en andere, door vermooiïng van allerlei dingen van gestadig gebruik tot veredeling van het dagelijksche bestaan aangewende kunst. Noch het Engelsche decorative art noch het Fransche art appliqué kan gezegd worden, de niet alleen abstrakt door de gedachte, maar werkelijk ook stoffelijk met de oogen des lichaams waar te nemen grens beter te doen uitkomen tusschen de figuratieve kunst: de kunst van zonder eenige direkte betrekking tot om het even welke noodwendigheid onzes levens, alleen uit louter scheppens- en fantazecrenslust ontstane werken, schilderijen, beeldhouwerijen, prenten, enz., en die andere, uit de noodwendigheden zelf van dat leven voortspruitende, door enkelen, doch zeker ten onrechte met den naam van bastaardkunst gebrandmerkt, welke én op de gebouwen waarin wij leven of vergaderen of feesten, én op de duizend en éen dingen welke wij in die gebouwen bijeenbrengen, den stempel afdrukt van een hoogere idee! Everyday art, zoo men wil! Nu acht ik het een feit van de allerhoogste beteekenis, dat in haast alle kultuurlanden, zoo buiten als binnen Europa, eindelijk weer voorteekens zijn waar te nemen van een nieuwe en krachtige | |
[pagina 430]
| |
beweging van vele uitmuntende geesten ten voordeele eener nieuwe verzoening, natuurlijk op het zooeven aangegeven terrein, van de kunst en de werkelijkheid. En dat ook - grootendeels zoo niet geheel onder Franschen en vooral Engelschen invloed - het jongere geslacht in Zuid- en Noord-Nederland van de wenschelijk- of zelfs noodwendigheid dezer verzoening doordrongen blijkt, dat is een in ieder opzicht ten hoogste verheugend verschijnsel, dat zoowel door de jongste tentoonstellingen van de Twintigen, l'Essor, l'Art libre en la libre Esthétique, als door den zeer onlangs in alle dagbladen afgekondigden wedstrijd, uitgeschreven op E. Broerman's voorstel door le Cercle des Arts et de la Presse, en door de vertaling door Jan Veth van Crane's Claims of decorative Art bevestigd wordt. Verre van mij te beweren, dat deze jongeren allen de eersten, de allereersten zouden zijn geweest, om, in Noord en Zuid, ‘de goede boodschap’ te verkondigen. Wat benoorden den Moerdijk mannen als C. Vosmaer, J.A. Alberdingk Thijm en anderen, reeds vóór een kwart eeuw en meer schreven en leerden en deden, wat hier te lande de invloed van scholen als die van Sint Lukas en andere en ook van bijzondere firma's, onder de leiding van smaakvolle en ondernemende mannen, als b.v. de Compagrtie des bronzes, de huizen Boch, Vermeeren-Coché, Braquenié, enz., vermochten, stel ik zelf al te zeer op prijs. Toch is het - ook ondanks het gezonde willen en het flinke streven van deze allen onomstootbaar, dunkt mij, dat in geen ander der oude kultuurlanden de gebruikskunst evenzeer als de... andere sedert | |
[pagina 431]
| |
en bijna gedurende twee honderd jaar lager was gezonken dan in het onze. Hier meer dan overal elders was van den uitheemschen invloed evenzeer als van het enthusiastisch ‘overdrijven’ der jongere geslachten heil te verwachten. Het dwepen met wat mannen als Crane, Morris, in Engeland, Grasset, Chéret, Gallé, Fabry en anderen, in Frankrijk voortbrachten, moet en zal - en zoo ook het zien en bewonderen van het op exhibities als de Antwerpsche Wereldtentoonstelling bijeengebrachte - eerlang, zeker, ons eigen kunstleven ten goede komen. En zoo zet ik mij neder om, in weinige bladzijden slechts, een blik te werpen op het voornaamste, dat ik, op mijn vele wandelingen in de tentoonstellingshallen, aan voorwerpen van gebruikskunst opmerkte. Niet van alles beloof ik dus te spreken; ook niet van alles zoo uitvoerig als ik het wenschte en als het wellicht ook wenschelijk ware; maar alleen - kort en bondig - van het werkelijk moois, dat hout-, metaal- en ivoorbewerkers, keramisten, glasschilders, meubelmakers, enz., hier ten toon stelden. Ivoorsnijwerken ontmoette ik zoowat in al de afdeelingen; de voornaamste echter in die van het Duitsche Keizerrijk. Hier vergt vooral de aandacht het zoo prachtig ingerichte als rijk voorziene paviljoen der ‘Kunst-werkstätte von Moritz Keller en Co, hoflieferanten Sr. Maj. des Königs von Italien’, te Berlijn. Van het door deze firma tentoongestelde kunnen onze Vlaamsche beeldhouwers, die thans voor 't eerst hun krachten aan het ivoorsnijden beproeven, vrij wat leeren, niet - in het opzicht van kunstsmaak, maar des te meer in dat van de techniek. Benevens een | |
[pagina 432]
| |
overvloed van kleine beeldjes, zond Keller enkele grootere werken, echte modellen in het vak, o.a. een schip, de Levenstijden des Menschen, een pronkblad, de Verheerlijking der Kunsten, een drinkkruik, De Jacht van Diana, een bas-relief, Slag van Döftingen in 1388, een Eros en Psyche, een Venus Anadyomene, enz.. Geen dezer stukken, of een scherp en geoefend oog kan er uit leeren, hoe men elke soort van ivoor, naar eisch van aderloop en hardte, behandelen moet; sommige nogtans groote tafereelen, zoo o.a. de genoemde Drinkkruik en Döftingen, zijn gesneden uit een enkel stuk. Somtijds, zoo in Anadyomene, is het elpenbeen verhoogd met zilver en goud. Overigens werken van 400, 800, 1250, 2000, 5000, 12000 frank. Ook enkele voorwerpen in geciseleerd bergkristal bewonderde ik hier, o.a. een dubbelzwaan, naar een in 't Pitti-paleis te Florentië voorhanden origineel. Gebeiteld uit éen stuk, zonder éen rafel of fout; waarde 15000 fr. Intusschen mag, waar ivoor ter sprake komt, ook de Japansche afdeeling met eere vermeld worden. Daar zag ik o.a. een reusachtige zwaardscheede in elpenbeen, van weerszijden een tiental tooneelen uit het alledaagsche leven in Japan voorstellende: een kunstwerk van onschatbare waarde; elk der kleine tafereeltjes een waar meesterstijkje op zich zelf. Ook in de Chineesche afdeeling, namelijk in het Ning-Pô-bazar onder het bestuur van Yor-Kung-Tian, zijn keurige ivoorbeeldjes voorhanden. Zeer typisch en treffend van uitdrukking en uiterst eenvoudig van behandeling, stellen zij, evenals de tooneeltjes op pas vermelde Japansche zwaardscheede, genretafereeltjes voor uit den maatschappe- | |
[pagina 433]
| |
lijken handel en wandel - de beste, evenals dit Japansche meesterstuk, een Hogarth of een Callot overwaardig en vooral uitmuntend door waren humor. Ook bij Franji P. Bhumgara en Co uit Madras en Bombay trof ik heel lieve beeldjes in elpenbeen. Van alle metaalbewerkers spannen, in de Scheldestad, ook de Duitschers veruit de kroon. Vooral in drijven en ciseleeren munten zij uit. Zeker is Rosenau uit Bad-Kissingen geen vulgair handelsman, veel meer een bedreven en smaakvol kunstenaar. Nergens, in geen andere afdeeling, ook niet in de Fransche, zag ik zilver- en platinavoorwerpen, zoo sierlijk en kunstig als bij hem. Zilveren theeserviezen, vertoonende den gekenden vorm der Fransche Sèvres, bonbonnières in vorm van viool of gitaar, vazen van allen aard in argent estampé, bloempotten, drink- en schenkkannen, al wat deze firma inzond draagt denzelfden stempel van onmiskenbare distrinctie en elegantie. Het allermooiste is intusschen, benevens een Minerva in ivoor, gemonteerd met goud en edelsteenen, een ijsverkoeler of rafraîchisseur in gedreven zilver, een oud Hamburger admiraalschip, met volle zeilen en tot in de minste bijzonderheid opgetakeld en getouwd. Te Chicago bekroond en voor 24000 fr. te koop. Een prachtstuk in den volsten zin des woords, in elk muzeum een eereplaats waardig. Ook de firma's Dautzenberg te Krefeld-Königshof en J. Weidner, te Berlijn, blinken uit onder vele. Van de eerste waardeer ik zeer een gedreven zilver-relief, de Apokaluptische Ruiters, te midden van een overvloed van kandelaartjes, vaasjes, doosjes, enz., te lang om te melden! Van geheel anderen aard zijn de zilveren pronk- | |
[pagina 434]
| |
voorwerpen van alle grootte en vazen, die de interessante Hindoe-bazars, Franji P. Bhumgara en Co, Ardeshir et Byranji, enz., in de Engelsche afdeeling opleveren. Bij deze laatste gezien, een rijke keuze bekers, vazen, potten, flacons, in gedreven en gegraveerd zilver van Kashmir, Bombay, Birma, evenals een overvloed van voorwerpen in Benares-brons, Kashmir-koper, brass en koper-met-email van Moradabad, zeer geschikt voor etagères en pronkhangen. In het bewerken van een minder edel metaal, het ijzer, is, buiten de Oostenrijksche meesters Antoon Schwarz en Ludwig Wilhelm, die ik boven alle mededingers ‘hors de pair’ wensch te stellen, een Vlaming, de Lierenaar van Boeckel, naar mijn oordeel primus inter pares. Vooral een, jammer genoeg, zeer onsmakelijk ingelijste Druiventak, waaraan een vogel zich te goed doet, is allermooist. Van hem zeg ik, wat de Engelschman van de inrichters van het Antwerpsche Landjuweel van 1561 zeide: Die dát kan, kan meer! Waarom echter deze Liersche... van Boeckel de eigen taal, waarin hij zijn naam schrijft, zoo geheel ter zij stelt, is een Liersch schapenkoppenraadsel dat ik niet waag op te lossen. Dit tusschen haakjes, enkel als vingerwijzing tot iets beters! Uiterst veelzijdig is de keramiek te Antwerpen vertegenwoordigd, nogmaals in alle afdeelingen; het schitterendst evenwel in de Oostenrijksche, Fransche, Italiaansche en Belgische secties. In de Oostenrijksche afdeeling spant de kroon de firma Ernst Wahliss uit Pörtschach-am-Wörthersee in Kärnthen, met een tiental pronktafels, waaronder vooral één bewondering afdwingt: zij torscht een weelde van tafelgeraad in fijn porselein, waarop tafereelen van meesters als Tiziano, Rubens, van Dyck, enz., door talentvolle artisten geëmailleerd zijn. | |
[pagina 435]
| |
Ook Robert Pilz en Ludwig Politzer, verdienen vermeld te worden. In de nabijgelegen Hongaarsche sectie bevindt zich het paviljoen van het huis Zsolnay Vilmes uit Fünfkirchen of Pées, bevattende een keuze van kannen, vazen, potten, die tot het schoonste behooren wat deze tak van nijverheid sedert lang opleverde. Geen schrille tonen: alles stil, gedempt, uiterst stemmig van kleur; geen vergezochte gedaantevormen, alles meestal afgekeken van Grieksche en Etruskische vazen, uiterst sober en aristokratisch van lijn. Alleen in de allerinteressantste, ofschoon niet uitgestrekte Japansche afdeeling zal men, in dezen aard, iets artistiekers aantreffen. Daar stelt de heer Issa Tanimura zoogenoemde cloisonné's ten toon, waarvan niet alleen het email een geheel ongeëvenaarde doorzichtigheid vertoont, maar waarop vlinders en bloemen zijn geschilderd met een kunst, die alle Europeesche Segersen en Giacomelli's vlakaf mag beschamen. Zeer belangwekkend in dezelfde kleine sectie een stel van 6 potten, de verschillende staten van een cloisonné-in-wording verduidelijkend. Ook zeldzame en allerfijnste satzuma-vazen kan men hier bewonderen. In de Italiaansche afdeeling treffen wij aanzienlijke inzendingen van verscheidene beroemde firma's uit Firenze en Napoli, o.a. van de heeren Figli di Giuseppe Cantagalli, en Salvini e C., uit Florentië, van de Fabrica ceramica artistica napolitana, bestuurd door Fausta Tafone, en van Achille Mollica, beiden te Napels. Cantagalli's naam is, Europa door, sedert lang en onwederroepelijk gevestigd. Zijne maioliche decorative e d'uso domestico op ruw stannifeer-smalt en bij hooge hitte gebakken, zijn veelkleurige bassorelievi | |
[pagina 436]
| |
in den styl van Della Robbia, genieten een Europeesche beroemdheid. Zijn uitstalling is op zich zelf een klein muzeum, vooral merkwaardig om de onverbeterlijk geslaagde reproducties van oude majolica-werken van meesters als Gubbio, Urbino, Cafaggiolo, alsmede van een hoeveelheid dier beroemde porseleinen van Siena, wier volmaakte teekening en voortreffelijke kleur nooit werd overtroffen. Onder deze laatste merkte ik o.a. reproducties van drie wonderschoone schotels uit de wereldberoemde verzameling Spitzer. Vazen en amforen, in den styl van den beroemden mastro Giorgio, versierd met allerlei groteske figuren en arabesken, somtijds verhoogd met roode of gouden reflexen, maken een onvergetelijken indruk. Heel mooi en artistiek ook de reproducties van een geheele verzameling Hispano-Arabische vazen, drinkschalen en tellooren, geel of koperkleurig getint, en - aller-állermooist wellicht - een assortiment van groote en overgroote vazen en schotels, nabootsingen van antiek Savona-porselein, blauw op grijsachtigen grond, hoogst dekoratief van effekt. Achille Mollica is ontegenzeggelijk een kunstenaar van beteekenis, bij wien rijke en oprecht dichterlijke verbeelding gesteund wordt door de degelijkste technische kennis. Ook zijn uitstalling is een verkwikking voor alle kunstlievenden. Algemeene regel is het hier, dat hij zelf van alles, wat zijn firma ter markt brengt, de oorspronkelijke modellen schildert en boetseert. Onder het werkelijk meesterlijke dat ik van hem bewonderde, vermeld ik hier, hoe onvolledig het dan ook weze, een drietal groote vazen, een Parthenope-vaas, de sage van Napoli's oorsprong voorstellende, een Grot van Kalypso, | |
[pagina 437]
| |
en een Triomf van Neptunus, drie gedichten in steen en kleur, van een zeer hooge lyriek, even levendig van voorstelling als gelukkig van inspiratie. Die Neptunus-vaas vooral is een waar meesterwerk. Die zeerossen van den watergod klawieren met alle vier tegelijk door het hoog opslaande water, dat het een lust is. Mooi van lijn is - van waar ook bekeken - zoowel de vaas in zijn geheel als de triomfeerende strenge god; de kleur is een lust voor de oogen. Heel merkwaardig ook twee groote paneelen in keramiek-steenen, het éene Venus' Geboorte, het andere, tevens het grootste en schoonste, Festa pagana, een zwerm rozige kindertjes dartelend en buitelend in een lentebloemige weide, met iets van dat eigenaardig naïeve gevoel in teekening en kleur, aan onzen Leo Frédéric zoo eigen. Overigens, beloond en bekroond in tal van tentoonstellingen: eerediploma's te Londen in 88, groote prijs te Chicago in 93. Met deze voorname buitenlandsche huizen dingen twee Belgische firma's, Boch van La Louvière en Vermeeren-Coché van Brussel, en zulks met grooten en welverdienden bijval, om de kroon. Beider paviljoenen zijn van de rijkste en prachtigste der geheele expositie. Dat van Boch vooral! Dit laatste, overigens, zou, alle andere hoedanigheden nog daargelaten, reeds daarom onze ernstige aandacht afdwingen, omdat het, benevens een rijkdom van voorwerpen in de meest algemeen bekende tranten, ook zeer fraaie nieuwigheden te zien geeft; ik bedoel de in kleuren uitgevoerde reproducties op schotels, steenen, enz., van opzettelijk voor de firma vervaardigde landschappen, marines, enz., van nationale en andere artisten, waaronder de Geetere de voornaamste plaats inneemt. | |
[pagina 438]
| |
Niet zonder een gevoel van trots stel ik het vast, dat de keramiekwerken van het huis Boch in geen enkel opzicht bij het beste, dat andere secties te zien geven, hoeft achter te staan. Men zou veeleer geneigd zijn het tegendeel te beweren, zoo levendig en echt Vlaamsch-warm is de toon van het koloriet, zoo zorgvuldig werd het bakken of branden bestuurd. Ook merkte ik - ondanks een nauwgezet toekijken - zelfs op de grootste steenpaneelen van de firma geen enkele oneffenheid, geen enkele verschroeide plek. Daarenboven heel wat billijker dan elk ander tentoonsteller. Het onderscheid is soms verbazend! Men moet tot de oude Hollandsche bakkers teruggaan om iets volmaakters te bewonderen dan deze groote kleur-steenpaneelen, Diana op Jacht, naar de Geetere, In het Najaarsbosch, naar Schipperus en Fumière, en de kleinere landschappen en zeestukken naar eerstgenoemden artist. Over- en overmooi ook de groote polychroom-schotels met orchideeën, stokrozen, zonbloemen, naar modellen van Diffloth. Een prachtige keuze voorwerpen in céladon, en vooral - het allernieuwste - zoogezegde flambé's van zeer groote distinctie volledigen deze wonderrijke collectie. Bij Vermeeren-Coché bewonderen wij vier paneelen in wit keramiek met goud, naar bas-releeven van de Rudder, en vooral een borstbeeld, de Zang, naar denzelfden meester, wonderlief van uitdrukking, en een groote pronkvaas in lapis-lazuli-kleur, verhoogd met zilver en goud. Slechts volledigheidshalve - al verdienden zij stellig meer - vermeld ik hier, uit de bazars van reeds genoemden Franji P. Bhumgara, een collectie | |
[pagina 439]
| |
van Hindoe-pottenbakkerij, waaronder vooral de gepolychromeerde Delhipotten aantrekkelijk voorkomen, en, uit de Hongaarsche afdeeling, een overvloed van gleis- en aardewerk, wel boersch van vorm en schreeuwend van kleur, doch ook zoo geenszins als ornementmiddel te versmaden en vooral ongelooflijk billijk van prijs. Alvorens nu over de porselein-fabrikatie te zwijgen, moet ik met lof vermelden de Duitsche firma Ens et Greiner, uit Lauscha in Saksen. die zich liet vertegenwoordigen door een voorraad porseleinreproducties van beroemde meesterwerken, o.a. van Matsys' Nood Gods uit het Antwerpsche Muzeum, Einzug Carl des Fünften van Mackart, Kristene Martelares van G. Max, Raub der Phoebe van Rubens, Rafaëls Madonna della Sedia, Die Jagd auf dem Glücke, enz.. Onberispelijk geslaagd lijken mij, benevens het tafereel van Rubens, dat van Rafaël, en de reproductie van het Hauptaltar-Stück de Aanbidding der Wijzen van een onbekend meester in den Keulschen dom. Aan sommige dezer stukken besteedt de firma, vier, zes, acht maanden tijds. Er zou zeker heel wat te zeggen vallen over de kristalnijverheid en de bronsgieterij, twee in onze Worldsfair ruim vertegenwoordigde vakken. Als ik zeg dat de Belgische firma van Val-Saint-Lambert, de Oostenrijksche Rachmann uit Hayda, Moser uit Karlsbad, Goldberg uit Arnsdorf, en - overigens - het zoo aanzienlijke Wiener Kunstgewerbe-Verein met meestal zeer groote étalages zijn opgekomen, en er bijvoeg, dat de voornaamste brons-fabrieken van België, Frankrijk en Oostenrijk vertegenwoordigd zijn, zal men allicht begrijpen, | |
[pagina 440]
| |
welk belang deze nijverheidstakken alhier opleveren. Ik moet mij evenwel zoozeer beperken, dat ik, ondanks mijn goeden wil, niets meer dan een enkel woord kan zeggen van den Duitschen glasschilder, Binsfeld-Jansen, uit Trier, die verscheidene groote kerkramen, uitgevoerd volgens de techniek der 12e, 13e en 15e eeuw - de teekening is, jammer genoeg, al te modern bij zulk een techniek! - inzond; van de mooie boekbanden, tentoongesteld door het huis Baumbach uit Leipzig; van de tapijten van het bekende Mechelsche huis Braquenié; van de over- en overschoone Sévres-vaas, door het goevernement der F.R. aan de koningin van België vereerd: een meesterstuk van fijnen smaak, in zoogezegde pâte-tendre, décor émaux polychromes rehaussés d'or, de sieraden eenigszins in uitsprong. Toch kan ik niet nalaten even mijn bewondering uit te spreken voor de prachtige bronzen vazen, tentoongesteld door firma's als Susse, Soleau, en Barbédienne, te Parijs, en waarvoor artisten van allereersten rang, als Ledru, Chéret enz. de modellen leverden. De Najade-vaas van Ledru is zeker een aardige greep, doch wat gezegd van de Kikkers van Chéret en vooral van de Vischvangst? Verbeeld u een bijna meterhooge vaas; rond den inspringenden hals zitten, visschend met lang neerhangende roeden, ondeugende kornuiten; heel beneden in den voet der vaas plodderen in het water, tusschen plompen en kroos, de visschen. De Japansche en Chineesche bronswerken verdienen ook de eervolste melding. Bij Issa Tanimura prijken, aan den hoofdingang van zijn bazar, twee heerlijke antieke kandelabers, Japansche monsters, torschende, met achterovergebogen houding, een zware | |
[pagina 441]
| |
zuil, en verder kleinere voorwerpen als garnituurvazen, kandelabers, enz., als alles wat uit dat land van kunst en distinctie tot ons komt, zoo elegant als keurig van vorm. Ook in den Ning-Pô-bazar van den heer Yor-Kung-Tian loont het de moeite een blik te werpen. Ook - ofschoon niet geheel onder de rubriek gebruikskunst te rangschikken - ook van den alleraardigsten winkel door Tappari uit Florentië geopend, mag ik niet zwijgen. Tappari stelt ten toon kopjes naar beroemde zoo moderne als oude schilders van iedere school, sommige in olie-, andere in waterverf, door mannen van werkelijke verdienste uitgevoerd. Van Sandro Botticelli, in akwarel, zeer fijn en licht van toon en wondertrouw van trekken, twee glorieuze werken: de Lente en O.L. Vr. met den Granaatappel; van Rafaël de Madonna della Sedia, een meesterlijke kopij, in een nabootsing van het kader, dat Rafaël zelf voor zijn gewrocht liet maken; de Madonna met de XII Engelen van Fra Angelico, en - misschien nog belangwekkendst van al - een Aanbidding der Wijzen van Gentile da Fabriano (1400) naar het oorspronkelijke uit de Academia te Florentië. Reproducties van oude en moderne beeldhouwwerken stellen ten toon Arup Brothers uit Londen. Praxiteles, Canova, Thorwaldsen en de onvermijdelijke Tanagra's zijn hier aan de orde van den dag. Mede een zeer interessante box in de Britsche afdeeling. Een enkele bladzijde over de meubelkunst, ongemeen rijk vertegenwoordigd in de Fransche en Belgische afdeelingen, doch waarin door den eenigen Engelschen tentoonsteller - onze Belgische firma's niet te na gesproken - ver- en veruit het voortreffelijkste geleverd is. | |
[pagina 442]
| |
De heeren Hampton and Sons, specialists in the decorative trcatment of enteriors, richtten in een geheel salon, zijnde de trouwe teruggave van de feestzaal, door hen voor Lord Salisbury te Hatfield voltooid. Deze zaal is noch min noch meer dan een meesterstuk. - Bestemd voor een slot, dagteekenend van de eeuw der Great Queen Elisabeth, en tevens een der schoonste monumenten van den 16e-eeuwschen styl, ademt deze zaal als 't ware den streng protestantschen sektegeest van dien tijd. Verbeeld u een balustrade met rijk versierde pijlers en balkons, loopende over de geheele breedte der zaal. Daartegenover bevinden zich fraaie paneelen van het allerschoonste, Engelsche eikenhout. Het groot open vuur, versierd met leliën en gedragen door groote luipaarden met wapenschilden van omtrent 1500, is een afbeelding van een origineel uit het Kremlin te Moskou. De zoldering is plat, toenmaals in Engeland zeer nieuw, getuige de Westminster-Hall te Londen. Boven den schoorsteen vertoonen zich Salomo en de koningin van Seba in tapijtwerk, in 't midden van wapentuigen, voortkomende uit de verzameling Melges van Antwerpen. De grond is van wit marmer, bedekt met een Oostersch tapijt. Koningin Elisabeth bevindt zich tweemaal naast den schoorsteen: eerst een kopij van the rainbow, beeltenis van Zucchero, en dan een van het portret door Bronzino (als prinses). Schoone zijden standaarden met de wapens van Bacon, Burleigh, Drake en Raleigh, versieren de deuren. De te Antwerpen tentoongestelde reproductie is 1/3 kleiner dan 't origineel. Zij is 12 1/2 meter lang op 7 breed. Van de vele overige firma's, die min of meer | |
[pagina 443]
| |
artistieke meubels inzonden, is het onmogelijk in het bijzonder te gewagen. Alleen van enkele - August Ungethüm, te Weenen en Gebrüder Colli, aldaar, Braquenié en Brossier te Parijs, Aberlé en de Waele te Brussel, H. Zech, te Mechelen, de Visser, Deroy en Leytens te Antwerpen, kan ik de namen vermelden - zonder meer! Hetzelfde lot is, tot mijn leedwezen, beschoren, evenzeer aan de zeer interessante uitstalling van de Tiroler houtdraaierij der Gebrüder Hammerl te Wilten bij Innsbrück als aan de voortreffelijke, met ivoor ingelegde of met zijdeborduursels bespannen gebeeldhouwde wind- en vuurschermen, welke alle kenners in de bazars van Issa Tanimura en Franji P. Bhumgara bewonderen. Bij dezen laatste merkte ik tevens heel eigenaardig bewerkte en kunstig ingelegde guéridons in sandelen rozenhout en in het bekende bois de teack. Over de tentoongestelde kerksieraden spreek ik mijn oordeel liever niet uit. Zeer weinig uitnemends, nog veel minder dat een echt godsdienstigen stempel draagt, mocht ik bewonderen. Billig und schlecht schijnt de leuze te zijn, waarnaar de meeste fabrikanten zich heden richten. Treurig, recht treurig, dunkt mij. Hier immers is een vak, waarin door welbegaafde en, natuurlijk, geloovige geesten, kunst, echte en groote kunst, te scheppen ware! 't Kan verkeeren, zei wijlen Brederoo, en ik zeg het voorloopig met hem, tot een zeer flauwen troost! Een eervolle vermelding verdient intusschen de heer J. Grossé, uit Brugge, voor zijn verdienstelijke zij-borduurwerken voor kerken: altaarsluitingen, kazuifels, vaandels, enz.. Zeer opgemerkt een goed gekarakterizeerde H. Cecilia en een vaandel ter eere van O.L. Vr. van den Rozenkrans. Geen | |
[pagina 444]
| |
meesterwerk der meesterwerken, misschien, maar degelijke en verzorgde arbeid! En ook daarvoor doe ik gaarne den hoed af. Ik zou het mij tot een onvergeeflijk verzuim aanrekenen, indien ik geen woord repte van de juweelnijverheid, die mede, in onderscheiden afdeelingen, namelijk in de Belgische, Duitsche Fransche, doch vooral in de Italiaansche, merkwaardige dingen te zien geeft. In de Belgische vestigen de prachtig ingerichte paviljoenen van de Vereenigde Antwerpsche Diamantbewerkers en van de met roem bekende firma Anthony, in de Duitsche die der Collectivité de bijouterie allemande zeer de aandacht. Onvergelijkbaar mooi is echter de uitstalling van ridder Giacinto Melillo uit Napels: hier is alles meer, veel meer kunst dan industrie. Nabootsingen en trouwe reproducties van een overrijken voorraad spelden, ringen, oor- en hals- en armsieraden, in de puinen van Pompeï en Herculanum, deels ook in oud-Egyptische graven ontdekt, allerschoonst en -duurst vooral de skarabeëen, soms authentiek oude, gemonteerd in goud en omzet met edelgesteenten, heel merkwaardig ook vazen, kruiken en tafelgeraad in zilver in oud-romeinschen styl. Summa summarum: De gebruikskunst herleeft in Europa! Voorloopig moet zij er zich, in hoofdzaak, nog toe beperken, modellen, onsterfelijke en andere, uit vroeger tijdvakken na te bootsen; hier en daar echter vertoonen zich reeds sporen van oorspronkelijk vinden en scheppen, die - tegen de helft der volgende eeuw - een heerlijke renaissance, oorspronkelijk toch ofschoon aan de groote en goede tradities niet langer ontrouw, schijnen te beloven. Pol de Mont. |
|