Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Zedegeschiedenis.
| |
[pagina 229]
| |
meer andere goederen aan hetzelve gegeven het geheele dorp van Baerle met den outaar ter eere van St. Remijs bij haar aldaar toegewijdt, en dat met alle de rechten daartoe competeerende, in molens, in chijnsen, in bosschen, in beemden, in woestijnen, in moeren, in natten, in drogen, gelijk zij Hilsondis en hare voorouders dat bezeten haddenGa naar voetnoot(1). Welk dorp van Baerle en de andere goederen in voorsz. acte van donatie breeder omschreven, dezelve Hilsondis noemt haar Allodium, gelegen in den Lande van Strijen. Ingevolge het dorp Baerle als een Allodium aan het Stift van Thoor gekomen is en daardoor het voorsz. dorp souvereinelijk heeft bezeten, zonder hetzelve te releveeren van eenige oppermacht, hetzij van den Hertog van Brabant of van iemand anders. Het dorp van Baerle bijgevolge aan niemand onderhoorig zijnde geweest dan aan het Stift Thoor, zoo zijn de goederen in hetzelve dorp gelegen ook in geene schattingen of lasten van den Hertog van Brabant of van den Heer van Breda in oude tijden gezet geweest of gezet kunnen worden. Dit gaat te vaster ten aanzien van de Heeren van Breda, die toen ter tijd niet waren in gewoonte om | |
[pagina 230]
| |
schattingen te heffen, en eerst zijn bekend geworden in den jare 1125, ten tijde van Arnulphus van Breda en zijn broeder Engelbrecht. Het Stift Thoor heeft alzoo in voortijden het oppergebied over het dorp Baerle bezeten met exclusie van den Hertog van Brabant of andere Vorsten; hoewel het dorp Baerle in het land van Brabant is gelegen. Men zoude nog bij meer oude documenten kunnen aanwijzen, dat Baerle in oude tijden onder niemand gestaan of gehoord heeft dan onder het Stift Thoor. Eenige meenen dat Baerle onder den Hertog en ook onder de Heeren van Breda is geweest, omdat men in later eeuw bevindt, dat de Hertog van Brabant zich als Voogd der Vrouwe van Thoor en het Kapittel van Thoor heeft gedragen, en de Heer van Breda dit heeft gedaan ten aanzien van Baerle en andere goederen in het land van Breda gelegen. Maar daaruit kan geen onderhoorigheid of dependentie aan den Hertog of den Heer van Breda worden afgeleid of vastgesteld; want het recht van protectie of patroonschap verleent den Advokaat of Voogd geene jurisdictie op zijne clienten, en geeft zoo weinig dominie op een anders ingezetenen, als auxiliaire troepen hebben op de onderdanen van den Staat, welke zij dienen of te hulp komen. Al staat het vast, dat in voortijden het dorp Baerle geen subjectie heeft gehad aan den Hertog of den Heer van Breda, toch hebben beiden bij verloop van tijden elk hunne Heerlijkheid in het dorp gekregen, waarvan de benaming van Baerle-Hertog en Baerle-Nassau wordt gebruikt; zoo nochtans dat het Stift Thoor voor een gedeelte zijne jurisdictie in Baerle met zijn Oude Hove tot op den huidigen dag heeft behouden. Het dorp Baerle is derhalve thans drieheerig; een | |
[pagina 231]
| |
gedeelte ressorteert onder den Hertog, een gedeelte en wel het meest onder Nassau of Breda, en een gedeelte alsnoch onder de Vrouwe van Thoor. Met welke titel of op welke wijze de Hertog en de Heer van Breda tot hunne jurisdictiën in Baerle zijn gekomen, en in welke eeuw of wanneer, is onbekend. Het is echter niet vreemd dat een territoir of dorp is verdeeld in diverse jurisdictien en heerlijkheden, en dat elk Heer aldaar heeft zijn gebied. Elk der drie Heerlijkheden in Baerle heeft zijne bijzondere Vierschaar, daar men recht en justitie administreert. De Vierschaar van Thoor, het Oude Hof genaamd, omdat zij de oudste is, bestaat uit een Meijer en zeven Schepenen of Laten. Verscheidene partijen Leen- en Chijnsgoederen, behoorende onder het Oude Hof en vierscharende onder de Vrouwe van Thoor, gelegen tot Baerle, zoowel onder den Hertog als Nassau, alsmede onder Alphen, Chaam, Welde, Merxplas en Goirle, moeten daarvoor te recht komen. Men erft en onterft in hetzelve Oude Hof; men vonnist aldaar, zonder dat van die gewijsdens kan geappelleert of gereformeert worden. Hoewel de Vrouwe en het Kapittel van Thoor hun tijdelijk recht tot Baerle ten deele verloren hebben, zooveel de jurisdictie aanbelangt, welke de Hertog en den Heer van Breda hebben bekomen en bezitten, zoo is evenwel de Vrouwe en het Kapittel van Thoor in hun universeel tienderegt gebleven door het geheele dorp van Baerle, waardoor het Stift tot op den huidigen dag tienden heft op gronden en erven zoowel onder Baerle-Hertog, Baerle-Nassau, als onder zijn Oud | |
[pagina 232]
| |
Hof gelegen. Thans is de quaestie ontstaan, of de tienden geheven wordende tot Baerle-Hertog, ook in de lasten en verpondingen met en benevens de goederen onder Baerle-Nassau gelegen, kunnen gesteld worden.’
Dit beantwoordt Mr. van Laerhoven met drie ‘propositiën’, die in 't kort hierop neerkomen. 1. De tienden te Baarle-Hertog kunnen niet worden belast te Baarle-Nassau, aangezien ze onder ‘diverse staat en souvereiniteit zijn’. 2. De tienden geheven op de goederen onder het Oude Hof, zijn ook niet belastbaar, daar ze niet onder Baarle-Nassau behooren, maar van het ‘Oude Hof dependeeren en een Allodium zijn van het Stift Thoor, hetwelk aangaande deze goederen, tienden of chijnsen, geene onderhoorigheid of homagie schuldig is aan den Hertog of den Heer van Breda, of iemand anders, en daarop zijne supreme superioriteit onverkreukt en onverandert als een Allodium heeft behouden’. 3. De tienden onder Baarle-Nassau kunnen niet in de lasten en verpondingen worden aangeslagen ‘voor en aleer eene pertinente verdeeling is gemaakt over de drie heerlijkheden en men exactelijk weet de palen en limieten van Baerle-Nassau, Baerle-Hertog en Baerle onder Thoor’. Is dit geschied, dan kunnen die tienden ‘na advenante derzelve op eene rechtvaardige maat en proportie in de lasten en verpondingen worden gesteld’. |
|