Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |||||||
Iets over ‘Vlaamsche beweging’
| |||||||
[pagina 221]
| |||||||
conventioneele Renaissance (allen fransche uitdrukkingen!) lang genoeg tegen de werken dier tijden gestormd had - toen kwam men in Nederland tot gezonder gedachte. Men begon te begrijpen dat een volk, dat volksstammen, die gedurende twaalf of althans, als christenen, zes eeuwen lang dezelfde streken hebben bewoond, die vier eeuwen vóór Maerlant reeds eenen uitgebreiden handel dreven op zuid-, midden- en noord-Europa, wier wolle stoffen wereldberoemd waren als hun naam, in het woord Frisii te zamengevat - zooals onze kustbewoners op de markten van Mentz, St Denis enz. werden genoemd - men begon, na vier tot vijfhonderd jaren nare blindheid, waarbij slechts zeer enkelen de oogen open hadden, te begrijpen, dat toch vóór Maerlant, vóór 1250, onder zúlk volk wel dichters moeten hebben geleefd..... Ja Maerlant zei het zelf!.... Maar men had Maerlant niet gelezen. Eindelijk bespeurde men dat de leerdichter Maerlant geschreven heeft voor een volk dat al lang een lyrisch, episch en dramatisch tijdperk achter den rug had. Maerlant oordeelde in 1250 dat de tijd was gekomen om dat volk, met dichtkunst vertrouwd, nu te onderwijzen, gelijk het leerboek, Spraakkunst genaamd, ontstaat, wanneer eene taal tot rijpen ouderdom is gekomen. Evenmin als Maerlant de oudste dichter des lands is, even weinig is J.F. Willems de ‘Vader der Vlaamsche beweging’. Maerlant had hoogere waarde dan die van den ouderdom. Zoo heeft ook Willems grootere verdienste dan die van het vaderschap, dat men door eene welklinkende spreuk hem wil toekennen. Indien Willems de schriftjes kon lezen der voor de vervlaamsching ijverende jeugd, hij zou wel niet zeggen dat zij afkeuring verdienen, doch, dat hij daarvan niet als de schepper of aanlegger kan worden beschouwd. | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
En toch vormen juist die bladen of vlugschriften, naar veler meening, den spiegel der ‘Vlaamsche beweging’. Waarom nu zou Willems een zekere voorvaderlijke verwantschap met die organen niet hebben?... Omdat Willems langs anderen weg den terugkeer tot den vlaamschen geest in opvoeding en onderwijs zocht. Het woord ‘Vlaamsche beweging’ komt in zijne schriften niet voor; doch elke zijner daden bewijst, dat hij trachtte het recht op grootere, op de hooge bescherming der dietsche of nederlandsche taal in 't licht te stellen, door daarvan den adel, de oudheid, de waarde voor de nationale beschaving te doen gelden, en aldus den eerbied daarvoor bij de hooge wetgevers en bestuurderen van 's lands belangen uit te lokken.Ga naar voetnoot(1) Dit doel is alleen te bereiken (zoo spreken alle zijne werken):
Dit laatste punt: de beoefening der schrijvers om daaruit taal en geschiedenis der letteren te leeren kennen, is wel datgene wat door het tegenwoordig geslacht te weinig wordt in 't oog gehouden. Soms denken velen (aan de uitzonderingen zij alle lof gegund!) al reeds krachtig tot den vooruitgang der nederlandsche taal en volksbeschaving in België mede te werken, | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
door alle weken een blad uit te geven waarin de belangen der ‘beweging’ worden besproken. Zulk blad levert menigmaal het bewijs dat de straten der groote steden zeer nauwkeurig worden doorgeloopen, om te zien welke burgers door een of ander opschrift hunner deur, briefje, blaadje of woord tegen het ‘flamingantisme’ zondigen; doch aan deze pijnlijke jacht wordt al te veel tijd besteed, en de groote belangen worden door de kleine menigmaal vergeten. De aanvallen worden wel eens scherper in dezelfde mate als de schrijver minder over andere middelen ter bevordering van taal- en letterkunde kan beschikken dan over geestdrift en goeden wilGa naar voetnoot(1). Die richting, ofschoon als bijzaak niet geheel af te keuren, wordt te veel als hoofdzaak beschouwd, waar tegenover de vijand veelal glimlacht of schokschoudert, terwijl hij voor de werking, die door J.F. Willems wordt vertegenwoordigd en met hardnekkige edelmoedigheid en geleerdheid werd bevorderd, onwillekeurig het hoofd ontblooten en zich, als hij eenigszins rechtzinnig is, eerbiedig buigen zal. Voorzeker bestaan er een aantal zaken der jonge schrijvers, die Willems gaarne in bescherming had genomen, en zelfs in 't leven zou hebben geroepen, als 't in zijnen tijd mogelijk ware geweest; dat zijn bij voorbeeld de tijdschriften welke de zoogenaamde Folklore behandelen. Doch hare werking wordt door de werkers zelven verlamd. Door de jeugdige geestdrift worden vele krachten verspild, die goed konden gebezigd worden. 't Is de zucht tot zelfstandig werken, en hier en | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
daar ook minder edele drijfveer, welke belet dat in dit vak eenige samenwerking bestaat. Door gebrek aan vereeniging van krachten plukt men niet de vruchten, die men in Willems' tijd uit zooveel verschillende pogingen in deze richting zou hebben vergaard. Deels uit nood, deels uit lust, maar vooral met het oog op het groote doel, plaatsten in dien tijd de begaafdste mannen van alle gouwen, die het met de studie der verleden en tegenwoordige taal en letteren ernstig meenden, de uitkomst hunner studie in het groote middenpunt, door Willems in het leven geroepen, namelijk in het Belgisch museum.Ga naar voetnoot(1) Maar dit hield op met zijn dood. Dat was een voorteeken, van hetgeen later zou geschieden: achteruitgang. Ongelukkig blijkt het teeken wáár voorspeld te hebben. Door Willems was een gedenkstuk gesticht duurzamer dan metaal, monumentum aere perennius, dat hem lange jaren zou overleven. Door eenige geleerden is sedert dien tijd het Museum bestudeerd; velen hebben daaruit nut getrokken, doch voor de bestaande studeerende jeugd (alweer, op enkele uitzonderingen na), voor de meeste warme, geestdriftige, ‘flaminganten’ is het Museum, en zijn de meeste van Willems' overige werken een gesloten boek gebleven. Wil men nu den grooten taalgeleerde, die zijn geheele leven eraan opoflerde om de waarde van de nederlandsche taal en letterkunde van België in 't licht te stellen, als eenen voorvader van het tegenwoordig ‘flaminganten-’ geslacht beschouwen, dan moet dit | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
zich ook zulk eenen vader waardig toonen. Gelijk Willems ernstige bedenking zou hebben verheven tegen het Vaderschap eener richting waarin de kleinere, belangen menigmaal bij de grootere worden achtergesteld, zoo zou hij van de andere zijde met geestdrift den naam van ‘Vader’ als eeretitel aanvaard hebben van zulk eene beweging die voornamelijk de ernstige studie der taal, der letteren en hare geschiedenis op het oog heeft, in 't bijzonder wanneer de daaraan deelnemende jonge lieden met groote geestdrift, met moed, met lust, maar ook met den geest van samenwerking die groote taak zoeken op zich te nemen. Kortom Willems is niet de grondlegger, niet de vader van hetgeen heden door ‘Vlaamsche beweging’ wordt verstaan, maar wel de warmste en begaafdste bevorderaar, ja de grondlegger der Geschiedenis der nederlandsche letterkundein belgie, vooral door het Museum en de Verhandeling. Wie zich daaraan spiegelt, spiegelt zich zacht en met vrucht voor de toekomst. Hoort dus naar zijnen roep! want Willems, zegt Conscience te recht, was ‘de wettige vorst in het rijk der vaderlandsche letteren’.Ga naar voetnoot(1) Daar een vorst alleen de groote, de gewichtigste belangen zijns Rijks in 't oog kan houden, moeten wij bij Willems ook geen volhoudend streven zoeken, om in alle kleinigheden het gebruik der Nederlandsche taal te bewaken. In zijn huis, b.v. werd vaak in vlaamsch gezelschap fransch gesprokenGa naar voetnoot(2). Dit komt voorzeker aan | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
de tegenwoordige jeugd als een verraad voor; het ware voor onze jonge strijders bijna een grond aan Willems het toegezegd vaderschap weder te ontnemen (?). Maar Willems' doel ging hooger dan dat van velen zijner ‘zonen’. Hij dacht: laat ons eerst trachten de opvoeding, de beschaving, de kennis van taal en wetenschappen te vervlaamschen, dan zullen alle botten van franschen geest, als het goede zaad opgeschoten is, van zelf afsterven - en wij zegevieren. Dit neemt niet weg, dat, toen het erop aankwam, bij zeker feest te Gent gevierd, eene gehoorzaal aan vreemdelingen, ten koste van eene echt nationale betooging, af te staan, zijne verontwaardiging losbrak, en hij in toorn ontstoken, den geest opgaf ten gevolge van zijne liefde voor de moedertaal. En zoo was hij het ook die zich in 1830 de taalzaak ernstig aantrok en de spil werd waarom de anderen zich bewogen. Dit alles moge de jeugd bij het bezien zijner beeltenis bedenken.Ga naar voetnoot(1) Wil men nu (wij komen aldus op ons punt van uitgang terug) zoeken naar de eigenlijke, de oudste grondleggers, handhavers, of hoe men 't noemen wil van de nationaal-vlaamsche taaloverleveringen?... Zij zijn vele eeuwen ouder dan vader Willems: men vindt ze reeds onder de geloofspredikers (St-Willibrord, St-Amand, die friesch, vlaamsch en vrij, de liefde voor de volkstaal koesterden bij de practische aanwending daarvan); men vindt er in de twaalfde eeuw (St. Norbertus uit Gelderland reizende om bij Valencijn in 't Dietsch te prediken); men vindt er onder de pausen der 13e eeuw; | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
men vindt er talloos onder de magistraten der 15e en 16e eeuw, men vindt er zelfs onder de vreemde beheerschers van België, in de 18e eeuw, onder Maria Theresia; men vindt er in de eerste jaren der Brusselsche academie. Maar (nog eens) aan Willems blijft de roem des Vaderschaps van de Geschiedenis der nederlandsche letterkunde in België en der herlevende vlaamsche letteren. Wie zich daarin zijnen waren zoon wil toonen, doet een heerlijk werk, waardig in alle eeuwen te worden geprezen. Dan zal ook eenmaal de voorspelling tot waarheid worden, die Dr. H. Claeys, in de zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie van Maart 1893, zoo heerlijk in zijn graf- gedicht op Sint-Amandsberg heeft uitgesproken, als eene stem onzer nazaten, die den grooten letterheld van de eerste helft der negentiende eeuw wil gedenken en juichend rondgalmt: ‘Zijn voetstuk deed gelederen
Verrijzen uit den grond.
Uit allerdiepst vernederen
Zich opwaarts beurend, stond,
Met vlammende gemoederen,
De hoofden hoog en fier,
Een strijdbaar tal van broederen
Geschaard om zijn banier’.Ga naar voetnoot(1)
Het Bestuur.
|
|