Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Schilderkunst.
| |
[pagina 45]
| |
beaux tableaux qu'ait fait van Dyck; il représente Jésus-Christ mourant; la Vierge, dans l'accablement de la plus vive douleur, est soutenue par la Magdeleine. S. François embrasse les pieds du Sauveur; la tristesse est également bien exprimée sur son visage. Les soldats à cheval, sur un plan reculé, lient cette composition heureuse et savante; tout y est dessiné avec la plus grande finesse; tout y paroît en mouvement par le feu que l'artiste a su y répandre; la plus belle et la plus vraie couleur se voit partout, un effet piquant, et le plus beau faire n'empêche point qu'on y trouve une fonte de pinceau toujours vigoureux, quoiqu'en apparence il soit lissé, et cette fermeté facile, qui plaît tant aux artistes, assure bien l'art du maître.’ Een andere schrijver, die, evenals den voorgaande, het penseel hanteerde, G.P. Mensaert, drukt er zijn oordeel over uit in de volgende bewoordingen: ‘Ce tableau est dessiné et peint avec tant de force, de feu et d'élégance, qu'au premier coup d'oeil qu'on y donne l'esprit est en admiration, tandis que le coeur est saisi et pénétré de douleur.’ De schrijver van Le Plutarque des Pays-Bas spreekt er insgelijks met den meesten lof over, ja, aarzelt niet te zeggen dat de Christus van van Dijck te Dendermonde voor dezes meesterstuk doorging. Deze lof moge nu ook, om de waarheid te zeggen, eenigszins overdreven voorkomen, stellig is het althans dat gemeld tafereel mag geacht worden een der schoonste te zijn, door 't penseel van den weergaloozen kunstenaar voortgebracht. Wij kennen maar éenen kunstcriticus, die het dorst wagen de bewonderaars van het doek tegen te spreken: 't is de schrijver van de Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, de heer Max Rooses, die van gemeld | |
[pagina 46]
| |
stuk zegt dat het op verre na den naam niet verdient, dien het in de kunstwereld verworven heeft, en er alleen den fijnen, lichtgrijzen toon, waarin van Dijck het opvatte, uitstekends in vindt. Tegenover deze waardeering zouden wij de andersluidende getuigenis kunnen stellen van Alfred Michiels, ware 't niet dat deze er zich op toegelegd heeft onzen schilder juist datgene te ontkennen wat hem onder zijne kunstgenooten zoo zeer onderscheidt, te weten, het innerlijk godsdienstig karakter zijner kerktafereelen. Volgens Michiels, inderdaad, zou de Kalvariënberg van Dendermonde alles behalve het geloof aan de godheid voorstellen en, evenals meer andere zijner scheppingen voor kerken en kloosters, den kunstenaar zijn ingegeven door een bij hem overheerschend gevoel, dat hij dezes ‘sentiment de révolte’ noemt! Wij achten het onnoodig de ongegrondheid dezer aantijging te doen uitschijnenGa naar voetnoot(1). Eene handschriftelijke kroniek van het gewezen klooster der Kapucijnen maakt ons bekend met den naam van den persoon, wien de monniken niet alleen bedoelde schilderij, maar ook het altaar en het met zijne wapens versierde venster in den voorgevel hunner kerk te danken hadden: het was de zoo bij uitstek kunstminnende Gentsche bisschop Triest, van wien te recht geschreven is dat weinig gestichten in zijn bisdom niet een blijk zijner mildheid ontvangen mochtenGa naar voetnoot(2). De Kapucijnen, het dient te hunner eer gezeid, hielden hunnen van Dijck in hooge waarde en zouden | |
[pagina 47]
| |
hem voor niets ter wereld hebben afgestaan. Zoo lezen wij in de even vermelde kroniek, dat eenige liefhebbers er omstreeks 1780 niet min dan 30,000 gulden voor boden, wat, met inachtneming van de toenmalige geldwaarde, heden voor het minst 100,000 franks zou voorstellen. Liever dan hunne schilderij te verkoopen, gelastten de Kapucijnen zekeren Merckx, van Antwerpen, met ze ‘te zuyveren en schoon te maken’, waarvoor deze vijf gouden pistolen ontving, van welke som hij echter een pond groot, ‘voor eene aelmoes’, teruggaf. Eene andere schilderij van den grooten meester in de hoofdkerk van Dendermonde, en voor onderwerp hebbende den Kerstnacht, wordt door de kenners evenzeer, en terecht, op prijs gesteld: De Moeder des Zaligmakers, vergezeld van den H. Jozef, houdt op haren schoot het goddelijke Kind, wien een nedergebogene herder zijne hulde biedt, terwijl twee andere herders en eene herderin hem een geschenk van eieren toereiken. Boven op het doek zweven drie engelen in eenen lichtkrans, het loflied aanheffende, waarmede zij de geboorte des Heilands aan de wereld verkondigden. Volgens den schrijver van Le Peintre amateur et curieux, door Alfred Michiels zonder onderzoek naverteld, zou een lid der broederschap van O-L-Vrouw, dit tafereel aan van Dijck besteld en er uit eigen hoofde 400 gulden voor beloofd hebben. Toen het echter op betalen aankwam, maakten de medebroeders van den besteller zooveel moeilijkheden, dat deze laatste, hierover gekrenkt, met zijne eigene penningen voldeed, waarover van Dijck hem, uit erkentenis, zijne beeltenis maalde, welke nog in den loop dezer eeuw ten huize van eenen zijner afstammelingen te zien was. Een Antwerpenaar zou er later 1,200 gulden voor hebben betaald. De verteller voegt er bij dat de bezitter van het | |
[pagina 48]
| |
altaarstuk het nadien aan de broederschap ten geschenke gaf. Behoeven wij te zeggen dat deze anekdote niet meer waarheid bevat dan die, welke over eene andere schilderij onzes grooten meesters, thans nog zich bevindende in de kerk van O.-L.-Vrouw te Kortrijk, in omloop gebracht werd? Trouwens, het is bewezen dat de Kerstnacht wel degelijk betaald werd door de broederschap van O.-L.-Vrouw en dat de kunstenaar voor zijnen arbeid 500 gulden, ongeminderd 12 gulden, 18 stuivers, voor de tijke, ontvingGa naar voetnoot(1). Men weet, hoe de Franschen zich op het laatste der verledene eeuw van onze kunstschatten, de kostelijkste misschien van geheel Europa, meester maakten. Ook de schilderijen van Ant. van Dijck te Dendermonde zouden aan dezen roof niet ontsnappen, niet langer de bewondering van de inwoners en de vreemdelingen opwekken. Den 17n Augustus 1794, weinige weken na den beruchten veldslag van Fleurus, verscheen een afgevaardigde van het republikeinsch bestuur, met name Pieter-Jacob Tinet, ten stadhuize van Dendermonde, met aanzegging dat hij gelast was de twee doeken van onzen Vlaamschen meester in beslag te nemen, om naar Parijs te worden gestuurd. Het Resolutieboek van het Dendermondsch magistraat behelst van deze inbeslagneming het volgende: ‘L'an deuxième de la république française, le | |
[pagina 49]
| |
premier fructidor, moi Pierre-Jacques Tinet, l'un des membres composant l'agence de commerce et approvisionnemens pour l'extraction en pays conquis des objets de sciences, arts et agriculture, me suis transporté à Termonde pour y faire enlever et encaisser les tableaux suivans: Premièrement, dans l'église des Capucins, un tableau de van Dick, portant 10 pieds 10 pouces de haut, sur 8 pieds 4 pouces de large, ce tableau représentant le Christ mourant, la Vierge, la Madeleine, St Francois embrassant la croix, des soldats à cheval. Secondement, dans l'église de Notre Dame, un tableau de van Dick, portant 6 pieds 6 pouces de haut, sur 4 pieds 6 pouces de large, représentant l'Adoration des bergers, dans le haut du tableau une gloire des anges. Ces deux tableaux ont été descendus en présence des magistrats Beeckman et Gheerolfs. qui ont bien voulu m'accompagner et ont signé avec moi, an et jour que dessus.’ De ontvoerde schilderijen bleven te Parijs tot in 't jaar 1802, wanneer zij, met eenige andere doeken onzer groote meesters, naar Brussel werden gezonden, om in 't aldaar ingerichte museum te worden geplaatst. Drie jaren later, bepaaldelijk den 29n Brumaire XIII, wendden de leden van den kerkraad van Dendermonde zich tot den meier, ten einde den Kerstnacht door zijne bemiddeling terug te bekomen. De meier, daarop aan den prefect van het departement der Dijle geschreven hebbende, kreeg den vii Nivose een weigerend antwoord vanwege den prefect der Schelde, Faipoult, die deed aanmerken dat de vraag niet kon ingewilligd worden, aangezien het voorhandig tafereel, met een groot getal andere meesterstukken, op bevel van het staatsbestuur | |
[pagina 50]
| |
in het museum van Brussel geplaatst was, en dit in 't belang van de kunst en de kunstenaars, zonder dat de stad het recht had van deze weldaad af te zienGa naar voetnoot(1). De kerkmeesters van Dendermonde, hierin op het krachtdadigst ondersteund door de leden van het gemeentebestuur, lieten de zaak evenwel niet los en namen de inrichting van het koninkrijk der Nederlanden te baat, om hun verzoek tot het terugbekomen van den Kerstnacht te vernieuwen. Zij drongen er toen eveneens op aan in 't bezit gesteld te worden van de andere schilderij van Antoon van Dijck, welke men intusschen naar Gent had gezonden, alwaar zij zich, naast het Lam Gods van de gebroeders van Eyck en een tiental andere meesterstukken der Vlaamsche School, in de koninklijke Academie van teeken- en bouwkunde bevond, in afwachting dat er over de bepaalde bestemming dezer kunstgewrochten eene beslissing zou genomen worden. Het staatsbestuur scheen er aanvankelijk op bedacht, den Christus aan het kruis af te staan aan de kerk der gewezene Kapucijnen, na de afschaffing dezer orde het eigendom geworden van het Bureel van WeldadigheidGa naar voetnoot(2); doch van dit voornemen werd ter gunste van de O.-L.-Vrouwkerk afgezien. Het besluit, waarbij laatstgemeld tafereel aan Dendermonde werd teruggegeven, is gedagteekend uit 's Gravenhage den 3n April 1816Ga naar voetnoot(1). Wat den Kerstnacht betreft, ook deze schilderij werd aan de hoofdkerk dezer stad teruggeschonken, volgens het hier medegedeelde koninklijk besluit: | |
[pagina 51]
| |
‘Wij, Willem, bij de gratie Gods, koning der Nederlanden, groot-hertog van Luxemburg enz. enz. Op het daartoe aan ons gedane verzoek van den Maire en Raden van Dendermonde; Gehoord het rapport van den Commissaris-generaal voor het onderwijs, de kunsten en wetenschappen, van den 30 dezer, no 2414; Hebben goedgevonden en verstaan den Commissaris-generaal voornoemd te magtigen om het schilderstuk van Ant. van Dijck, verbeeldende de Geboorte van Jesus, toebehoord hebbende aan de groote kerk van Dendermonde, naar Frankrijk vervoerd geweest en naderhand op het museum te Brussel geplaatst, door hetzelve museum aan de groote kerk te Dendermonde te doen teruggeven, tegen restitutie der kosten gevallen op deszelfs terugvoering uit Frankrijk, ten einde hetzelve in de voornoemde kerk worde geplaatst, mits dat hetzelve nimmer zonder voorkennis en autorisatie van het gouvernement worde vervreemd of verplaatst. En zullen afschriften dezer worden gezonden aan den Commissaris-generaal voor het onderwijs, de wetenschappen, en aan de adressanten, tot informatie en narigt respectivelijk. 's Gravenhage, 31 October 1817. Willem. Vanwege den koning: A.R. Falck.’ Het kostelijke doek kwam naar Dendermonde terug in de eerste dagen der volgende maand December en werd den 6n, ter gelegenheid van den verjaardag des koninklijken erfprinsen, met buitengewone plechtigheid op zijne oude plaats gehangen. |
|