Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 6
(1893)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 480]
| |
Nederlandsche en andere oudheden.
| |
[pagina 481]
| |
aan kardinaal Consalvi, twaalf ‘rotoli di papiri’ (waarvan sommige van buitengewoon grooten omvang en met schilderingen versierd); Z. Em. verrijkte er mede de Vaticaansche bibliotheek, waar ze werden ontrold en achter glas geplaatst in verguldhouten lijsten. In 't jaar 1825 was de vermaarde en bekende Champollion te Rome, en Monsignore Slai, die toen ‘Praefetto’ der bibliotheek was, verzocht hem, die ‘papyri’ enz. eens intezien en den inhoud er van kortelijk aantegeven, aan welk verzoek werd voldaan. Nog in 't zelfde jaar zag de catalogus, met nootjes van Mgr. Slai zelf, het licht. Die nootjes beantwoorden thans niet meer aan de eischen der Egyptologie, welke sints dien tijd groote schreden vooruit mocht doen. Paus Gregorius XVI, stichtte, niet lang nà zijn optreden, ‘il Museo Egizio,’ uit de bibliotheek het grootste gedeelte der ‘papyri’ derwaarts doende overbrengen, in twee zalen, waarvan de tweede daarvoor uitsluitend werd bestemd. In 't jaar 1833 nam Mgr. Slai, in het vijfde deel van zijn: ‘Auctores classici inediti,’ twee dier ‘cimelii’ op (in 't Grieksch geschreven); twee verzoekschriften (réclames) tegen slechte behandelingen, gericht aan koning ‘Tholemeos Philometor’ en aan Dionysios, ‘strategos’ te Memphis, door een Griek, Tholomeos, zoon van Glaucos, die opgesloten was in Astarte's ‘heiligdom,’ binnen het tempelgebouw van Serapides. Leo XIII, houdt óók 't oog gevestigd op den vooruitgang der ‘goede studiën,’ doelmatige bevelen gevende, zooals bekend is, om van de schatten der Apostolische bibliotheek volledige ‘catalogussen’ te doen drukken, de ‘papyri’ van het Oude Egypte niet uitgenomen. Signor Marucchi, ‘schrijver der bibliotheek, wel bekend door zijne vele en veelzijdige geschriften, op 't gebied der christen, zoowel als | |
[pagina 482]
| |
der heidensche Oudheid, nam de inleiding ervan op zich. Die jeugdige Egyptoloog gaf zijn eerste proeve ter gelegenheid van het jongste jubileum van Z.H. met de uitgave van “Il grande Papiro Egizio della Biblioteca Vaticana” (Roma 1888), een zeer merkwaardig exemplaar van het vermaarde “Doodenboek.” In deze, zijn tweede, evenzeer welgeslaagde proeve, in folioformaat, van 136 bladzijden, niet slechts prachtig, maar ook met juistheid gedrukt en met eene kwistigheid van egyptische typen, opgeluisterd door vier ongewoon schoone fototypen, wordt, in 't Latijn, eene beknopte beschrijving gegeven van al de Egyptische “papyri,” in 't Vaticaan bewaard, zoowel van die, welke te zien zijn in het bovenbedoeld “Museo,” als van de overige, die bleven in de bibliotheek. De “documenten,” welke dezen “Catalogus” sieren, zijn niet minder dan vijfen-tachtig in getal; de bladen of stukken, waaruit ze zijn saamgesteld, niet minder dan honderd acht en dertig, waarvan zestien hiëroglyfen zijn, zeven-en-dertig hiëratysche, negen demotysche, even zoovele grieksche en zes coptische; behalve nog eenige brokjes (fragmenten). Er zijn er van de XVIIIe tot de XXVIe Dynastie (de Saitische). Er zijn er van den Tholemaïschen tijd, uit het tijdvak der Romeinsche overheersching, en van onze christenjaartelling, tusschen de IVe en de VIe eeuw. (Naast de eigenlijk Egyptische “papyri,” bewaarde immers het land der Pharao's ook schriften over hetzelfde onderwerp, maar in idiomen van verschillende volksstammen, die elkander naderden tijdens overheersching of inbezitneming). 't Grootste deel dier “papyri” werd in de mummiëngraven gevonden. Ze kunnen gevoeglijk in drie soorten worden onderscheiden; het reeds genoemde Doodenboek (“Sat per em heru”), het Boek van Tuan (of de laagste Hemyspheer) en het Boek | |
[pagina 483]
| |
der begrafenissen. Het eerste is het grootste letterkundig werk van het Oude Egypte; het dagteekent van de oudste Dynastiën der Pharaos. Het is 't onderwerp geweest van vele, en lange studiën en van noesten arbeid, wegens zijn belangrijkheid voor de kennis der egyptische filosofie en theologie. Uit dit Vaticaansch exemplaar (er zijn trouwens varianten) blijkt, dat 's menschen ziel, na de scheiding van het lichaam, een moeizame reis onderneemt in de duistere gewesten van “Amenti,” d.i. in een verborgen oord, in eene onderaardsche wereld, begeleid door “Anubi.” Na “het oordeel” ondergaan te hebben, dompelt de ziel zich toch nog - al was de ziel ook goed - in een poel van zuiverend vuur; daaraan ontkomen, kan zij de watervallen van den hemelschen Nijl overgaan, er het water van drinken, plaats nemen in de schaduw van den sicomoorboom, wandelen in 't paleis van Osiris, en, bestraald door het zonlicht, één worden met het goddelijk Wezen.’ Het tweede soort van bovenbedoelde ‘teksten’ bevat de beschrijving der nachtreis van de zon in de onderaardsche wereld; door ‘Tuau’ trouwens werd verstaan een donker oord, ‘aan gene zijde’ van het ‘firmament,’ waarin de dagtoorts zweeft gedurende den nacht. In dat boek Tuau, vindt men de gebeden, waarmede de overledene de zon behoorde in te roepen, in elk der twaalf uren van den nacht. Ook de derde soort der bedoelde teksten is ‘gewijd’ en liturgisch; kortom eene handleiding der begrafenisplechtigheden. (Onlangs gaf er een ander Italiaansch Egyptoloog, Ernesto Schiaparelli, eene meesterlijke uitgave van.) De Egyptische benaming is ‘Ap-ro,’ d.i. ‘opening van den mond’, omdat men geloofde, dat de nagelatene betrekkingen aan de overledenen het spraak- | |
[pagina 484]
| |
vermogen zouden kunnen terug doen geven, door het overlijden verloren, en zulks om zich te rechtvaardigen voor de vierschaar van Osiris. Zooals gezegd is, behelzen die ‘papyri,’ over 't geheel, alleen datgene wat op begrafenisplechtigheden betrekking heeft, of slechts eenige hoofdstukken van het ‘Doodenboek.’ Toch is er ook één hoofdstuk, dat tot het tooverwerk behoort. Het is naar de wijze van den ‘fameusen papyrus’ ‘harris,’ een der schatten van het ‘British Museum,’ uitgegeven en geillustreerd door Chabas. - De fragmenten, in hiëratisch en demotisch schrift, staan volstrekt niet in verband met het Doodenboek, als zijnde louter rekeningen, rekeningen tot in de kleinste bijzonderheden; de administratieve werking was immers, gelijk bekend, hoogst ingewikkeld in het land der Pharaos. Signor Marucchi begint, na eene matige voorrede, den catalogus met de ‘papyri,’ der bibliotheek, geeft daarna die van het ‘Museo Egizio’ en noteert ten slotte de Grieksche en de Coptische. Van elk geeft hij beknoptelijk den inhoud, de tijdorde en de persoonlijkheid aan wie het stuk toebehoorde, de beschrijving der schilderingen niet nalatend, indien er schilderingen zijn; want slechts sommige lijk- of mummieschriften toonen daarboven aangebrachte figuren, hetzij eenvoudiglijk geteekend, óf wel geschilderd, voorstellende, met verscheidenheid van tooneeltjes, de veelvoudige toestanden in de geestenwereld. |
|