Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 6
(1893)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 462]
| |
Schilder-, etskunst, enz.
| |
[pagina 463]
| |
over omtrent zijne nationaliteit. Twee andere omstandigheden bevestigen geheel en al het zeggen van den uitgever voornoemd: en wel het feit dat Harrewijn op het atelier geplaatst werd van Romain de Hooghe, een hollandschen graveur, die in 1720 overleed, en het gebruik dat de kunstenaar maakt van de nederlandsche taal voor de titels van enkele zijner in België verschenen werken. In weerwil van dit alles, is Jacobus minder bekend in zijn vaderland dan in België, en dit waarschijnlijk door zijn verblijf in den vreemde en de groote menigte belgische werken, welke hij er met zijn naald opluisterde. Zijn talent bloeide juist op een tijdperk dat de gravure, door de zorg aan de fraaie nederlandsche uitgaven besteed, een onmisbare versiering was geworden voor een bibliotheek-boek. Door een zonderlingen samenloop van omstandigheden is het leven van onzen kunstenaar even onbekend gebleven als dat van zijn meester. Men weet zelfs niets af van de dagteekening en plaats zijner geboorte, of die van zijn dood. Moet men dit volledig gebrek aan toelichtingen wijten van het ontbreken der Hollandsche registers van den burgerlijken stand, welke bijgehouden worden door de bedienaars van den katholieken godsdienst, waartoe Harrewijn behoorde? Wij zullen die vraag niet beslissen. Onze geleerde noordelijke naburen, die zoo stipt en nauwkeurig in hunne nasporingen te werk gaan, zullen die moeilijkheid beter, op de plaats zelve, oplossen. Jacobus verliet zijn geboorteland en zijn meester, kwam te Antwerpen aan, liet zich aldaar inschrijven in het Sint-Lucasgilde (1688-1689) en vestigde zich als graveur in die stad. Indien men gelijk heeft te beweren dat hij de vervaardiger is van verschillende platen die gegraveerd | |
[pagina 464]
| |
werden bij gelegenheid van het huwelijk van Karel II, koning van Spanje, met Anna Maria van Neuburg, zou men moeten aannemen dat hij zich in 1690 te Madrid bevond. Maar wij betwijfelen het zeer of men hem die gravuren kan toeschrijven, waarover wij verderop een woordje zullen zeggen Vervolgens vestigde Harrewijn zich omstreeks 1695 te Brussel, waar hij naar alle waarschijnlijkheid Catharina van Cleemput huwde, die hem elf kinderen schonk, allen gedoopt in de Sint-Catharinakerk dier stad.Ga naar voetnoot(1) Hij woonde daar niet ver van het Catharina-klooster. In het jaar 1727 bevond Jacobus zich wederom in Holland, namelijk te 's Gravenhage, waar de uitgever van het Groot kerkelijk tooneel van Brabant, zijne aanwezigheid vermeldt, een zekeren lof toezwaaiende aan zijn talent, als hij zegt: ‘Wat de kunst- en plaat-snijders aangaat, hebben wij de bequaamste en de meest ervarene in deze soort van platen gebruykt, als te Amsterdam J. Stoopendaal en Fr. Ottens, te Leijden C. Blokhuyzen, en in 's Hage D. Koster en J. Harrewijn.’ Naar alle waarschijnlijkheid overleed laatstgenoemde in die stad tusschen de jaren 1732 en 1742.Ga naar voetnoot(2) Gelijk wij gezegd hebben, leerling van den beroem den hollandschen graveur Romain de Hooghe, bezat | |
[pagina 465]
| |
Harrewijn al de hoedanigheden en gebreken zijns meesters. Hij paarde aan eene buitengewone werkkracht, veel verbeelding, eene groote bevalligheid en een bewonderenswaardig gemak van teekening en opstellen. Somtijds veroorloofde hij zich zekere onjuistheden die min of meer op slordigheid geleken. Wij zullen ten dien opzichte gravure-omlijstingen aanhalen in den vorm van een passe-partout, die bijzonder misteekend zijn. Daarentegen zijn enkele zijner prenten vol leven, wij mogen bijna zeggen vol vuur, onder anderen De Verwarring van Engeland, in 1689 te Antwerpen gegraveerd, en in alle opzichten de beste voortbrengselen van Romain de Hooghe waardig. Dikwijls ook betoonde hij zich, ten gevolge van een plotselingen ommekeer, hoogst kalm en van eene geheele hollandsche bedaardheid. Onder zijne omlijstingen zijn er die, zonder juist goed geteekend zijn, merkwaardig mogen heeten van uitvoering, en door het effect dat de kunstenaar aan zijne gravuren wist te verleenen, zoodra hij de tinten eener schilderij wilde nabootsen. Een machtig koloriet, zocht hij en wist hij ook te vinden (door middel wel te verstaan van zijn naald), dank zij het aanwenden der tegenstellingen van het halflicht, alles wat slechts met mogelijkheid in dat opzicht te bereiken was. De passe-partouts door Harrewijn gegraveerd, naar de schilderijen van Verbruggen, zijn op dat punt verrassend. Welke zijne werken zijn? Zij werden door Nägler, de Angelis en Le Blanc, verward met die van J.G. Harrewijn en van Frans HarrewijnGa naar voetnoot(1). Deze vergissing is | |
[pagina 466]
| |
toe te schrijven aan het ontbreken der noodige gegevens omtrent de verschillende handteekeningen van Jacobus, die in loopende letters neergeschreven, op zijne platen, nu eens J. Harrewijn, dan weder Harrewijn alleen vertoonen, zonder dat iemand kan zeggen waartoe deze afwisseling heeft gediend. Ten gevolge van deze omstandigheid, hebben de schrijvers niet juist geweten aan wien de gravuren toe te schrijven die Jacobus' werkplaats verlieten. Vruchteloos poogden zij de vraag te beslissen, door het al of niet aanwezig zijn der letter J; te vergeefs zochten zij een in het oogvallend onderscheid in de bewerking der gravuren. Dit alles gelukte hun niet, om eene zeer eenvoudige reden: de Harrewijns hebben te vaak hun stijl veranderd, dan dat men enkel op dergelijke gegevens zou kunnen afgaan. Prentenliefhebbers beproefden eveneens, maar zonder uitslag, hen te rangschikken door middel van de verschillende karaktertrekken der handteekeningen. Een nauwlettend onderzoek heeft bewezen dat alle platen die Harrewijn geteekend zijn, met of zonder J, volkomen eendere letters vertoonen. Wij hebben daarentegen mogen opmerken dat Frans Harrewijn een geheel ander schrift had dan zijn vader Jacobus. Deze gebruikt altijd een H in cursief -schrift, terwijl Frans zijn familienaam met een Latijnsche H aanvangt. Volgens ons is het eenige middel om tot een goeden uitslag te geraken, en de gravuren die men aan de naalden der Harrewijns te danken heeft te onderscheiden, vóór alle dingen te onderzoeken omstreeks welken tijd die kunstenaars hun arbeid hebben aangevangen en er hunne namen bij te schrijven. De gegevens daartoe ontbreken ons niet; het staat vast dat Jacobus van 1689 tot omstreeks 1732 voortwerkte; J.G. | |
[pagina 467]
| |
Harrewijn neemt in 1711 de naald ter hand, en Frans begint daarmede in 1720. Deze jaarteekenen, die men weder kan vinden tot op de vroegst bekende prenten dier kunstenaars, vergunnen ons hun arbeid te volgen, met behulp van een chronologische orde der gravuren welke hunne handteekening dragen. Met behulp van eene dergelijke berekening, hebben wij bevonden dat, in den aanvang zijner kunstenaarsloopbaan, en toen hij nog geen naamgenoot bezat, Jacobus gewoonlijk Harrewijn teekende, zonder zich om zijn doopnaam te bekommeren. Wij vinden, in dat tijdperk, slechts twee uitzonderingen op dien regel: De Verwarring van Engeland, eene plaat die in 1689 te Antwerpen gegraveerd werd, is ‘J. Harrewijn’ geteekend en in de Topographia van het waalsche Brabant, die van 1692 dagteekent, dragen al de platen den naam van ‘Harrewijn’ alleen, op ééne enkele na, waaraan een ‘J.’ is toegevoegd: het is het gezicht op het kasteel van Corroy. Wij hebben ook, bij ons onderzoek, opgemerkt, dat hoe verder men met de werken van Jacobus vordert, hoe minder hij vergeet zijn familienaam van zijn voorletter te doen voorafgaan, en dat juist omdat hij toen reeds naamgenooten bezat. Daaromtrent, zullen wij Het Groot kerkelijk tooneel van Brabant aanhalen, dat in 1727 gedrukt werd; de werken van Sanderus, uitgegeven in 1726, 1727 en 1732, en het toevoegsel aan de Tropheeën van Butkens, in 1726 verschenen, welke boeken alle platen bevatten die ‘J. Harrewijn’ geteekend zijn. In de verschillende drukken der Heerlijkheden der Nederlanden, waaraan ook nu en dan J.G. Harrewijn medewerkte, teekende Jacobus met of zonder voornaam, maar voegde er dikwijls ‘Brux.’ (Brussel) bij, zijne woonplaats, die wij nooit bij de handteekening van J.G. Harrewijn vermeld zien. | |
[pagina 468]
| |
Hoe het ook zij, het Groot Wereldlijk tooneel van Brabant, dat in 1730 te 's Hage gedrukt werd, bevat oude en nieuwe gravuren van onzen kunstenaar, die ze met of zonder J. geteekend heeft. En toch zijn zij alle van zijne hand. De uitgever staaft dit op de meest onomstootelijke wijze als hij zegt: ‘Wij oordeelen aan de geheugenis van deeze luyden schuldig te zijn de namen van sommigen, en wel voornamelijk van W. Hollar, A. Perelle, F. Ellinger, L. Vintermans, J. Harrewijn, R. Whitehand, H. Causé te melden’. Twee andere gravuren, waarvan de eene Juno en Isis en de andere Pluto en Proserpine voorstellen, die op eene enkele plaat zijn aangebracht en dezelfde hand verraden, zijn geteekend, de eerste ‘J. Harrewijn’ en de tweede ‘Harrewijn’ alleen, een overtuigend bewijs dat zij beiden van Jacobus zijn. Wij gelooven hieruit dan ook af te mogen leiden dat de gravuren die eenvoudig, en in cursieve letters Harrewijn zijn geteekend, tot zijn arbeid behooren. | |
IIHet oudste werk met vasten datum, dat van dezen kunstenaar bekend staat, is, wij merkten het reeds op, de gravure van 1689, getiteld: De verwarring van Engeland. Wij zeiden ook reeds hierboven dat Jacobus in Spanje schijnt geweest te zijn, bij gelegenheid van het huwevan Karel II met Maria-Anna van Neuburg, in 1690. Men schrijft hem althans zes gravuren toe betrekking hebbende op de plechtigheid van dien bruiloft. Het zijn: De aankomst der vorstin, hare kroning, de opera-voorstelling ter eere van het feest, een vuurwerk en andere dergelijke tooneelen. Maar, haasten wij ons het te zeg- | |
[pagina 469]
| |
gen, die platen, welke in de koninklijke bibliotheek te Brussel bewaard worden, zijn niet volledig en dragen geene aanteekening. Bijgevolg mag men die bewering met recht bestrijden. De Topographia historica Gallo-Brabantioe, welke in 1692 te Amsterdam uitgegeven werd, bevat eene kaart en vier en veertig afbeeldingen van kasteelen, abdijen, dorpen en kloosters, verschuldigd aan de naald van J. HarrewijnGa naar voetnoot(1). Enkelen dezer prenten toonen talent, bij voorbeeld de voorgrond in het gezicht op het kasteel van Trèves, volgens de teekening van Balduin, de bouwvallen van het slot Opprebois en dat van Boulez. Na dezen arbeid voltooid te hebben, maakte Jacobus nog in datzelfde jaar de kaart van het markiezaat van Antwerpen en een plan dier stad, welk in 1694 gevolgd werd door dat van de citadel van Antwerpen en eene allerliefste reeks van zeven platen het A.B.C. voorstellende en alle ‘Harrewijn’ zonder J. geteekend. Deze uitgave heeft tot titel: De XXV letteren van het A.B.C. tot zinnebeelden gemaakt met de volgende figuren, door J. Harrewijn, 1694. Vervolgens werkte hij aan de portretten van: Margaretha van Valois, Miraeus, Sanderus, Stockmans (1698), Butkens (1718), Mevrouw de la Vallière, Karel van Bourbon, koning van Frankrijk, kardinaal Karel van Lotharingen, Hendrik VIII, koning van Engeland, den bisschop van Prophyre, paus Julius II, den heiligen Franciscus Xaverius, en den heiligen Ignatius. Maar wij betwisten den kunstenaar de andere portretten die hem toegeschreven zijn, ten gevolge van eene klaarblijkelijke | |
[pagina 470]
| |
dwaling Sommige schrijvers, die de handteekening van Jacobus Harrewijn onder omlijstingen of passe-partouts van enkele portretten opmerkten, schreven hem die toe, zonder er aan te denken dat sommige dier gravuren onmogelijk aan Jacobus konden toegeschreven worden, en dat zij niet zelden de handteekening van een anderen kunstenaar dragen. Het portret van Frans II, koning van Frankrijk gaat door voor Harrewijn's arbeid, in weerwil van de handteekening van Jongelincx, en dat eenvoudig omdat de passe-partout, waarin het geplaatst is die van Jacobus draagt. In het werk van Le Roy, Castella et proetoria nobilium Brabantiae (Amsterdam 1696) leverde Harrewijn drie en negentig gezichten, die met of zonder ‘J.’ door hem onderteekend zijnGa naar voetnoot(1). Tot dat tijdstip ook klimt waarschijnlijk een kleine pelgrimsbanier op, den heiligen Quintijn voorstellende, vereerd door de waterzuchtigen te Lennick-St. Quintijn en onderteekend: ‘Harrewijn’. Deze fraaie gravure vormt eene zonderlinge tegenstelling, met andere vrome afbeeldingen van dezelfde soort. Toen Foppens, de boezemvriend van Jacobus, in 1697, zijn eerste druk der Heerlijkheden van de Neder landen in het licht gaf, verrijkte hij dit boekdeel met 22 platen ‘Harrewijn’ geteekendGa naar voetnoot(2). In hetzelfde jaar voltooide Jacobus eveneens een plan van Brussel, dat de nieuwe werken aangaf bij de bolwerken der stad aangebracht. Het jaar daarop gaf hij de Maanden en de Seizoenen uit, een allersierlijkst werk, opgedragen aan Maximiliaan-Emmanuel van Beyeren, gouverneur gene- | |
[pagina 471]
| |
raal der Spaansche Nederlanden, en getiteld: ‘'t jaar d' XII maanden, VII dagen en IV geteyden geordinneert en in 't coper gemaakt door J. Harrewijn, discipel van Rom. de Hooghe 1698. Al die bevallige afbeeldingen zijn Harrewijn geteekend, met of zonder ‘J.’ Hij gaf eveneens in hetzelfde jaar een plan van Brussel in het licht, waarin hij eveneens den titel van de Hooghe's leerling aanneemt. De Luyster van Brabant, in 1699 gedrukt, behelst van denzelfden kunstenaar de titelplaat, de bladzijde van opdracht en vier vignetten. Toen Foppens in 1700, de Heerlijkheden der Nederlanden in tweeden druk deed verschijnen, gebruikte hij al de door Harrewijn onderteekende gravuren en voegde er zes nieuwe van denzelfden meester bijGa naar voetnoot(1). De plaat welke den intocht van Filips V te Brussel voorstelt, en eene andere, het beeld van de heilige Anna van Duquesne, werden in 1702 uitgegeven. Het jaar daarop werd besteed aan het graveeren van het plan van Gent; en in een exemplaar van het boek getiteld: Les amans cloistrez ou l'heureuse inconstance (Brussel, 1706) zoowel als in twee andere deelen, waarvan het eene La douce et la sainte mort en het andere: Les disgrâces des amans (eveneens 1706) heeten, vindt men platen van Jacobus Harrewijn. In de uitgave der werken van Grammaye (1708) heeft hij verschillende vignetten gevoegd, die gezichten op de steden van Leuven, Brussel, Antwerpen, 's Hertogenbosch, Gent, Brugge en IJperen weergeven. Het plan van Doornik verscheen in 1709. Eene nieuwe uitgave in 1711 gedrukt, van de Heerlijkheden der Nederlanden, bevat negen platen meer dan | |
[pagina 472]
| |
de druk van 1700, en zijn alle door onzen kunstenaar onderteekendGa naar voetnoot(1). Eene verzameling kaarten der zuidelijke provinciën van de Nederlanden, plannen van steden, belegeringen en gevechten, in 1712 door Harrewijn gegraveerd, ging eene andere uitgave door denzelfden kunstenaar vooraf, door Jacobus Peeters te Antwerpen gedrukt en getiteld: Les forteresses (sic) du Pays-Bas royal, waaraan de catalogus van Hulthem, op den gis af, het jaarteeken 1705 toevoegt. De heer Overlaere, adjunct-conservator aan de koninklijke Bibliotheek te Brussel, die nauwkeurig deze platen heeft nagegaan, allen door Harrewijn onderteekend, doet ons zeer te recht opmerken, dat zij daarna gediend hebben tot de Heerlijkheden der Nederlanden. De plannen der vestingen zijn inderdaad allen, op uitzondering van die van Leuven en van Brussel na, verschillend van de derde uitgave van dat werk, en prijken in den vierden druk daarvan. Hierin zijn de plannen dier steden op grooter schaal weergegeven, wat schijnt te bewijzen dat de uitgave van Peeters niet later dan in 1720 verschenen kan zijn. In 1751 vervaardigde hij den rouwwagen van Lodewijk XIV, koning van Frankrijk; de platen der boeken getiteld: Het leyden van Ons Heeren Saligmaeker, en Dertien boecken der beleydenisse van den heyligen Augustinus, het klooster der minnebroeders van Brugge in 1716, de abdij van Sint Michiel te Antwerpen en de platen van de Desolatio Batavia dominica in 1717; het titelblad van het boek: Gekruysten Seraphien, en de gravure der inhuldiging van Karel VI te Brussel in | |
[pagina 473]
| |
1718 en te Gent in 1719, en eindelijk het titelblad der Sacra Belgii chronologia door Castillon, die eveneens in 1719 verscheen. In 1720 deed Foppens een nieuwen druk verschijnen van de Heerlijkheden der Nederlanden, in het geheel 103 platen van Harrewijn bevattendeGa naar voetnoot(1). Van 1720 tot 1722 toe, vinden wij geen platen meer met vaste dagteekening terug, als alleen de afbeelding der heilige Wivina, in het boek getiteld: Het leven en de mirakelen van de H. Wivina (Brussel 1722) en in 1723, bij de titels der Deelen I en II van Miraeus' Opera diplomatica, vignetten die in het volgende deel herdrukt werden; dit deel verscheen in 1734. In de Historia archiepiscopatus Mechliniensis, door van Gestel in het licht gegeven (1725), prijken drie platen van het Théâtre sacré de Brabant, te weten: de kaart van het bisdom Mechelen, en de kerken van Sint-Goedele te Brussel en van Sint-Pieters te Leuven, geteekend ‘J. Harrewijn’. Het bijvoegsel der Trophées de Brabant, in 1726 gedrukt, bevat 15 platen, alle met ‘J. Harrewijn’ onderteekend In Sanderus' Chronographia Sacra Brabantiae, 3 deelen, in 1726 en 1727 verschenen, zijn twaalf teekeningen, door denzelfden kunstenaar gegraveerdGa naar voetnoot(1). Twee door Foppens uitgegeven boeken (1727) en getiteld: Double représentation de la mort en Le chrétien en solitude, bevatten elk eene zeer merkwaardige gravure van Harrewijn, als titelblad. Het Groot kerkelijk tooneel in Brabant, in 1727 | |
[pagina 474]
| |
te 's Hage verschenen, telt dertien gezichten van denzelfden kunstenaar, terwijl het Groot wereldlijk tooneel, in 1730 te Amsterdam gedrukt, er acht en zestig bevat, voor het meerendeel reeds overgenomen in de Castella et praetoria nobilium Brabantiae. - Het Théâtre sacré, het Théâtre profane, fransche uitgaven, de Délices de Brabant, door Cantillon (1757) en de laatste drukken van de Heerlijkheden der Nederlanden, geven de platen van Harrewijn weêr, die gediend hebben voor bovengenoemde werken, na hier en daar verbeteringen te hebben ondergaan door andere graveurs. De Flandria Illustrata door Sanderus, uitgave van 1732, telt vier platen van Harrewijn, te weten: het prinsenhof te Gent, het paleis der graven van Vlaanderen in dezelfde stad; het paleis der graven van Vlaanderen te Brugge, en de ridderzaal van het kasteel van Iperen, die reeds gediend hadden in de Trophées de Brabant. Cafmeyer heeft in zijne Véritable histoire du très Saint-Sacrement des Miracles (1720) zes door Harrewijn onderteekende platen opgenomen. Een vignet van denzelfden kunstenaar prijkt in Wynants Curiae Brabantiae decisiones. Behalve de gedagteekende gravuren, hierboven vermeld, zijn er nog die geen jaarteeken dragen, zooals de familie Van der Noot, het graf van Petronella de Villegas, twee gezichten op het huis van Rubens te Antwerpen; plannen van Brussel; eene gravure getiteld: Accusatio et querela populi Belgici; een andere getiteld: Al doende leert men; het titelblad van een boek: Mémoires pour l'histoire de France; eene plaat de geestelijken der abdij van Dorval voorstellende, en gesloten in een handschrift der koninklijke bibliotheek te Brussel (no 16610). Onder deze categorie van gravuren | |
[pagina 475]
| |
rangschikken wij de vignet, onderteekend Harrewijn, en weergegeven in de Gentsche geschiedenissen van de Jonghe, uitgave van 1752. Dit vignet dient klaarblijkelijk ten tweede male, en schijnt niet in den loop van dit jaar vervaardigd te zijn: de titel van het boek is er later opgeschreven. Er zijn nog andere gravuren die men hem, of althans aan zijn atelier, mag toeschrijven, zooals de afbeeldingen der gedenkteekenen van Brussel naar de teekeningen van Callot, welke de heer Alvin elders besproken heeft. Men ziet het: door deze opsomming, Jacobus Harrewijn bezat een wonderbare werkkracht, zóó verbazend zelfs, dat men zich terecht mag afvragen, of hij wel zelf al dien arbeid volbracht heeft, of dat hij zich daarin het bijstaan, hetzij door leden zijner familie, hetzij door leerlingen. Maar geen enkel bepaald feit is daar om een dergelijk oordeel te staven. Wellicht zal de tijd ons daaromtrent meer onthullen. | |
III.Jacobus schijnt een broeder gehad te hebben die J. Harrewijn Junior en J.G. Harrewijn teekent, er soms wel Junior aan toevoegende, of wel de voorletters zijner doopnamen in den vorm van een cijfer. Het is ons niet mogelijk geweest eenige gegevens omtrent dien persoon in te winnen, die gedurende de eerste helft der XVIIIe eeuw arbeidde en eveneens te Brussel schijnt gewoond te hebben, zonder er daarom geboren te zijn. Ziehier de opgave der gravuren van dezen kunstenaar, die slechts een vrij middelmatig talent bezat en dikwijls zeer hard was in zijne teekening: Een plan van Brussel, geteekend: ‘Harrewijn de jonge, 1711’, in de | |
[pagina 476]
| |
Lusus emblematicus in solemni professionnis die oblatus Jacobo van den Brande, 1715, vijf figuren geteekend ‘J.G. Harrewijn’; in de Heerlijkheden der Nederlanden, te Brussel gedrukt in 1711, de kerk van Sint-Pieter te Leiden; het inwendige der snijkamer in dezelfde stad, geteekend ‘J.G. Harrewijn’; een portret van Laurens Coster, geteekend ‘J. Harrewijn Junior’; een gezicht op de kerk der abdij van Sint-Maarten te Doornik, en een ander op de kathedraal van Namen; en eindelijk in het vierde deel der Heerlijkheden van de Nederlanden, uitgave van 1720, de kathedraal van Groningen en die van Deventer, ‘J.G. Harrewijn’ geteekend. Dat is al wat wij omtrent dezen kunstenaar hebben kunnen te weten komen. Nog een woord alvorens te eindigen. Wij durven geenszins beweren een volledig werk te hebben samengesteld betreffende de beide Harrewijns voornoemd. Nog menige gravure, menige nieuwe inlichting, zullen zonder twijfel later de nasporingen komen aanvullen, die geschiedden met het doel de werken der vier kunstenaars van denzelfden geslachtsnaam te leeren onderscheiden. Wij waren ged wongen deze taak te ondernemen, ten einde in de Bibliographie nationale, de artikels op te stellen omtrent Frans Harrewijn en zijn zoon Johannis Baptistus, beiden te Brussel geboren, en wier werken door de prentenliefhebbers verward waren met die der beide Harrewijns, uit Holland afkomstig. Bij het uitmaken van den arbeid der twee eersten, moesten wij ons ook bezighouden met die der twee andere kunstenaars van denzelfden naam. De uitslag van ons onderzoek betreffende de beide uit België geboortige Harrewijns, is in de Bibliographie nationale vermeld. Wat aangaat hetgeen ons omtrent de twee hollandsche Harrewijns bekend werd, wij | |
[pagina 477]
| |
hebben het willen mededeelen, hoe onvolledig deze inlichtingen ook mogen zijn. Zij zullen tot eersten grondslag dienen voor latere nasporingen betreffende de levensgeschiedenis van Jacobus, een merkwaardig kunstenaar, op wien Nederland terecht trotsch mag zijn, althans om enkele zijner voornaamste werken, zooals het A.B.C., de Maanden, Dagen en Seizoenen, de Verwarring van Engeland en het fraaie portret van Stockmans. (Vervolgt.) |
|