Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 6
(1893)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |
Zedegeschiedenis.
| |
[pagina 285]
| |
pen vooruit, twee stappen achteruit. Op de kinderen volgen de volwassenen. Men gaat langzaam voort naar de kerk en doorkruist de stad op eene lengte van 2000 meters. De oorsprong, het wezenlijk doel van die aloude plechtigheid, welke alle omwentelingen overleefde, zijn onbekend, alhoewel vele geleerden de zorgvuldigste opzoekingen hebben gedaan. De oudheidkundigen hebben in deze processie die zoo eigenaardig ‘dansend’ wordt genoemd, een open veld gevonden, waarop zij aan hunne veronderstellingen en navorschingen vrijen teugel kunnen vieren. Laat ons den geleerden kardinaal Pitra aanhalen, die er in zijn werk La Hollande catholique (bl. 72) op volgende wijze van spreekt: ‘Ik zou wel gaarne zien dat een ernstige oudheidkundige eene opzoeking deed omtrent den oorsprong van deze processie. Het zou mij geenszins verwonderen dat zij uitliep op den eenen of anderen nationalen strijdzang der oude Friezen of Saksen, aan wie Sint Willibrordus zou toegestaan hebben in zijnen stoet, en tot aan de poorten zijner abdij, hunne aartstvaderlijke dansen te behouden. Wij laten zelfs de mythologen vrij er eene uitdrukking in te zien van de kunstbeschaving der oudste Germanen bij het gezang van den eenen of anderen christelijken Orpheus.’ Wonderlijke zaak! de abdij van Echternach heeft menigvuldige geschied- en kronijkschrijvers. Noch Alcwyn, die te Echternach zelve zijne twee levensberichten over den grooten apostel opstelde, noch de abt Theofrid (1082-1110), noch de vermaarde paleograaf Thierry, noch de abt Bertels († 1606) | |
[pagina 286]
| |
hebben van de dansprocessie eenig gewag gemaakt. Dit is wellicht gebeurd omdat de H. Willibrord zelf in zijne boetcanons verboden had in de kerken of op de kerkhoven te dansen, hetgeen verscheidene bisschoppelijke conciliën bekrachtigd hebben. (Si quis in quacunque festivitate ad Ecclesiam veniens psallat foris aut saltat aut cantat orationes amatorias, ab
De baziliek van St. Willibrord te Echternach.
episcopo aut presbytero aut clerico excommunicetur) (Dr Kunstmann, ed. 1844). Daar ik reeds verschillige vlugschriften over de | |
[pagina 287]
| |
dansprocessie schreefGa naar voetnoot(1), heb ik de studie willen voortzetten in de groote bibliotheeken en archieven van Parijs en van Brussel, en heb de oude stukken van het klooster te Echternach doorzocht. De vriendelijke lezer zal het dus niet kwalijk opnemen dat ik hem eenige wetensweerdigheden mededeele, die misschien zelfs voor geletterden eenig licht zullen werpen op dit vraagstuk.
Wij vinden den godsdienstigen dans in alle tijden, bij alle volkeren der wereld en in alle godsdiensten. De mensch is natuurlijk geneigd de Godheid door uitwendige teekens en gebaren, zelfs door dansen te vereeren. Melden wij den draaienden dans der Arabieren en Turken, de Almeeën van Indië in de tempels van Brahma en Bouddha, de dansen bij de Egyptenaren, Grieken en Romeinen ter eere van Apis, van Isis, van Bacchus, Saturnus, Xeres, die zoo menigvuldig waren dat de priesters van Mars den naam ontvingen van ‘Salii’ en ‘Praesules’, van ‘saliendo’ en ‘praesiliendo’. Ook in onze dagen nog hebben de wilde volkstammen van den Congo en van Afrika hunne godsdienstige dansen, zoowel als de roodhuiden van Amerika. Nogtans waren die godsdienstige dansen, zoo menigvuldig bij de afgodische volkeren, tamelijk zeldzaam in den eeredienst der Joden en nergens ontwaren wij daaromtrent eenig voorschrift in de wet. Indien de zuster van Mozes en de andere | |
[pagina 288]
| |
Hebreeuwsche Maagden dansten, indien koning David zelf danste voor de ark, zoo zijn dit voorbeelden van bijzonderen aardGa naar voetnoot(1). Na de ballingschap richtten de Joden op den dag van het tentenfeest op het voorhof van den tempel dansen met fakkelen in. De christen Godsdienst was geene uitzondering op den algemeenen regel. Gelijk David en de zuster van Maria, dansten de Christenen van de eerste eeuwen, hetzij uit eigene beweging, hetzij dat ze het voorbeeld navolgden der heidenen, bij wie zij leefden en bij wie ze alom die dansfeesten zagen plaats hebben. Indien de christenen bij sommige godsdienstige feesten en andere gelegenheden zich tot den dans begaven, zoo lieten toch de heilige Vaders niet na den bliksem hunner gramschap los te laten tegen die dansen, welke meestal onzedig waren. H. Basilius voer hevig uit tegen de onzedige vrouwen, die op den Paaschdag gedanst hadden in de heiligdommen der martelaren. H. Augustinus berispt de geloovigen, die op den vooravond van Sint Cyprianus gedanst haddenGa naar voetnoot(2). Zooals de kerkvaders, hielden ook de bisschoppen en conciliën niet op hunne stem te verheffen tegen het dansen, en het op zware straffen in de kerken en op godgewijde plaatsen, voornamelijk op de kerkhoven, te verbiedenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 289]
| |
De heilige BonifaciusGa naar voetnoot(1), EligiusGa naar voetnoot(2), Willibrordus, van wie wij hooger een-boetcanon aangehaald hebben, de kerkvergaderingen van AvignonGa naar voetnoot(3), van Trier in 1227 en 1237, van Soissons in 1456, de faculteit van godgeleerdheid van Parijs in 1444, de kerkvergadering van Narbonne in 1551, de synodale regels van Lyon in 1556 en 1577, van Orleans in 1525 en 1587, verbieden op straf van kerkelijken ban de dansen in de godgewijde plaatsen. Deze verboden toonen genoegzaam aan hoe het misbruik van het dansen eertijds algemeen verspreid was en eeuwen lang bleef bestaan in de koren der kerken, in de kerkkrochten, op de kerkhoven, bij de plechtige processiën, bij het vervoeren van reliquieën der Heiligen, bij de processie van H. Sacramentsdag enz. | |
[pagina 290]
| |
Om slechts vliegenderhand eenige voorbeelden aan te halen, zal ik spreken van de ‘Bergeretta’, een dans die op den namiddag van Paschen geschiedde, in de canonicale kerken, en die te Besançon slechts in 1738 opgehouden heeft. Volgens geleerde schrijvers, heeft die godsdienstige dans de plaats ingenomen van godvruchtige vermakelijkheden, die waarschijnlijk hun ontstaan te danken hadden aan de godvruchtigheid der eerste christenen. Met Paschen werd er een feestmaal gehouden, men at in vreugde het Paaschlam, onder het zingen van de proza ‘Epulemur in azymis’ en langzamerhand werd er het dansen ingevoerd. Het ceremonieboek van Celestinus II, in 1143, verhaalt dat de paus, bij het sluiten van de vespers, op Paaschdag eenige verversching nam met zijne kardinalen, terwijl de zangers grieksch proza aanhieven: ‘Pascha hieron hymin simeron.’ Te Châlons-sur-Sâone ging men na de completen van Pinksteren in een open veld, alwaar de deken het ‘Veni, sancte spiritus’ aanhief en waar er gewoonlijk rond een geheiligd voorwerp gedanst werd. Te Limoges betrad het volk, op den feestdag van Sint Martialis, apostel van die streek, in ronddans het choor van de kerk. In plaats van de ‘Gloria’, zong men na iederen psalm: S. Marcean, pregas per nous et nous spingaren per vous (priez pour nous et nous danserons pour vous). Te Augiéres dansten de kanunniken van het kapittel op het Paaschfeest onder den lofzang: ‘Victimae Paschali.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 291]
| |
In 1223 werden de lichamen van SS. Vitus en Modestus overgebracht ‘cum frequentia ettripudis populi’, begeleid van blijde dansen. In de stad Alatri werd de paus Sixtus I 's woensdags na Paschen gevierd met allerlei dansen voor de poorten der hoofdkerk. De opperherder van het bisdom vaardigde een verbod uit tegen die dansfeesten van mannen en vrouwen, en in 1694, wanneer er tegen het vonnis van den bisschop een smeekschrift werd ingediend, werd de handelwijze van den bisschop door de congregatie der bisschoppen goedgekeurd. Te Straatsburg richtten de priesters, op de octaaf van Onnoozele-kinderendag, eene processie in met danspartij binnen de hoofdkerk. Vruchteloos verhief Pieter Wickgram, predikant der hoofdkerk, zijne stem tegen dit misbruik. Zelfs te midden der achttiende eeuw dansten de kanunniken van Sint Martialis te Limoges, in het heiligdom van de abdijkerk, gelijk zij vroeger gedanst hadden bij het overbrengen van den glorierijken belijder Sint Martialis, hunnen patroonGa naar voetnoot(1). In de oude ‘Rituales’ der collegiale kerk van Sint Maria Magdalena, zijn er ook op den heiligen dag van Paschen zulke godsdienstige dansfeesten aangestipt, die zelfs in boerschheid vervallen waren en eerst in de twee laatste eeuwen verdwenen zijn. (Cf. Liber IX, bl. 426 en 236 coll.). Op kerstdag na de vespers, dansten de diakens in de kerk onder het zingen van eenen lofzang aan | |
[pagina 292]
| |
den H. Stephanus. Den volgenden dag (26 Dec.), was het de beurt der priesters, op Sint Jan waren het de koorknapen, op de Besnijdenis en op Drijkoningendag de onderdiakensGa naar voetnoot(1). Magnin schrijft ook aan die gewoonten den oorsprong toe van den vermaarden doodendans, die in verscheidene kerken en kerkhoven werd uitgevoerd. Men doorkruiste zelfs de steden met eene overgroote helsche processie, waarin de dood, gezeten op eenen troon, die schitterde van goud en edelgesteenten, door al de straten der stad werd gedragen. In Spanje had men eene doodprocessie met gezang van tooneelspelers opgeluisterd. De Dood die de voornaamste rol in het stuk vervulde, sprak in dezer voege: Ik ben de vorst van alle schepselen, tegenwoordige en toekomende, en ik roep uit: ‘O mensch, waarom zooveel bekommernis om een zoo kortstondig levenGa naar voetnoot(2).’ Het dansen was voornamelijk in gebruik op het ‘Zottenfeest’ of de Kalenden. Voorzeker zijn die ongodsdienstige vermakelijkheden van de heidenen tot de christenen overgegaan, en, daar de mensch immer genegen is tot het kwaad, zoodat de eerbiedweerdigste, de heiligste zaken hem eene gelegenheid worden van misdrijf, zoo zijn die misbruiken gelijk dansen, zotten- en ezelfeest, belachelijke processiën, enz. het gevolg geweest van zekere godvruchtige vermakelijkheden, die met de godsdienstigheid der voorouders gepaard gingen. In latere tijden hebben zulke menschen, die de zaken alleen- | |
[pagina 293]
| |
lijk met de oogen van het vleesch aanschouwden, zich aan buitensporigheden overgeleverd. Odon de Sully van Parijs zegt, in eenen bevelbrief van 1128, om het zottenfeest min aanstootelijker te maken, dat er niets buitengewoons zal toegelaten zijn buiten den koorzang ‘Laetemur gaudiis’ in de eerste vespers der Besnijdenis en een kluchtig epistel in de Mis. Te Reims had het zottenfeest aanleiding gegeven tot eene wonderbare en niet min laakbare handeling. 's Woensdags in de Goede week, trok de gansche geestelijkheid van Reims naar de kerk van Sint Remigius, om er het bitter lijden te overdenken. De kanunnikken, met het kruis voorop, waren in twee reien geschaard en ieder van hen sleepte eenen haring na zich, vastgebonden aan een lint. Het was er ieder om te doen zijns voorgangers haring te betrappen, en zijn eigen sleep aan de voeten des naastvolgenden te onttrekken. (Antuetil. Leber, t. IX, bl. 224). Vermelden wij nog de zwarte processie van Evreux. Volgens het ceremonieboek van Sint-Vitaliskerk, ging het kapittel den 28n April naar het Bisschopbosch, dicht bij de stad, takken neerhakken onder het luiden van al de klokken der hoofdkerk. Onder den kerkelijken dienst, speelde de geestelijkheid het kegelspel onder de gewelven der hoofdkerk; er werd gedanst en gezongenGa naar voetnoot(1). De processie van Sint-Paulus te Weenen is nog wondelijker. Op den eersten mei, bij het krieken van den dag, liepen er 4 menschen, naakt en zwart- | |
[pagina 294]
| |
gemaakt, door de straten en gingen naar het Sint-Paulus' hospitaal, den hermiet Sint Paulus uithalen, gezeten op zijn paard, begeleid van zwarten, met den koning en zijne lijfwacht. Al te zamen gingen zij verder om de koningin te gaan uitnoodigen in het vrouwenklooster van Sint Andrinus. Een ommegang, die soms met de dansprocessie van Echternach vergeleken wordt, had dinsdags na Pinksteren in de hoofdkerk van Sint Lambertus te Luik plaats. Om 6-7 uren van den vooravond, komt er aan de brug van Amercoeur eene afvaardiging van de stad Verviers; 's anderendaags nadert ‘li Creux d'Vervi’ (de processie van Verviers). Na eene plechtige mis danst men rond het hoogaltaar, terwijl er voor ieder huisgezin een offerpenning wordt opgedragen, als jaarlijksch losgeld om van tol of lasten vrij te zijn. De Vervierenaren offerden in de sacristij eenen geldbeugel, aan het kruis vastgemaakt, en met gouden, zilveren en bronzen muntstukken gevuld; van den anderen kant ontvingen zij eene tasch in groene zijde, vol wierook om te branden. Onder de groote kroon van Sint Lambertus, begon het volk te dansen en te springen en, in ronde de kerk verlatende, danste men in kringen vóor het prins-bisschoppelijk paleis. Het volk van Jupille, van de brug van Amercoeur, van Sint Photianus kwamen op dergelijke wijze ter kerk, waar zij ook moesten dansen onder de kroon. Te Langenberg in Duitschland, kon men van 8 verschillige dorpen de landlieden en laten zien toestroomen met hunne jaarlijksche penningen voor den heer. Zij schaarden zich twee en twee onder | |
[pagina 295]
| |
de schaduwe van eenen eeuwenouden lindeboom en voerden aldaar een danspartijtjen uitGa naar voetnoot(1). Die dansfeesten van enkel wereldlijke laten zijn in den Eifel en in België zoo talrijk geweest dat het nutteloos is er verder over uit te weiden. De processie van H. Sacramentsdag te Aix kan, op eene andere wijze, met het zottenfeest vergeleken worden. Men zegt dat koning René van Anjou, in het begin der XVe eeuw, deze processie heeft ingesteld en dat er verscheidene groote tooneelen uit het H. Schrift werden in voorgesteld. De muziek, die voorop ging, speelde dansmarschen en werd opgevolgd door kinderen die de Liefde verbeeldden. De gilden der ambachten openden de baan aan schaapherders en nymphen. De armen uit de hospitalen, de gevondene kinderen, de bedelorden, opgevolgd door het hoofd der bevolking met het schuim der lagere klassen, dansten op het gespel der fluiten en trommels met gevangene Turken die, de koorden aan den hals, voortgesleurd werden. Daarna kwam de abt der kooplieden en de prins der verliefden. Op de hoeken der straten en op de groote plaatsen, werden de schepping en andere tooneelen vertoond. De hoofdman van het volk droeg den naam van hertog ‘Urbinos’. Wat te zeggen van de talrijke stoeten en goddelooze processiën van zeer verschillenden aard en vorm, zooals cavalcaden, heksendansen enz.?Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 296]
| |
Te Keulen zag men, op H. Sacramentsprocessie, het ‘Gecken-Berndchen’ dansen. In Spanje en Spaansch Amerika wordt er nog heden in de straten, en zelfs in de kerken gedanst. Die kerkelijke dansen van koorknapen en volwassenen zijn zeer aantrekkelijk en treffend. In vele steden van Catalonië, te Madrid, te Sevilla, te Onnoi werden er, met goedkeuring der bisschoppen en prinsen, op Sint-Jans geboorte, op den feestdag van Sint-Franciscus à Paulo, op onze L.-Vrouw-onbevlekt-ontvangen, en vooral op H. Sacramentsdag, danspartijen aangelegd met allegorische vertooningen, zooals de reuzen- en serpentendans, de arendsvlucht, enz. Na de plechtige mis van H. Sacramentsdag, gaan de koorknapen, die den dans van koning David vóor de ark moeten navolgen, zich eerst aanbieden bij het kapittel, daarna voor den aartsbisschoppelijken zetel, eindelijk voor den stadsmagistraat, en vangen aan te dansen. Wanneer de processie in beweging komt, beginnen de kinderen, in oude spaansche kleederdracht, met het hoofddeksel onder den arm en het aangezicht naar het H. Sacament gekeerd, hunne dansen uit te voeren met verrukkelijken zwier en zedigheid. Op H. Sacramentsdag is de boord der kleederen rood, op de Onbevlekte Ontvangenis blauw. Onder het octaaf wordt die dansvertooning alle dagen gegeven vóor de vespers, en de koorzangers herhalen het slot van den lofzang met de knapen. Het algemeen gevoelen is dat die dansfeesten, ‘los scises’ genaamd, van 1349 dagteekenen, tijdstip waarop er eene fondatie gesticht werd voor jongere zangers. De geschiedenis meldt nogtans een geschil tusschen den aartsbisschop Jac. Palefo en den stads- | |
[pagina 297]
| |
magistraat wegens het uitgaan van de dansprocessie op H. Sacramentsdag. In 1690 was de processie reeds buiten de kerk, toen de aartsbisschop het dansen verbood, en de zaak, die een twistappel was tusschen wereldlijk en geestelijk gezag, werd voor het hof van Rome gebracht; eindelijk in 1699 stelde een koninklijke brief van Karel II een einde aan het geschil, vermits ‘los scises’ te Rome toegelaten waren. Men verhaalt zelfs dat paus Clemens XI de koorknapen naar Rome ontboden had, om den dans te zien en dat hij er niets berispelijks in gevonden had. Den 10n Juli 1780, legde Karel III een verbod op die dansen ter gelegenheid van processiënGa naar voetnoot(1). De Grieksche Kerk, die aan hare oude gebruiken uiterst gehecht is, heeft de liturgische dansfeesten in de kerken behouden. Didron verhaalt in zijne Annalen dat hij, ten tijde zijner reis in het Oosten had zien dansen te Eleusis, in de kerk bij gelegenheid van een doopsel, en dat te Athenen de plechtigheden van een huwelijk met eene danspartij gesloten werden.
Welke is nu de wezentlijke oorsprong van de de dansprocessie van Echternach? Op geschiedkundige bijzonderheden gesteund, had ik, in mijn werk ‘Dansprocessie te Echternach’Ga naar voetnoot(2), de meening verdedigd dat de dansprocessie in het begin | |
[pagina 298]
| |
eene gewone boet- of bedevaartprocessie geweest was, gelijk men en er in alle kerken en heiligdommen, op de graven der heiligen vindt, maar dat ten tijde van zware rampen, zooals pest of hongersnood, of
H. Willibrord zegent de pelgrims, geschilderd door Antoni Stevens uit Mechelen, voor abt BertelsGa naar voetnoot(1).
vallende ziekte, de gewoonte van dansen op die bedevaart is begonnen, gelijk in de naburige abdij | |
[pagina 299]
| |
van Prüm, wier kronijkschrijver Ottler het ontstaan van de dansprocessie van Prüm doet opklimmen tot in 1342. De geschiedkundige bronnen laten geenen anderen oorsprong vermoeden. De eerste geschrevene oorkonde levert de geschiedschrijver Brower van Trier († 1617), die verhaalt dat volgens de overlevering zijner voorvaders, het vee in de stallen begon te dansen wanneer men den geloftedans niet had volbracht. Bovengenoemde schilderij van 1604 stelt den h. Willibrordus voor, die de bedevaarders zegent. Een artikel van een gedingstuk uit de XVIe eeuw spreekt van ‘springheiligen als bedevaarders’: In 1670 vragen de pastoors van Maxweiler en van de gansche omstreek dat de gelofte die, zooals men zegt reeds meer dan 300 jaren gedaan is, zou gewijzigd worden. De kronijkschrijver Wengler noemt den wijn dien de bedevaarders dronken. Een memorieboek van abt Winand Glüvel (rond 1441), verhaalt insgelijks dat de bedevaarders het bier geweigerd hebben, omdat zij recht hebben op wijn voor het geld dat zij voor het gebruik der vanen betalen. Abt Bertels († 1607) heeft verschillige brieven achtergelaten, waarbij hij sommige pastoors gebiedt met hunne kruisen te verschijnen. Nogtans dunkt mij het gedacht van degenen die, zooals dom Pitra, de dansprocessie reeds in de tijden van Sint Willebrordus doen beginnen, mij even waarschijnlijk, ja zelfs nog waarschijnlijker. Abt Theofrid gebruikt herhaalde malen het woord ‘tripudium’ dat ‘blijdschap, vreugde’ maar ook den heidenschen dans van 3 stappen beteekent. Ducange geeft er verscheidene voorbeelden van in zijn ‘Glossarium’: a. 1378 in Reg. 113 Lit. rem. | |
[pagina 300]
| |
Volgens het gedacht van die schrijvers, is het dansen blijven bestaan, niettegenstaande het verbod der geestelijke overheid en zelfs van den H. Willibrordus, die er meermalen in zijne boetcanons strenge waarheden over zegt. Zien wij in Spanje die dansen niet voortbestaan, niettegenstaande het verbod van den aartsbisschop in 1690, en van den koning in 1780? Zoo is ook het stilzwijgen te verklaren van die talrijke geschied- en kronijkschrijvers uit de abdij van Echternach nopens die buitengewone processie, zooals er geene meer bestaat, nopens die wonderlijke eerbewijzen aan hunnen H. Patroon en stichter van hun klooster. Abt Bertels bijv., die terecht van lichtgeloovigheid beschuldigd wordt, zoodat Bertholet zijne geschiedenis van Luxemburg eene aaneenschakeling van verdichtsels noemt, deelt ons al de bijzonderheden mede van de kermissen, trouw- en doopfeesten, beschrijft de danspartijen op Sint Jansberg. maar laat zelfs door geen enkel woord de dansprocessie van Echternach vermoeden. De kloosterlingen van Echternach kenden wellicht, bij geschrifte of bij overlevering, het verbod van hunnen H. Vader Willibrordus, van de conciliën van Trier, en de tegenkanting der aartsbisschoppen, die meer en meer toeneemt en eindigt met volledige afschaffing door den keurvorst Clemens Wenceslaus in 1777. Adhuc sub judice lis est. Hetzelfde zou gezegd kunnen worden nopens het wezentlijk doel van die processie. Is het enkel eene uitdrukking van blijdschap zooals de dans van koning David? Is het een blijk van erkentenis der bedevaarders of der laten, ter oorzaak van het afschaffen der slafelijke lasten? Is het boetveerdigheid, ver- | |
[pagina 301]
| |
sterving of gebed? Het meeste deel der bedevaarders en vreemdelingen is van meening dat het eene oefening was van boetveerdigheid en versterving. Wanneer men de processie voor zijne oogen aanschouwt gevoelt men eene diepe ontroering en droefheid; in eene geloovige ziel nemen medelijden en eene teedere welwillendheid eindelijk de bovenhand. Wij hopen dat de ervarene pen van G. Kurth, het zal ondernemen de gestelde vragen op te helderen, zooals hij reeds in 1876 beloofd heeft. In 1892 vereerde Mgr Koppes, bisschop van Luxemburg, de plechtigheid met zijne tegenwoordigheid. Dit is de eerste maal dat de geestelijke overste daaraan openlijk deelneemt. Laat ons hopen dat dit gunstig zal werken op den eerbied, dien men aan de oude stichtelijke gewoonte is verschuldigd. Wanorde, verwildering waren er langzamerhand bij ingeslopen. |
|