Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 6
(1893)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Schilder- etskunst, enz.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 56]
| |
visch, en Joh. III: 14, waar zijne verhooging aan het kruis wordt vergeleken met de verhooging van de slang in de woestijn. Het vroom vernuft der oude Christenen vond er een heilig behagen in, dergelijke overeenstemmingen tusschen het Oude en het Nieuwe Testament op te sporen, en het voorafgaande als voorbeduiding van het later gevolgde te beschouwenGa naar voetnoot(1). Zulke onmiskenbare overeenstemmingen konden volgens hen niet toevallig zijn. God had eeuwen te voren doen afbeelden, wat eenmaal in zooveel hoogeren zin met en door Christus geschieden zou. Zoo wordt bijv. in den brief van Barnabas, die tegen het einde der 1ste eeuw zal zijn geschreven, de bok, die op den Grooten Verzoendag naar de woestijn werd gezonden, eene type van den lijdenden Christus genoemdGa naar voetnoot(2). Zoo beschouwt Cyprianus in het midden der 3de eeuw Abel, Abraham, Izaak, Jakob, Jozef, Mozes en David als voorafgaande beelddragers van ChristusGa naar voetnoot(3). Zoo acht Ambrosius in het laatst der 4de eeuw Izaak, die niet volgens den gewonen gang der natuur was geboren, eene type van den bovennatuurlijk geborenen HeilandGa naar voetnoot(4). Ook in de middeleeuwen ging dit zoo voort. Thomas van Aquino leerde, dat de gansche staat onder de Wet | |
[pagina 57]
| |
slechts diende, om het mysterie van Christus af te beeldenGa naar voetnoot(1); in de verschillende offers des Ouden Verbonds, het kalf, het lam, den ram, den bok, zag hij Christus geofferdGa naar voetnoot(2). En, om ook een paar Nederlandsche namen te noemen, Johannes Ruysbroec schrijft in zijn ‘Boec van den gheesteleken tabernacule’: ‘ghi sult weten dat bi den prophete Moysesse soe was Christus gefigureert’Ga naar voetnoot(3); en als Johannes Brugman in zijn ‘Sermoen van drierhande tafelen’ over het manna spreekt, dan voegt hij er bij: ‘Dit was een figuer van den heiligen Sacrament’Ga naar voetnoot(4) Doch reeds genoeg, om aan te duiden wat men onder typologie verstaat. Het spreekt vanzelf, dat zij tot verschillende typologische tafereelen aanleiding geeft, en deze kunnen dan natuurlijk op drieërlei wijze voor de oogen worden geplaatst. Men kan ze afbeelden, beschrijven of ten tooneele voeren. M.a.w., er zijn drie soorten van typologische tafereelen denkbaar: in beeld, in woord en in handeling. Bij elk dezer drie soorten ga ik achtereenvolgens de aandacht bepalen.
Vooreerst dan typologische tafereelen in beeld. Toen in de eerste helft der 18de eeuw door Schelhorn de aandacht op de straks nader te noemen | |
[pagina 58]
| |
‘Biblia pauperum’ meer bijzonder werd gevestigdGa naar voetnoot(1), meende men vrij algemeen, dat deze merkwaardige voortbrengselen der Nederlandsche drukkunst vóór het drukken met beweegbare letters, de oudste voorbeelden van dergelijke typologische voorstellingen waren. Maar toen in de tweede helft dier eeuw Von HeinekeGa naar voetnoot(2) den grondslag legde voor onze tegenwoordige kennis van dit hoogst belangrijk onderwerp, voegde hij er het bericht bij, dat hij in den kruisgang van de Domkerk te Bremen een paar overeenkomstige tafereelen in bas-relief had gezienGa naar voetnoot(3). In den eersten boog toch, ter zijde van den grooten toren, vond hij de aankondiging van 's Heilands geboorte aan Maria, en daar benevens aan de ééne zijde Eva met de slang ter verzinnelijking van de paradijs-belofte, en aan den anderen kant Gideon met het ongerepte wollen vlies, eene zeer geliefde en algemeen gebruikte Oud-Testamentische type ter aanduiding van de onbevlekte ontvangenis van Jezus door Maria. Het beeldhouwwerk van den tweeden tot den zevenden boog bestond niet meer, maar in den achtsten zag Von Heineke den doop van Jezus als hoofdtafereel tusschen de redding van de kinderen Israëls door middel van het water der Roode Zee, en de twee verspieders van Kanaän, die een tros druiven aan een draagstok met zich voeren: wederom de twee gewone typen ter afbeelding van de redding der ziel door het water des doops, en van de zaligheid, die den gedoopte in het hemelsch | |
[pagina 59]
| |
Kanaän wacht. Hiermede was dus bewezen, dat minstens twee der typologische tafereelen van de ‘Biblia pauperum’ reeds bekend waren, toen de genoemde kruisgang werd gebouwd, d.i. in de 11de of in de 13de eeuwGa naar voetnoot(1). Von Heineke ging een stap verder. Afgaande op eene oude inscriptie in een exemplaar van de ‘Biblia pauperum’ in de Koninklijke Bibliotheek te HanoverGa naar voetnoot(2), was hij geenszins afkeerig van de meening, dat de H. Ansgarius, de Apostel van het Noorden, die in 865 als bisschop van Bremen stierf, de typologische voorstellingen in de Domkerk aldaar zou hebben aan de hand gegevenGa naar voetnoot(3). Het onjuiste van deze meening is vooral door Lessing overtuigend aangetoondGa naar voetnoot(4), al heeft zij niet lang geleden opnieuw een paar voorstanders gevondenGa naar voetnoot(5). Ik voor mij geloof niet, dat Ansgarius aan de bedoelde typologische voorstellingen te Bremen eenig deel heeft gehad; daarentegen weet ik, dat hij zulke voorstellingen kan hebben gekend, dewijl zij reeds tweehonderd jaren vóór hem bekend waren. Er bestaat namelijk een weinig gelezen, maar belangrijk werkje van Beda, waarin hij de levens van | |
[pagina 60]
| |
de abten der beroemde Angelsaksische kloosters Weremouth en Jarrow beschrijft. In dit werkje komt eene plaats voor, die men in betrekking tot ons onderwerp nog nooit heeft opgemerkt. Beda verhaalt daar van zekeren abt Benedictus, die herhaalde malen naar Rome reisde, en die bij zijne terugkomst van zijn vijfden tocht derwaarts - het zal onder paus Agatho of niet lang na diens regeering, dus omstreeks het jaar 682 zijn geweest - onder vele andere zaken ook schilderijen medebracht, waarop de overeenstemming van het Oude en het Nieuwe Testament (ik gebruik hier de woorden van Beda zelven) zeer venuftig was voorgesteld, bijv. Izaäk, het hout dragende, waarop hij zou worden geofferd, en daarnaast als tegenhanger Christus, eveneens het kruis dragende, waaraan hij lijden zou; desgelijks de slang in de woestijn, door Mozes opgericht, en daarnevens de Zoon des menschen, aan het kruis verhoogdGa naar voetnoot(1). Ongelukkig noemt Beda slechts deze twee typologische tafereelen. Hoe gaarne zouden wij ook de overige kennen! Dat er toch meerdere waren, blijkt uit het door hem gebruikte woord ‘bijvoorbeeld’. En dat hun aantal niet gering kan zijn geweest, schijnt te mogen opgemaakt worden uit hetgeen de schrijver er bijvoegt, dat abt Benedictus ze had medegebracht, om er het klooster en de kerk mede te versieren. Dat doet men met een paar schilderijen niet. Waarschijnlijk dus was het eene gansche reeks. Doch hoe dit zij, uit de aangehaalde plaats blijkt, dat dergelijke typologische voorstellingen reeds omstreeks 682 te Rome bekend waren en van- | |
[pagina 61]
| |
daar naar Engeland zijn overgebracht. Voorts hebben wij hier een voorbeeld van typologisch schilderwerk, terwijl wij daar straks in de Domkerk te Bremen met typologisch beeldhouwwerk hebben kennis gemaakt. Dit verwonderde ons niet. Er bestaat nauwelijks eene beeldende kunst, die niet is aangewend ter veraanschouwelijking van typologische beeldenreeksen uit het Oude en het nieuwe VerbondGa naar voetnoot(1). Om slechts enkele voorbeelden te noemen, - als muurschilderingen komen zij voor in den kruisgang van het klooster Emaus te Praag, een bouwwerk uit de 14de eeuwGa naar voetnoot(2). Als zolderschilderingen uit de eerste helft der 16de eeuw vindt men ze in de kerk der Hervormde Gemeente te NaardenGa naar voetnoot(3). Als glasschilderingen bestonden zij van 1491 of 1517 tot 1692 in het beroemde klooster te HirschauGa naar voetnoot(4). In geëmailleerd koper kan men ze zien op eene altaarversiering te Klosterneuburg bij Weenen, die het jaartal 1181 draagtGa naar voetnoot(5). Zelfs in ivoor-, drijf- en stikwerk zijn ons typologische tafereelen bewaard geblevenGa naar voetnoot(6), en men behoeft er niet aan te twijfelen, of er bestaat, bij al hetgeen er van | |
[pagina 62]
| |
dien aard in de laatste vijftig jaren bekend is geworden, nog heel wat, waarvan men tot nu toe niet weet. Het oog moet er voor geopend, de aandacht er op gevestigd worden, en wat onachtzaam is voorbijgegaan, zal te zijnen tijde wel worden opgemerktGa naar voetnoot(1). Intusschen heb ik de meest algemeen bekende en tevens de merkwaardigste voortbrengselen op dit gebied nog slechts even vermeld. Ik bedoel de ‘Biblia pauperum’, zoo in handschrift als in druk. Staat mij toe, hierover een weinig uitvoeriger te spreken. Het onderwerp toch, dat voor een groot deel zoo echt Nederlandsch is, is juist door Nederlanders zeer schaars behandeldGa naar voetnoot(2). Wie zijn die ‘pauperes’, waarvan de gebruike- | |
[pagina 63]
| |
lijke benaming gewag maakt? Zeer bekwame mannen hebben er armen in de gewone beteekenis van het woord in gezienGa naar voetnoot(1). Maar dat kan toch niet wezen. Armen schaffen zich zulke perkamenten handschriften met sierlijke verluchtingen, of zulke verzamelingen van veertig houtsneeprenten met Latijnschen tekst, gelijk de oudste gedrukte ‘Biblia pauperum’ waren, niet aan. Het woord ‘pauperes’ in titels van boeken had gedurende de middeleeuwen eene eigenaardige beteekenis. Zoo bezitten onze Universiteitsbibliotheken te Leiden en te Utrecht handschriften van een later ook als incunabel gedrukt werk, getiteld ‘Thesaurus pauperum’Ga naar voetnoot(2), dat korte voorschriften tegen allerlei ziekten en kwalen bevat. De welbekende Menco verhaalt in zijne Kroniek van het klooster te Wittewierum, dat zijn voorganger, Abt Emo, met diens broeder Addo te Oxford vele boeken had afgeschreven, waaronder ook een ‘Liber pauperum’Ga naar voetnoot(3). Hij noemt dit boek in éénen adem met allerlei rechtsgeleerde werken, zoodat er nauwelijks twijfel kan bestaan, of het was eveneens van rechtskundigen aardGa naar voetnoot(4). In de latere middeleeuwen bestond er een ‘Dictionarius pauperum’, die ons nader omschreven wordt als zeer | |
[pagina 64]
| |
dienstig voor alle predikanten, namelijk eene soort van klapper op allerlei stoffen, die bij het preeken te pas konden komenGa naar voetnoot(1). Wie blijken dus thans de ‘pauperes’ op titels van boeken te zijn? Geene onbemiddelden, geene ongeletterden, maar lieden, die eene korte handleiding voor eene of andere wetenschappelijke zaak verlangden. De ‘Thesaurus pauperum’ was een vade-mecum voor geneeskundigen, het ‘Liber pauperum’ voor rechtsgeleerden, de ‘Dictionarius pauperum’ voor predikantenGa naar voetnoot(2). Wel beschouwd zou al het gezegde over de beteekenis van het woord ‘pauperes’ niet noodig wezen, als de handschriften en houtsneeprenten, die nu eenmaal ‘Biblia pauperum’ heeten, niet door eene toevallige omstandigheid aan dezen verkeerden naam waren gekomen. Hij stond op een handschriftelijk exemplaar in de Bibliotheek te WolfenbuttelGa naar voetnoot(3), maar bijgevoegd door eene latere hand. De bibliothecaris Lauterbach bracht het handschrift onder dien naam in den CatalogusGa naar voetnoot(4). Hierdoor werd hij meer algemeen bekend. Later paste men hem ook op de gedrukte exemplaren toe, en dientengevolge spreekt men nog altijd van ‘Biblia pauperum’. | |
[pagina 65]
| |
Welke was dan de oorspronkelijke naam? Het boek had er geenGa naar voetnoot(1). Het kon dien niet hebben, omdat het geen vaststaanden tekst had. Ieder richtte het in op zijne eigene wijze, naar eigen inzicht, met zoovele antitypen uit het Nieuwe Testament, als hem goeddacht, en met zoodanige typen uit het Oude Testament, als hij zich verkoos. In de meeste gevallen viel de keuze op dezelfde hoofdtafereelen en dezelfde voorbeduidingen, Dit lag in den aard der zaak en in de kracht der traditie. Maar hoe men ook handelde, altijd bleef het eene reeks van typologische tafereelen uit het leven van Jezus en hetgeen geacht werd daar verder bij te behooren. Naar dit eigenlijke wezen van het boek werd het dan ook, als men dit noodig keurde, omschreven. Toen ik weinige jaren geleden het geluk had, in een Utrechtschen codexGa naar voetnoot(2) eene ‘Biblia pauperum’, ofschoon zonder miniatuurteekeningen, te ontdekken, vond ik er naar gewoonte geen titel boven, maar in de inhoudsopgave (op folio 195verso van het handschrift) werd dit gedeelte aangeduid met de woorden ‘figurarum veteris testamenti et noui concordancia’. Evenzoo bestaat er, of bestond er althans in de vorige eeuw, in de Bibliotheek van S. Benedictus te Cambridge een boek onder den titel ‘Figurae veteris et novi testamenti per icones’Ga naar voetnoot(3): Zoo ook verscheen er omstreeks 1503 eene Fransche uitgave van de ‘Biblia | |
[pagina 66]
| |
pauperum’, die door den drukker genoemd werd ‘Les Figures du Vieil Testament et du Nouvel’Ga naar voetnoot(1), De omschrijvende naam, door Meerman aan deze soort van boeken gegeven, ‘Figurae typicae veteris atque antitypicae novi Testamenti’Ga naar voetnoot(2), was dus zoo kwaad niet gekozen. Hij drukte in ieder geval den waren inhoud van deze soort van handschriften en drukwerken nauwkeurig uit. Wat nu de nog bestaande handschriften der ‘Biblia pauperum’ betreft, - ik bedoel die met afbeeldingen, niet die, welke slechts den tekst zonder afbeeldingen bevatten, - de kenners tellen er vijfGa naar voetnoot(3). Voor de waarheid der zaak en voor de eer van ons land verblijdt het mij. het bestaan van nog een zesde te kunnen vaststellen. HS. 13 in folio van het Museum Meermanno-Westreenianum te 's Gravenhage, dat bekend stond als ‘Historia sacra met 274 miniatu- | |
[pagina 67]
| |
ren’, is mij gebleken, niets anders dan eene ‘Biblia pauperum’, en wel eene zeer fraaie met uitvoerige verluchtingen in het grauw te zijn. Zeer oud is dit perkamenten handschrift niet. Hooger dan de 15de eeuw klimt het waarschijnlijk niet op. Daarenboven doet de geheele inrichting er van zóózeer aan die van de gedrukte ‘Biblia paupernm’ denken, dat ik geneigd ben aan te nemen, dat de kunstenaar, die het vervaardigde, hoe vrij en zelfstaandig in zijne teekening, die inrichting eenvoudig heeft nagevolgd. Is dit werkelijk zoo, dan zou het handschrift eerst omstreeks het midden der 15de eeuw kunnen zijn vervaardigd. Dit over het zesde, tot dusverre nog niet als zoodanig bekende handschrift. En wat voorts de houtsneedrukken aangaat, deze zijn nog zeer onderscheiden. Sommige hebben den tekst in het Latijn, andere in het Duitsch, één in het ItaliaanschGa naar voetnoot(1). Die met Latijnschen tekst zijn de oudste, en Von Heineke heeft er vijf verschillende uitgaven in ontdektGa naar voetnoot(2). Vier daarvan worden algemeen toegeschreven aan een onbekenden Nederlandschen drukkerGa naar voetnoot(3), die ze | |
[pagina 68]
| |
moet hebben vervaardigd, toen het drukken met beweegbare typen nog niet bekend was, d.i. vóór omstreeks het jaar 1450. Want prent en tekst, alles is blijkbaar in een groot blok hout gesneden, en dit maakt deze voorloopers van de eigenlijk gezegde boekdrukkunst zoo hoogst merkwaardig. De weinige nog bekende exemplaren hebben dan ook, als zij enkele malen op verkoopingen voorkwamen. steeds klimmende prijzen opgebracht, en deskundigen zijn van oordeel, dat, indien er hier of daar nog een onder den hamer mocht komen, het allicht vijftig of zestig duizend francs opbrengen zouGa naar voetnoot(2). Zal ik nu nog trachten, u te beschrijven hoe zulke handschriftelijke en gedrukte ‘Biblia pauperum’ zijn ingericht? Ik wil het gaarne doen, maar vrees dat het weinig zal baten; want eensdeels zijn zulke beschrijvingen altijd zeer zwakke hulpmiddelen voor de verbeelding, en anderdeels ging men bij het groepeeren van de voorstellingen zóó vrij te werk, dat elk ander exemplaar weer anders is ingericht. Zoo is het althans in de mij bekende handschriftelijke ‘Biblia pauperum’. De gedrukte gelijken veel meer op elkander. Hier staat het hoofdtafereel altijd in het midden, met eene Oud-Testamentische type links en eene andere rechts, terwijl zoowel boven als beneden het hoofdtafereel, twee profeten, elk met eene voorspelling, zijn aangebracht. Men leest dus op iedere prent vier profetieën, en aanschouwt er ééne antitype | |
[pagina 69]
| |
uit het Nieuwe Verbond tusschen twee typen uit het Oude, wier beteekenis er boven beschreven staat met de plaats uit den bijbel er bij. Maar nogmaals zaken als deze zijn door beschrijvingen moeilijk te kennenGa naar voetnoot(1). Wij kunnen dan thans overgaan tot de typologie in woord. Wegens veel minder rijkdom van stof zal ik hierbij veel korter stilstaan.
(Vervolgt.) |
|