Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 5
(1892)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 506]
| |
Kunst en Godsdienst.ONS tijdperk schijnt eene volledige scheuring gebracht te hebben tusschen het godsdienstig gevoel en de moderne kunst; de nieuwe theorieen gaan zoover dat zij alle godsdienstige denkbeelden, welke het onmogelijk is naar de natuur voor te stellen, verwerpen als anti-artistiek (d.w.z. als valsch, aangezien, volgens de naturalistische leer, de kunst de waarheid is. Het is waar dat zij de gedachte zelve verwerpen, aangezien de kunst slechts in de uitvoering bestaat en dat de uitvoering van een stuk belemmerd(!) wordt door elke gedachte welke zich daarin komt mengen. Het tijdperk der godsdienstige kunst schijnt dan ook voorbij te zijn en, tenzij men op de verouderde wijze voortga, of wel eene geschiedkundige voorstelling opvat gelijk Von Uhde, en werklieden neemt als typen voor Christus en de apostelen, of zooals Munckaczy, die zijne levende modellen in de kleederdracht van den tijd van Pontius Pilatus hult, kan men in werkelijkheid geen werk van grootschen omvang meer scheppen. Men kan toch met zijn tijd meêgaan en geloovig wezen, tevens een man van vooruitgang en een geloovige zijn. Waarom zou de kunst uitgesloten worden van die goede verstandhouding? Waarom zou de katholieke kunst hare onderwerpen en ornementatie niet andeis mogen putten dan uit het tijdperk van het verleden, dan uit de voorstellingen der eerste Christenen of die der eerste gothieken, of wel zelfs uit de typen door de school van Rubens in het leven geroepen? Al deze beelden, die tot den geest der tijdgenooten hunner scheppers spraken, hebben heden geen reden van bestaan meer en worden nog slechts verstaan door een klein aantal trouwe aanhangers, die veeleer mystiek dan kunstlievend zijn. De groote menigte van het publiek is voortaan onverschillig geworden voor de afgezaagde voorstelling van godsdienstige onderwerpen en het geloof verliest er bij in plaats van er bij te winnen. | |
[pagina 507]
| |
Het zij verre van ons te beweren dat men de katholieke kerken zou moeten ontblooten van kunstwerken, maar men moet evenmin de orthodoxe kerk nabootsen, die zich optooit met de versierselen en voorstellingen van een barbaarschen stijl welke met meer in overeenkomst is met onze dagen. En toch, ziedaar wat wij telkens terugvinden in onze gepolychromeerde kapellen, daarbij nog versierd met schilderingen, naar voorbeelden van de veertiende eeuw en nog vroeger. Maar wat dan te doen? Moet de Kerk de moderne denkbeelden aannemen en de naturalistische kunst hier zijne opvattingen opdringen? - In het minst niet. De Kerk moet de kunst eene richting aangeven in haar godsdienstige uitingen; doch het is noodzakelijk, ja onmisbaar, dat zij haar leide in den modernen vorm en geest, en dat evenzeer om met vrucht op de menigte te kunnen werken als om die nieuwe kunst te vergunnen zich te verheffen tot een ideaal dat haar heden ontbreekt en dat ten onrechte geloochend wordt; immers het naturalisme is niet vreemder aan het ideaal dan de natuur zelve, waarin alles, tot zelts de minste bijzonderheden toe, alles, alles de glorie des Scheppers verkondigt! Indien het dus eene uitgemaakte zaak is dat noch Courbet's Terugkeer van de lezing, noch Manet's Heerlijke Boek noch ook de talrijke landschappen of de vleesch-wijken, welke de nieuwe Vlaamsche school voortbrengt, ooit geschikt zullen zijn om eene plaats in te nemen tot zelfs in den tempel van een geheel in modernen geest hervormden godsdienst, is het even zeker dat enkele onderwerpen, op edele wijze in volstrekten naturalistischen geest opgevat en uitgevoerd, zeer goed berekend zouden zijn voor diezelfde kerken, nog altijd versierd met ware genre-stukken van de gothieken. Doch onze kunstenaars schijnen niet op dat denkbeeld te komen, evenmin als de priesters er smaak toe schijnen te gevoelen; een smaak die toch binnen enkele jaren noodzakelijk zal worden, indien men op nieuw al degenen wier kunstgevoel dagelijks gekwetst wordt door de in de kerken prijkende versieringen(!) tot haar terug wil voeren. Het is met eene zekere pijn dat een kunstenaar zich in zekere tempels van zijne godsdienstplichten gaat kwijten, en dikwijls gebeurt het dat hij ter nauwernood den blik durft opslaan naar het een of ander altaarGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 508]
| |
De waarheid is dat onze tijd het ideaal niet meer verstaat, omdat het zich verder uitstrekt dan onze gezichteinder. Hij gevoelt zich integendeel als door een soort magnetisme aangetrokken tot het alledaagsche, de aarde, het slijk. Misschien hebben wij noodig weder voor een wijl tot krachten te komen, gelijk de reus der oudheid die zijne gespierdheid herwon toen hij de aarde aanraakte. Wellicht kan eene vlucht, eene reactie naar het ideaal niet uitblijven in de volgende eeuw, maar zeker is het dat men eerst den naturalistischen smaak zal moeten deelen, die zoo sterk is, omdat hij voortspruit uit de natuur zelve van den mensch, uit zijn dierlijk instinct. Het is derhalve noodzakelijk rekening te houden met dien smaak en den stijl der godsdienstige kunst te wijzigen, aangezien de onderwerpen der godsdienstige geschiedenis, wanneer zij voorgesteld worden gelijk alles wat wij daaromtrent gewoon zijn te zien, veranderd zijn en dagelijks onbeduidender schijnen. Maar welke is dan het gehalte van moderne denkbeelden, die zoowel aan den godsdienst als aan de kunst beantwoorden? Wij zullen er eenige reeds oude voorbeelden van geven, wat bewijst dat er niets nieuws is onder de zon, en dat het naturalistisch gevoel reeds twee eeuwen geleden somtijds door de priesters begrepen werd. In de kerk van Boort-Meerbeek wordt eene prachtige altaarschildering gevonden, welke door David Teniers III geteekend is en eene Bekoring van Sint-Antonius voorstelt; men ziet daarop eene oude vrouw, een klein kind, een grijsaard en een varken, dat bezig is met kool te knabbelen - toch is het een echt altaarstuk. - De zoo hoogst realistische Martelingen der Spaansche school zijn even goed volkomen godsdienstige werken, vol treffende waarheid tevens. Hoe ver staan wij van dat alles verwijderd, uit het oogpunt der hedendaagsche kunst! De werken der heidensche en zinnelijke Renaissance, zelfs die van Raphaël en Michel Angelo, waardoor de Sixtijnsche kapel veeleer een kunststuk van het Eerste Romeinsche keizerrijk dan van den zetel van het Katholicisme wordt! Zijn de Madona's van Raphaël die la Fornarina voorstellen, evenals die van Rubens welke de gelaatstrekken zijner beide echtgenooten weêrgeven, godsdienstiger dan een doek waarop een modernkunstenaar hetzij de H. Theresia in vervoering, hetzij een of ander voorval uit het leven der heiligen, de eenvoudige beeltenis van een vereerd prelaat, of wel een plechtigheid der kerk zou schilderen, gelijk een onzer jonge kunstenaars, F. Mayné, er de gedachte van opvatte? En wat al aangrijpende onderwerpen vindt men niet in het dagelijksche leven dier vrome krijgslieden van het geloof, niet alleen onder de zendelingen, maar in onze buitenstreken en tot zelfs soms in onze zoo ongodsdienstige steden? Het Laatste Oliesel, | |
[pagina 509]
| |
de Sacramenten, de Liefdewerken, het Angelus, kortom alles wat herinneren kan aan de weldadige werking van den Godsdienst op aarde, met uitsluiting der valsche en bovennatuurlijke voorstelling van hemelsche wezens, van wie de kunstenaar zich geen juist begrip kan maken, is dat alles, zelfs na de diepzinnige aanschouwing van een Fra Beato Angelico, niet vol kunstgevoel, door en door modern en tevens zeer katholiek? Men verlieze niet uit het oog dat de katholieke godsdienst voor alle andere kerken deze onschatbare meerderheid bezit, dat hij een karakter van praal, van grootheid en van kunstsmaak bezit dat aan de menigte eerbied afdwingt, dat treft en de belangstelling gaande maakt, de nieuwe, teedere, fijngevoelige zielen roert, evenzeer als die der onwetenden; en het is deze meerderheid welke zij in onze dagen verwaarloost en schijnt te willen verliezen. Maar de versiering bestaat niet alleen in de doeken, in de schilderkunst - men vindt haar weêr in de gansche ornementatie, in het beeldhouwwerk en tot zelfs in de kleine kunstvoorwerpen. In dit laatste opzicht is alles bewonderenswaardig geregeld en verstaan in het katholicisme en levert het heilige Misoffer een aangrijpend en verheven schouwspel op zelfs voor een jood of een protestant. Maar de goede smaak regelt niet altijd de ornementatie of den stijl van een altaar, van eene kapel, van candelabers, van de tropheeën voor de Maria-maand of der ex-votc's die aan de muren bevestigd zijn. Het ware dienstig dat de hooge overheid daarop acht gave, en niet vergete dat al wat men in dien zin zal aanwenden in het belang zelf van den godsdienst zal wezen en zonder eenigen twijfel zal dienen tot de verbreiding der christelijke waarheid.
E. Baes. |
|