Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 5
(1892)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsche en andere oudheden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 1688 hem vergunning gaf, om uit de goederen der kapel ten eeuwigen dage jaarlijks vier Missen te stichten voor de rust van zijne ziel. Zelfs gaf zij hem verlof, om 200 gulden, die hij op het latere rectoraal huis (Het Zwart Kruis) had gezet, te bezwaren tot stichting van eene altijddurende maandelijksche Mis voor hetzelfde doel. Het schijnt dat de rector in 1683 van de nonnen van Soeterbeek voor 700 gl. een erf heeft gekocht, om dit tot rectoraal huis in te richten. Het wordt althans in 1709 de principaele huysplaetse genoemd. Ook moet hij in 1694 de Handelsche Kluis gesticht en daarvoor 500 gl. besteed hebben. De Heeren der Duitsche Orde wedijverden in liefdegaven en eerbewijzen aan de Moeder des Heeren. Wij zagen reeds hoe honderd jaar vroeger zekere Lybrecht en de Kommandeur Godaert van Aer de kapel versierden. Nu is het een ander Kommandeur, de Baron van Wassenaer de Virmundt, die door zijne milde geschenken toont dat hij lid is van eene Orde, die den naam droeg van Maria-Orde. Hij schonk aan de kapel niets minder dan eene hoeve, welke nu nog de Virmundsche hoeve genoemd wordt, waarvoor jaarlijks eene Mis moet gezongen worden. Zijne stichting werd in 1688 tegelijk met de eerste, van Aldenhuyzen, door het Kapittel der Orde goedgekeurd. Op het eind dezer eeuw vermenigvuldigde het aantal weldoeners. Enkele namen kennen wij uit een register van Luyten: De voornoemde Baron van Wassenaar, eerst Kommandeur van Gemert, later Landkominandeur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opvolger van Baron van Wassenaar, de Kommandeur Baron van Loë, was niet minder ijverig in de vereering van O.L.V. Zoodra was hij niet te Gemert aangekomen, of hij knielde neder voor het Moeder-Godsbeeldje te Handel en zijne godsvrucht verwierf hem de gunst van eene wonderbare genezingGa naar voetnoot(1). Om de godsvrucht nog meer uit te breiden en anderen aan dezelfde gunsten deelachtig te maken liet hij een kundig priester een boekje schrijven, dat ten jare 1700 onder den titel van Hyperdulie of H, Eeredienst tot Maria te Antwerpen het licht zag. Ook droeg de Kommandeur met den Landkommandeur het zijne bij tot den opbouw der kapel. De eerste steen van het priesterkoor was reeds door Aldenhuizen gelegd. Men vindt nog het wapen van den Landkommandeur, Baron van Wassenaar aan de oostzijde in het priesterkoor en dat van Baron von Loë tegelijk met het wapen van den Kardinaal van Schönborn aan den zuiderkant boven den ingang in het schip. Het koor was juist voltooid, toen het dak daarvan tegelijk met de woning des rectors door een grooten brand werd vernield. Dit geschiedde den 16 Sept. 1709. De Rector nam nu zijn intrek in het zoogenaamde Zwarte Kruis en hield daar brouwerij en boeiderij, als blijken zal uit den inventaris van 1718. Met het huis van den Rector waren ook alle geschriften en oude bescheiden vernietigd, zoodat er geen stukje papier ‘hetwelk men om zijnen vinger moghte wenden, is overgebleven’. De Rector E. Cillis was in 1702 tot President benoemd van het Duitsch collegie te Leuven en had de bediening der kapel aan een kapelaan overgelatenGa naar voetnoot(2). Doch in 1709 was hij in Handel terug. Hij zond den 14 Dec. 1709 een verslag over den toestand der kapel aan de Kanzelarie van Aldenbiezen, dat voor onze geschiedenis allerbelangrijkst is. Na vooropgesteld te hebben, dat hij eer had geschreven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indien hij niet tot voorleden dinsdag toe met den bouw van het afgebrande koor gedurig was bekommerd geweest, en niet twee maanden lang wegens eene zeer pijnlijke diffluctie, door een val op zijn rechterarm veroorzaakt, onder doktors handen was geweest, zoodat hij nog slechts gedeeltelijk zijne krachten en het gebruik van zijn arm had teruggekregen, - na dit vooropgesteld te hebben, komt Cillis tot de beschrijving van de inkomsten en lasten der kapel, gelijk hem die zijn geheugen ingaf. De kapel bezat thans vier bouwhoeven en eene brouwerij, benevens verscheidene renten en roggepachten. Elke week moesten twee Missen gelezen worden. Twee andere waren door den Vicarius Generaal afgeschaft, omdat de fondsen daarvan ten tijde van de geuzen waren verloren geraakt. Bovendien werd nog gezongen op alle Christelijke feestdagen en moesten nog maandelijks eene en jaarlijks 28 Missen geschieden. De offerstok werd op de volgende wijze besteed: ‘Wort eerstelyk gegeven alle jaeren aen die Paters Assistenten: aen die paters Minderbroeders van Venray, voor vier Paters op dry principaele feestdaghen, en voor twee paters voor dry minder feestdaghen en twee octaven 40 gl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haer capellanen, kusters, sangers, kerckemeesters getracteert, soo dat op sommige daghen 50 jae 60 vremden moete eten en drincken geven. Waarlijk voor de geschiedenis der kapel van Handel kennen wij geen stukken, zoo belangrijk en leerrijk als deze memorie. Zij herstelt het verlies der kostbare archieven en spreekt zoo duidelijk van de gebruiken en den luister der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermaarde kapel, dat eene verklaring overbodig is. Uit medelijden met de lieve kapel beijverden zich de geloovigen, om zoo veel zij konden, de schade te herstellen. Drukker dan vroeger werd de kapel bezocht, rijke giften vloeiden toe van alle kanten en de lieve Moeder vergold de weldaden van het godvruchtig volk door verschillende mirakelen, die in het vervolg jaarlijks plaats vonden, zooals men in de geschriften van den opvolgenden Rector zien kanGa naar voetnoot(1). De Kommandeur van Gemert en de nieuwe Landkommandeur von Schönborn sprongen aanstonds bij, om de kapel te herstellen. Een rijk priester, de Heer Vercamp, zeer waarschijnlijk Cornelis Willem VercampGa naar voetnoot(2), tevens weldoener der latijnsche school, schonk eene somme gelds met den last van een jaargetijde en de armenmeesters van Gemert beloofden aan de arme kapel jaarlijks een rijksdaalder insgelijks voor ééne Mis met off. Defunctorum. Dewijl alle oude bescheiden waren verbrand, moesten de fondsen opnieuw onderzocht en nauwkeurig opgeteekend worden. Daarom vinden wij in het staatsarchief van Dusseldorf ‘het Register der Capelle van Haendel vernieuwt op den 23 Meert 1713’ en onderteekend door de scepenen en den secretaris van Gemert. Met de meeste nauwkeurigheid worden daar de erven, landerijen, pachten en cijnsen beschreven. Doch voor de kennis van den voortgang en bloei der kapel is de inventaris vooral nuttig, die werd opgemaakt bij de benoeming van Rector Luyten ‘ter requisitie van den seer Eerw. Heer Nic. Damen D.O. Priester ende groot-Pastor tot Luyck als gecommitteerde van sijn Excellentie den Landcommandeur’ en die den 23 Maart 1718 door den Pastoor van Gemert, den schout, twee scepenenen en den secretaris werd onderteekend en later door Nic. Damen aan den Rector Luyten weder overhandigd werd. Wij kunnen hieruit de roerende goederen der kapel leeren kennen, en dewijl alles vrijwillig was geofferd of voor het geofferde geld gekocht, is het voor de kennis der devotie van belang de voornaamste schatten op te noemen. ‘Eerstelyck een silveren remonstrantie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welk een verschil met den inventaris van Strybos! Hoe is de kapel sinds dien tijd verrijkt. Hoe is de devotie ondanks zoovele slechte tijden vooruitgegaan? Het was waarlijk een museum van kunstschatten, kostbaar uit hunnen aard en kostbaarder nog door de bedoelingen der vrome gevers, door hunne beteekenis, want zij verkondigden luide aan de tallooze bezoekers, dat hier door de voorspraak der Moeder Gods onschatbare gunsten verworven waren. Voor de geschiedenis der kapel is nog het volgende merkwaardig: Item boven in den altaar Onze L.V. beeltje versiert met roxke ende sluyer met kinneke Jezus, met twee silvere croontiens ende vergulde scepter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het volgende zien wij dat de rector zelf de boerderij bebouwde, waarop hij sinds 1709 woonde. Want er waren: ‘In den stall drie melkkoeyen met een mael van twee jaeren... een miskarre, een ploegh, een eegh (geen paard) enz. Voegen wij hierbij de namen der weldoeners, die door Luyten na 1718 in zijn boekje zijn opgeteekend, om ons nog meer te overtuigen van de godvruchtige milddadigheid der pelgrims: ‘Gerit Peter Vreinzen en syn huysvrouw heeft aan de Capelle gemaeckt een stuck lants in de Mortel gelegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bezaten wij nog het oude zielboek, dan zouden wij veel meer namen vinden; het boekje, waaruit wij het voorgaande overschreven, bevat slechts de namen van enkele weldoeners door Luyten opgeteekend. Het was bestemd tot register voor ‘het broederschap van de geloovige zielen’, opgericht door denzelfden Luyten en ook reeds onder hem vervallen. Dat dus niet alle weldoeners genoemd zijn, spreekt van zelf en blijkt ook van elders.Ga naar voetnoot(1) Uit het bovenstaande konden wij opmaken dat de Rector Luyten in 1747 en 1752 bezig was met de kerk of kapel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te vergrooten. Want dat ook bij het jaartal 1747 de kapel en niet zijn woonhuis bedoeld is, is zeer waarschijnlijk. Het is wel waar dat de rector nog eens van woning is veranderd, maar wanneer dit is geschied blijkt niet. Waarschijnlijk is het huis dat de rector thans bewoont kort voor de Fransche revolutie gebouwd en betrokken. Luyten dus heeft den bouw der kapel, en wel het schip bedoeld, want het koor waarvan in 1709 slechts het dak was afgebrand, was reeds lang voltooid. Ofschoon dus de wapens boven den zijingang schijnen te beduiden dat het schip reeds in 1711 of 12 gebouwd is, zien wij toch uit deze geschriften dat er nog in 1752 aan gewerkt werd. Ja, uit de akte der aanstelling van den volgenden rector blijkt, dat het in 1754 nog niet voltooid was. Een nog ongekenden bloei bereikte de bedevaart onder het bestuur van Rector Luyten. Niet slechts ontving hij kostbare geschenken, getuigen der algemeene godsvrucht, maar ook had hij het geluk verscheidene schitterende mirakelen in het aanschijn van het wonderbeeldje te zien gebeuren. En de rector spaarde geene moeite, om de waarheid er van te onderzoeken en ze dan te doen beëedigen en door het openbaar gezag te doen bekrachtigen. De authentieke akten en eenige ophelderingen daarvan, copieën van de geschriften van Luyten, vindt men nog in het archief van Handel. Ofschoon het gehucht reeds meer huizen telde en deze allen tot het opnemen van gasten waren ingericht, was het toch niet mogelijk alle pelgrims te herbergen. De stallen en schuren zelfs dienden tot nachtverblijf en nog waren velen genoodzaakt, onder den blauwen hemel te slapen. Ten jare 1734 verzocht zekere Joannes Aldenhuyzen den Baron van Eltz, die toen de Kommanderie van Gemert bestuurde en te Gemert vertoefde, dat hem dicht bij de kapel een stuk heidegrond zou worden afgestaan, om daarop een huis te bouwen. Dit zou, zegt hij in zijn smeekschrift, dienstig zijn voor de Kommanderie, die daaruit een cijns kon trekken en tevens nuttig voor de kapel en de bedevaart, want de pelgrims moesten dikwijls bij gebrek aan een herberg onder den blauwen hemel slapen en de kapel was ‘wat verre van de huysen afgelegen ende zeer slecht van mueren, soodat sulx dikwils aen verscheyden booswichten gelegeheyt gegeven heeft om dese capelle te berooven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van haere ornamenten, gelyk sulx nogh cortelinghs (den 10 Febr.) gesciet is, in hetwelck sy niet alleen de ornamenten met sigh genomen, maer selfs niet hebben ontsien hunne goddeloose handen te slaen aen het heyligh der heylighen.’ Dit verzoek werd door den Baron den 2 Aug. ingewilligd. Er werd zooveel grond beschikbaar gesteld als noodig was voor een huis en tuin onder den last van een jaarlijkschen gewonen canon. De muren der kapel, zegt Aldenhuyzen, waren zeer slecht. Gewis bedoelt hij de zijmuren van het schip, dat eenige jaren later door Luyten vernieuwd is, zooals wij boven gezien hebben. Dat reeds in 1718 twaalf processien geregeld alle jaren Handel bezochten, hebben wij boven opgemerkt. Luyten noemt er hier en daar enkele in zijne geschriften n.l. die van S.-Antonius, Dinther, Eindhoven, Erp, Geldrop, Gemert, Overloon en Schyndel, te zamen acht. De vier andere kunnen wij slechts raden. Ze moeten geweest zijn van Helmond, Oploo, Valkenswaard, en Kaatsheuvel. Later, in 1737, kwam er Tilburg bij, alsmede Rotterdam, Schiedam en Delft, Bergen op Zoom, Oirschot, Cuick, St-Oedenrode, Breda, Vucht en andere, waarvan ik den oorsprong niet ken. Die processiën kwamen alle jaren op den bepaalden dag terug, ontplooiden hunne vanen, gewoonlijk bij de Gemertsche kerk, werden te Handel door den Rector met het miraculeuze beeldje ingehaald, hoorden er eene plechtige Mis, gingen er ter Communie, offerden eene zware kaars en werden dan op dezelfde wijze uitgeleid om naar huis terug te keeren, of om door te trekken naar Kevelaar. Op eiken L.V. feestdag verschenen eene of meer processiën en elke week, vooral op den zaterdag werd Handel door eene menigte groepjes van pelgrims bezocht. In de statuten der latijnsche school van Gemert geschreven in 1733 lezen wij: Art. 10. Sal 't den heer Conrector vry staen, alle maenden eenen saterdag te verkiesen tot syn beste gevallen, om met de studenten naer Haendel te gaen, om ons L. Vrouwe te groeten en haere voorspraek tot voortgank in de deugt en geleertheydt te verzoeken.’ Waarbij wij opmerken, dat de leeraren der school op drukke feestdagen te Handel biecht hoorden. Van het rectoraat van Thomas Bresser, die de kapel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
na Luyten 30 jaren bediende, is ons zeer weinig bekend. Geen enkel mirakel is in dien tijd opgeteekend, althans niet meer bekend. Geen enkel stuk kennen we van zijne hand. Toch lijdt het geen twijfel, dat de Maria-vereering niet verminderde. Een schoon vergulde kelk, dien de kapel nog bezit, werd door den Landkommandeur geschonken aan rector Luyten in 1745Ga naar voetnoot(1) en Bresser ontving van den anderen Landkommandeur Baron von Belderbusch omtrent het jaar 1770 een schoon missaal met zilver beslagen, een biechtstoel en het zangkoor, zooals men nog zien kan aan de wapens, welke aan die voorwerpen zijn vastgehecht.Ga naar voetnoot(2) In het jaar 1758 weigerde Bresser aan de nonnen van Soeterbeek, alstoen te Deurzen bij Ravestein gevestigd, den cijns te betalen. Een langdurig proces, waarvan nog vele stukken te Dusseldorf voorhanden zijn, was er het gevolg van. De Rector J. Aldenhuyzen had in 1683 met de nonnen een koop aangegaan, waarvan hij de som, 700 gl., niet betalen kon. Hij en zijne opvolgers betaalden jaarlijks 35 gl. E. Cillis schreef in zijn schoonen brief van 1709, waar hij de verplichtingen der kapel opsomt: ‘Uytgaende lasten van die principaele huysplaetsê aen de nonnen van Saeterbeek 's jaers 35 gl.’ Men betaalde dus 5% óf tot afkorting der som, óf als interest. De rector der zusters, Henricus Erxkens, die hier handelend optreedt, beweerde dat er geen spraak kon zijn van afkorting, dat het tegendeel uit het contract was op te maken. Bresser echter hield vol, dat de som door die jaarlijksche afkorting reeds meer dan voldaan was, wilde van geene minnelijke schikking weten en daagde den rector voor de rechtbank des Landkommandeurs, Baron von Steinen, hem tevens beschuldigende dat hij den gerechtelijken weg wilde ontwijken. Erxkens antwoordde daarop den 26 Febr. 1759, dat hij wel gaarne buiten den langen en duren weg des rechts zijn recht zou verkregen hebben, dat hij echter gehoor gevend aan het decreet des Landkommandeurs dd. 16 Nov. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1758 dien weg is ingeslagen, als blijkt uit de cautie, die hij voor de onkosten der rechtbank heeft gesteldGa naar voetnoot(1). Hij doet het nu des te liever, omdat hem de Landkommandeur heeft toegestaan gratis te procedeeren. Bresser verkoos geen vreedzamen weg, bij hem is dus alleen de schuld, dat de cijns dien al zijne voorgangers betaald hebben, gerechtelijk moet gevorderd worden. Bresser heeft verteld, dat hij te Handel niet zal blijven en schijnt dus in den zin te hebben, om de betaling van wettige schulden aan zijne opvolgers over te laten. Zoo schreef de rector van Deurzen. Het antwoord is mij niet bekend, alleen weet ik dat den 29 Nov. 1759 de kosten van de procedure getaxeerd zijn, dat die kwestie den 18 Febr. 1764 nog niet was uitgemaakt en dat de cijns in 1792 niet meer betaald werd. Een andere cijns, welke de rector aan de Kommanderie schuldig was werd verwaarloosd. Robyns ontdekte het in 1790 en schreef aan den Landkommandeur, dat van de betaling geen spoor was te vinden behalve eene kwitantie gegeven door Van der Gheest in 1752 aan den rector Luyten. Baron Von Reischach liet daarop aan Mevrouw Borret, rentmeesteresse, weten, dat de cijns voor de toekomst moest geind worden.Ga naar voetnoot(2) In 1783 of 1784 overleed de weinig bekende Thomas Bresser en den 26 April 1785 zijn opvolger. De goederen der kapel werden van 15 April tot 28 Mei 1785 beheerd door den Pastoor van Gemert, die zich juist in dezen tijd op een andere plaats als ex-Pastoor onderteekent,Ga naar voetnoot(3) hetgeen mij volkomen onverklaarbaar is. De kapel schijnt voor het overige bediend te zijn door den conrector der school van Gemert, L. Tuyffers, die ook de rekening opmaakte van 28 Mei tot 1 Sept. 1785 en wien door den Rentmeester | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het batig slot overhandigd werd, Tuyffers trok de jura stolae van af April 1785 en in zijne rekening spreekt hij van geen plaatsvervanger. Deze rekening is geschreven en onderteekend door L. Tuyffers, conrector der latijnsche scholen binnen Gemert. Daaruit nemen wij het volgende: ‘Den 29 Juny 1785 ontfangen van die van Geldrop voor het inhaalen en uytbrengen van de processie en voor verdere jura de somme van 10 gl. Ontfanggeldt van den offer:
Onder die uitgaven komen een wekelijksche en een maandelijksche Mis, alsmede:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Berekent men dat ieder pelgrim twee penningen offerden, dan hebben in 1785 omtrent 18,500 en in 1792 omtrent 17,000 menschen de kapel van Handel bezocht. Gewis een groot getal, maar het was weinig in vergelijking met vroegere jaren. De Jansenistische geest van de Oostenrijksche landen woei naar ons vaderland over en toen de Franschen in 1794 te Gemert meester werden, verboden zij alle openbare godsdienstplechtigheden. Men zag geen processiën meer. In dezen tijd bezocht de predikant Hanewinkel, Gemert en Handel en schreef: ‘Nergens plagt de Roomsche Godsdienst met meer pracht uitgeoefend te worden dan hier te Gemert, doch thans is dit wegens de Franschen geheel veranderd, geen Godsdienst mag er meer op straat worden uitgeoefend of eenige plechtigheid vertoond, die daarop betrekking heeft..... Op sommige dagen geschieden herwaarts, of eigenlijk naar de Lieve Vrouw van Handel (Handel is eene buurtschap van Gemert, en het Maria-beeld aldaar is weinig minder beroemd dan dat van Kavelaar en Scherpenheuvel) bedevaarten uit alle dorpen van de Meiery, het Land van Ravesteyn, Opper-Gelderland, Kleefsland enz. Er vloeiden dan eenige duizenden menschen naar toe, zelfs heb ik er, toen ik voor eenige jaren een gedeelte der Meiery en ook Gemert zag, eene geheele bedevaart van Rotterdammers en ook andere Hollanders gevonden.’ Wij zien dit bevestigd door een schrijven van den Rector Dullens. Deze zond ten jare 1809 aan den Vic. Ap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een brief van 30 April 1790, waarvan wij reeds op bl. 78 spraken, deelde Robyns den Landkommandeur mede, dat men aan het huis van Handel (misschien een nieuw huis voor den rector) dagelijks werkte, dat men bezig was met den zolder te leggen en dat nog alleen de muren moesten gewit worden. Hij zou zorgen dat voor het einde van Mei alles gereed was en dat de rekening van den bouw was opgezonden. Het eerstvolgend stuk, dat wij kennen, is eene rekening, loopende over een geheel jaar van Juli 1792 tot 1793, is geschreven door Robyns en aldus onderteekend: ‘gevoert door P.M. Dullens Rector te Handel’. Gevoert zal hier wel moeten beteekenen, dat de rekening is opgemaakt en oorspronkelijk geschreven door voormelden rector. Ofschoon de bedevaart nog druk bezocht werd, zien wij toch dat zij onder den invloed van het JosephismusGa naar voetnoot(1) bij de aankomst der fransche revolutie niet meer dien verbazingwekkenden luister bezat, welke haar een halve eeuw vroeger omgaf. Onder de uitgaven voor den godsdienst vinden wij:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een kort verslag op van het inkomen en van de lasten der Kapel. Deze had nog dezelfde hoeven, pachten en interesten, doch omtrent de bedevaart, de processien en offers vernemen wij alleen het volgende: De liefdegiften bestaande in datgene, hetwelk de pelgrims van tijd tot tijd zoo in was als in geld komen offeren, en welk van jaar tot jaar vermindert, worden alhier begroot op 300 gl. De kosten van paters Minderbroeders Capucijnen als andere heeren biechtvaders, welke in de octaven van ons lievevrouwe hemelvaart, geboorte als andere feestdagen van het jaar en bedevaartsdagen tot adsistentie worden geroepen, worden alhier begroot op 100 gl. Na de Fransche Revolutie herleefde wederom de godsvrucht, maar zij bereikte den luister niet meer van vroegere jaren. Verschillende processiën bezochten wederom het heilig oord (zie het Handb. bl. 50) blijkens verschillende schildjes. Er kwamen nieuwe bij, maar ook bleven enkele oude terug, daar de spoorwegen haar naar elders afleidden. |
|