Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 5
(1892)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |
Toonkunst.
| |
[pagina 373]
| |
aan te wijzen bij de vorming van jonge toonkunstenaars en toonkunstenaressen. Peter Benoit en het korps der onder zijne leiding staande leeraren hebben dit nu reeds vijfentwintig jaren gedaan - het is een eeretitel die meer waard is dan velerlei andere eereteekenen die gedeeld worden met mannen van allerlei slag en streven, en betwistbare verdienste. Geen wonder dat Benoit, geheel levende voor zijne schepping, zoo zeer daarin opging, dat de gedachte hem doordrong van het bestaan eener ‘vlaamsche muziek’ der negentiende eeuw, gelijk er weleer eene vlaamsche renaissance-bouwkunst, eene vlaamsche schilderschool bestond! Peter, Leonard, Leopold Benoit is geboren te Harlebeke, eene kleine gemeente in Westvlaanderen, den 17n Augustus 1834. Hij stamt uit een geslacht waarin een aantal muziekliefhebbers voorkomen. Zoo ontving hij dan ook de eerste lessen in de toonkunst van zijnen eigenen vader; terwijl zijne moeder, die ieverig medewerkte in de tooneelspelen der rederijkers van Harlebeke, hem lange tafereelen uit de vertalingen van hoogduitsche en andere tooneelschrijvers voordeclameerde. Zoo omringden toon- en dichtkunst reeds zijne eerste kindsheid. De organist van het bij Harlebeke gelegen Desselghem, genaamd Pieter Carlier, wien Benoit altoos nog dankbaar gedenkt, onderwees den knaap verder in het klavier, het orgelspel en den gregoriaanschen zang, voor zoover deze in 1840 beoefend werd. Weldra voelde de leerling den kunstzin in zich ontwaken en droomde van niets anders dan aan de toonkunst zijn leven te wijden. Hij voelde zich aangemoedigd door vele personen zijner omgeving, al waren het ook zijne ouders niet. Zestien jaren oud | |
[pagina 374]
| |
schreef hij twee stukken voor koor en orkest(!) ter gelegenheid eener prijsuitdeeling op het pensionaat te Harlebeke, en leidde zelf de uitvoering. Nu schiep hij koenen moed. In 1851 sloeg hij uiterst zelfstandig den weg in naar Brussel. Het was voor de eerste maal dat hij de plaats zijner geboorte verliet Hij meldde zich aan het conservatorium. Fétis, de toenmalige bestuurder, ontving hem onmiddellijk. Zijne aanbeveling was een groot pak eigen geschreven kerkmuziek. Nu ging het verder aan 't werk. Langzamerhand behaalde hij de uitgeloofde prijzen, en in 1857 de hoogste belooning, met eene cantate De dood van Abel, waarmede hij den zoogenaamden Prix de Rome verkreeg. Maar ondertusschen had hij te Brussel reeds zijne loopbaan als musicus begonnen. De jonge knaap was triangelslager in de Monnaie benoemd en leerde de geheimen van den grooten trom van eenen zekeren van Bouwel kennenGa naar voetnoot(1). Hij werd vervolgens tot orkestmeester van het vlaamsch tooneel, onder de leiding van den heer Katz, aangesteld, en schreef een aantal drama's. Ondertusschen werd hem daardoor langzamerhand de smaak eigen voor muzikale begeleiding van gesproken tooneelteksten, zooals Charlotte Corday en De Gentsche bevrediging, die in latere jaren (1876) het eerst werden opgevoerd. Toen hij den hoogsten prijs won was De Belgische Natie, een dramatisch toonwerk ter eere van Leopold I, reeds geschreven, en eene kleine, vlaamsche, | |
[pagina 375]
| |
opera, Het dorp in 't gebergte, reeds onder zijne leiding in den vlaamschen schouwburg nu théâtre du parc opgevoerd. Benoit was zelfstandig genoeg om in te zien hoe dwaas de titel Prix de Rome gekozen was. Als ware het nog niet genoeg dat vele onzer groote schilders sedert de zeventiende eeuw door den invloed der Italianen hunne zelfstandigheid verloren, en dat het nationale karakter der toonkunst onder den zuidelijken invloed verging - zou nu ook nog de muziek haar heil in Italië moeten gaan zoeken! - Benoit was wijzer. Hij richtte zijne schreden naar het land wat met het nederlandsch karakter de meeste overeenkomst heeft, naar Duitschland, en ging er de groote toenmaals levende toonkunstenaars leeren kennen. Leipzig, Dresden, Praag, Berlijn, Munchen werden achtervolgens door hem bezocht. Hij bestudeerde te Berlijn schoonheidsleer en geschiedenis en alle groote duitsche meesters. Hij had ook de voldoening aldaar een Ave Maria voor achtstemmig koor van hem te hooren uitvoeren. Een kleine Kerscantate en een opstel over de Muziek der toekomst zond hij als vrucht zijner reizen naar de Brusselsche Academie, die hem bekroond had. En bij zijne terugkomst werd aldra zijne groote mis uitgevoerd, welke tot de schoonste toonwerken behoort, die van hem zijn uitgegaan. Fétis noemde haar in alle opzichten ‘une grande composition’. Om zijnen horizont verder uit te breiden ondernam hij nu nog eene reis naar Parijs, alwaar hij (ter goeder of ter kwader uur, dat willen wij niet bepalen) den directiestaf van de Bouffes Parisiens aanvaardde, om er de operetten van Offenbach ten gehoore te brengen. Hij maakte ondertusschen gebruik van zijne positie | |
[pagina 376]
| |
om onder de hand oefeningen van een nieuw werk - zijn Requiem - te laten houden. En men verhaalt dat Offenbach zelf op zekeren dag de oefening van eene zijner operetten willende bijwonen, in de operazaal trad en verrast werd door de klanken van Benoit's Dies irae. In de maand November 1867 vinden wij Benoit te Antwerpen weder, en wel aan het hoofd der nieuw gestichte muziekschool, sedert dien tijd zoo meesterlijk door hem geleid. Van dien tijd af verschenen achtereenvolgens eene reeks van meesterstukken: De Schelde, Lucifer, De Oorlog, De Maaiers, Isa, De Liefde in het Leven, Rubens-Cantate, Kinder-Cantate, enz. waarvan de meeste nu algemeen gekend zijn. Daarenboven verheugden de zangers van Vlaamschen tekst zich in de Denderliedekens (op woorden van Em. Hiel), welke aanleiding gaven tot het scheppen van Lucifer op woorden van denzelfden dichter. Dit was het eerste vlaamsche oratorium; het was een geweldige spoorslag voor andere toonzetters, zoodat van zes wedstrijden op het gebied der toonkunst vijfmaal de hoogste prijs aan Vlaamsche componisten werd toegekend. Te Antwerpen stelde zich de Société de Musique nu ook onder Benoit's leiding. Voortaan werden er allerlei groote werken van oude en nieuwe componisten uitgevoerd, waaronder, bij voorbeeld, Die Kreuzfahrer van Niels Gade, voorkomt. Aldus werkte Peter Benoit naar verschillende richtingen tot den krachtigen vooruitgang der muzikale ontwikkeling in België, en staat men wezenlijk verstomd, wanneer men den huidigen toestand bij dien van dertig, veertig jaren geleden vergelijkt, toen de grootste werken | |
[pagina 377]
| |
der duitsche meesters bij het publiek zoo goed als geheel onbekend waren, terwijl het nu zelfs mogelijk is geworden, ook buiten het Conservatorium van Brussel, te Antwerpen de groote Passie van Bach uit te voeren, wat, onder Benoit's leiding reeds tweemaal geschiedde. Dit is nog veel verwonderlijker dan dat Gounod te Antwerpen zijne Rédemption komt dirigeeren, en de Première van Reyer's Sigurd te Brussel en niet te Parijs plaats had. Want men weet dat vier vijfden en nog meer der Belgische opvoeding uitsluitend naar fransche snede zijn ingericht. Moge de forsche componist, de wakkere strijder voor nationaal nederlandsch-vlaamsche toonkunst nog vele jaren zijnen invloed uitoefenen op de inrichting die aan zijne leiding is toevertrouwd; moge nog menig groot toonwerk door hem toegelicht en ten uitvoer gebracht, aan de ontwikkeling van den muzikalen zin bevorderlijk wezen; mogen zijne eigene werken meer en meer de waarheid verspreiden en doen schatten dat de echte kunstschoonheid alleen daar bestaat, waar de toondichter doordrongen is van de overtuiging dat God de oorsprong is van alle kunstschoon, en dat wij in het verhevenste en edelste wat de natuur ons biedt, den weg vinden aangewezen om, naar onze krachten, tot die hoogste schoonheid op te stijgen, welke alleen op den duur het menschelijk hart bevredigen kan. Het naturalisme aldus verstaan begroet het spiritualisme als zijn broeder. Uit de vereening van beiden ontspringt het zalig gevoel wat de toonkunst bij ons wekt, zij die de spiritueelste is van alle kunstvormen.
Alb. Th. |
|