Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 5
(1892)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beeldhouwkunst.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aldus zijn de zeegetijden ook in deze richting voortbewogen en daarmede de groote hoeveelheid zand, die naar ons land telken jare voortgedreven wordt en welke Marchal heeft berekend op 10,000,000 M3 alléén voor de kusten van Zeeland, Vlaanderen en Norfolk. Wij dienen nog hierbij te voegen, dat deze aanspoeling van zand op nog grooter schaal moest hebben plaats gehad gedurende hel vierde tijdperk der geologische geschiedenis, en dat zich aldus gemakkelijk gevormd hebben de uitgestrekte duinen, die van bij het Nauw van Calais zich uitstrekken langs de Belgische kust, in ons land en Denemarken tot aan het Skagerak. Edoch ook deze hypothese is niet voldoende om ons het geheele zanddiluvium uit te leggen. Hoe zou men toch op deze wijze willen verklaren het aanwezig zijn in deze zanden van bruinkool, limoniet en steenen afkomstig uit zooveel verschillende oorden als van den Rijn, der Ardennen, der Vogezen, van Zweden en Noorwegen? Hoe zou men door die theorie kunnen uitleggen het mengsel van al deze bestanddeelen met die van Bretagne? Deze hypothese is dus schoon en gegrond, maar is slechts op een gedeelte des zanddiluviums toepasselijk. De derde hypothese is die van Berendt en Meyn, die van meening waren, dat de Skandinavische rotsen tot stof vergaan en de zanden door den Skandinavischen gletscher aangebracht, het aanzijn hebben gegeven aan het zanddiluvium. Hierop zij aangemerkt, dat al de produkten der kristallijnerotsen, als b.v. veldspaat en glimmer in groote hoeveelheid zeldzame dingen zijn in 't zanddiluvium en dat zij ter plaatse, waar ze veelvuldig voorkomen, ondubbelzinnige sporen harer afkomst vertoonen. Dit is het geval, b.v. op den z.g. Donderakker van Gastel, de vindplaats van het zwerfblok | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Oudenbosch, en te Hoogeloon. Deze karakterteekens ontbreken overal elders, waar zich deze zanden onderscheiden door hunne gelijkvormigheid. Zoo deze théorie toepasselijk ware op het geheele zanddiluvium zou men in het Noorden des lands de grootste dikte dier lagen moeten opmerken, daar het ijs, dat zich langzaam naar het Noorden terugtrok, in het Noorden het meest smolt en het langst aanwezig was, ook de grootste zandmassa aldaar moest hebben achtergelaten. Het tegendeel is waar, het zanddiluvium is in het noordelijk gedeelte van ons land weinig ontwikkeld. Deze hypothese alleen kan ook geen voldoende uitlegging geven van de groote hoeveelheid zand in 't Zuiden aanwezig, noch van de mengeling der verschillende rotsen van zoo verschillenden oorsprong, van zuidelijke, westelijke en noordelijke afkomst. Het zij dus verre van ons elke ijsformatie te ontkennen, maar wij willen er de uitwerking van beperken tot de vorming van een gedeelte van het leem, vaak in 't zand opgesloten, tot den aanvoer der rotsen van Skandinavischen oorsprong en tot een ondergeschikte rol bij de vorming der zanden des zanddiluviums. Een laatste hypothese is die van Dr. Lorié, die, de zienswijze van Staring volkomen deelende, bij uitzondering Maas en Rijn doet samenwerken met natuurinvloeden, door Staring ingeroepen ter verklaring der buitengewone ontwikkeling der zanden van eenige zuidelijke streken. Wij gaan veel verder en zeggen, dat de diluviale wateren van Rijn, Maas en Schelde met al de riviertakken dezer stroomen zich vereenigd hebben met de vloeden van Skandinavië en van Bretagne en zoodoende een uitgestrekt meer gevormd hebben, waarin een aantal tegenstroomingen bestonden. Dit meer is duidelijk waar te nemen in Zuid-Limburg, alwaar nog zuiver | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maasdiluvium gevonden wordt, gelegen op een afstand van de hedendaagsche Maas van meer dan 30 KM. en rolsteenen van den Rijn op een afstand dezes strooms van meer dan 100 Kilometers. Deze laatste hypothese geeft voldoende rekenschap van de aanwezigheid in het zanddiluvium van zóóveel verschillende rotsen van zoo verschillende afkomst, dooreen gemengeld voorkomende op een en dezelfde plaats en bij dezelfde hoogteligging; van de aanwezigheid van stukken bruinkool, van ijzeroer, van kleefaarde, enz.; van de zoetwaternatuur grootendeels eigen aan deze zanden en het voorkomen van eenige zeeformaties; van de overgroote hoeveelheid dier zanden in het Zuiden en hunne geringe dikte in het Noorden des lands; van het voorkomen van groote zwerfblokken; van den geleidelijken overgang van grinttot zanddiluvium en het aanwezig zijn in het laatste van dunne laagjes fijne grint; van het gelijkvormig voorkomen dier zanden en hunne onafgebrokene aaneenschakeling; van hunne ligging met betrekking tot het grintdiluvium en eindelijk van het verdwijnen der tertiaire zanden van België, van Neerlandsch Limburg, der Rijnstreek, enz. Werkelijk, wanneer men de tertiaire gronden dezer drie landen onderzoekt, dan staat men verbaasd er vaak niet meer te vinden dan eenige onbeduidende overblijfselen van voorheen zeer ontwikkelde tertiaire gronden. De éocène en oligocène zanden (Landensche, Bolderberger, Brusselsche en Tongersche) zijn schier overal van Condroz en Ardennen verdwenen, waar men ten huidigen dage slechts eenige schaarsche overblijfsels aantreft, bewaard in grondverzakkingen, waar de storten regenvloeden geen vat er op konden hebben. Deze zandgronden sloten eertijds witte zandsteenen in van groote afmeting, die men thans kan terugvinden in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Kempen te Sledderloo, Gelieren, Holsteen-Molenheide, enz., alwaar zij waarschijnlijk nog omringd zijn gebleven van een gedeelte dier zanden, die hen ter oorspronkelijke plaatse bedekten. Men heeft zelfs bij Hellendoorn, in Overijsel, en te Oldenbroek, in de Veluwe, den Brusselschen zandsteen met nummulieten gevonden, die waarschijnlijk afkomstig is van het z.g. Système Bruxellois van Dumont, dat voorheen de Ardennen bedekte. De quaternaire Maasstroom heeft in deze diluviale zanden nog meer duidelijke sporen achtergelaten, n.l. den Cambrischen kwartsiet, den puddingsteen van Burnot, de porfieroïde van Mairus te Bree door Delvaux gevonden, de granuliet van St. Etienne, niet verre van Remirémont, den pegmatiet-graniet van Haut-du-Rhin, het porfier van Munster, den crinoïde-kalksteen van Doornik en bovendien honderden brokken glauconieuzen kalksteen der Kunrader krijtlaag, die men terugvinden kan in de omgeving van Oudenbosch, Gilzen, enz. Zoo wijst deze laatste vond op de merkwaardige wegspoeling der Limburgsche tertiaire gronden, gelijk getuigen de laatste resten dier terreinen en de zware rotsblokken zandsteen, die hier en daar zijn achtergebleven als zoovele herinneringsmonumenten des schrikkelijken vloeds en als een ander merkwaardig verschijnsel van Fontainebleau. Hier gelijk elders waren die blokken, welke 10,000 tot 40,000 Kilo wegen, voorheen in de zanden, meest Bolderbergerzanden, begraven. De stroom van het diluviaal tijdperk heeft deze zanden weggespoeld en de ingesloten blokken achtergelaten, die naast eenige weinige resten zand in verzakkingen of diepten bewaard, de eenige teekenen zijn van vroeger bestaande en sterk ontwikkelde tertiaire | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gronden. Meer nog, als men een blik werpt op de kaart van E.v.d. Broeck (Bulletin de la Société géologique de Bruxelles, Tome I 1887), waarin de geleerde Conservator des museums van natuurlijke historie van Brussel de uitbreiding en oorspronkelijke grenzen der Diester zanden in België aangeeft, dan is men verbaasd niet meer dan eenige kleine zandheuveltjes terug te vinden van dat groote terrein, dat de Schelde en hare talrijke vertakkingen doorkruisen. Waar zijn deze zanden met limoniet en glauconiekorrels gebleven? Men kan hen terugvinden in Limburg en Noord-Brabant, b.v. te Deurne, Uden, Mil, Oudenbosch, enz., waar men veel okerachtig ijzeroer ontdekt, bijzonder op de plaatselijke leembanken, waardoor soms aanleiding ontstaat tot ontginning van ijzerstof. Dit oker was eerst in oplossing en filtreerde gemakkelijk door de zanden heen om op de vaste leembanken verder te verharden en is waarschijnlijk met de Diester zanden van ginds door de Scheldewateren aangespoeld. Wanneer men verder de bruinkoolzanden des Rijns onderzoekt, treft men er dezelfde verschijnselen aan. Men vindt in lager gelegen oorden n.l. in Zuid-Nederland deze weggeslagen zanden terug, want men ontdekt er bruinkool, witten kwarts, Devonische Rijnrotsen, een zeer grooten melafiertufsteen van 't Rijnland, de calcedonieuze amandel-porfieriet van Idar, die de Rijnstreken kenschetsen, tusschen de zanden van Noord-Brabant en Noord-Limburg. Reeds hebben wij melding gemaakt van den zandstroom uit Bretagne, die 10,000,000 M3 zand op de kusten van Norfolk, Vlaanderen en Zeeland telken jare aanspoelt. Grooter dan thans was de stroom in 't diluviale tijdperk, en zoo komt het, dat wij nabij Oudenbosch kristallijne rotsen van Bretagne in de diluviaal- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zanden gevonden hebben, b.v. de microgranulieten uit het Cambrisch gebergte van de Trégorrois, eenen bekenden graniet van Noord-Bretagne, de graniet-syéniet zoo kenschetsend voor het Noorden van Bretagne, enz., enz. Nog één stroom blijft ter bespreking over, n.l. die van Skandinavië. Deze heeft ondubbelzinnige sporen achtergelaten in 't Zuiden van ons land, n.l. in de zanden van Gilzen, Gastel, Oudenbosch, enz. Van deze plaatsen afkomstig kunnen wij melden: Eléoliet-syéniet van Christiana, Rhombenporfier van Tyveholmen, Noriet van Hitteroë, Augengneiss van Skandinavië, Graniet van Röken, Amfiboliet van Moss, Graniet van Snarum, Porfier van Elfdalen, enz., enz. Men kan dus hieruit besluiten, dat het zanddiluvium het resultaat is van de diluviaalstroomen der Vogezen, der Maas, van den Rijn, van de Schelde, van Bretagne en van Skandinavië. Eenige schrijvers hebben aan deze diluviaalzanden een alluviaal of modern karakter willen geven. Dit echter is bezijden de waarheid, want alléén de vond van Elephas primigenius Blum. brengt voorgoed het zanddiluvium onder de diluviale vormingen, dewijl dit voorwereldsch dier het diluviale tijdperk niet overleefde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Kleidiluvium van Zuid-Nederland.De Limburgsche kleivorming verbindt zich van den eenen kant met die van de Hesbaye en van den anderen kant met die van de Rijnvallei. Hier te lande heeft de klei zeer ongelijke dikte en bereikt tot 15 M. in vertikale doorsnede. De klei van Zuid-Limburg is eene zoetwatervorming, these, die wij hier gaan verdedigen door de volgende bewijsgronden: Als eerste bewijs kan gelden de fossiele fauna der weekdieren, die een nat klimaat voldoende aanwijzen. Dr Debey vond aan den voet van den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lousberg en den Wilkommsberg van Aken de volgende fossielen:
Ook wij vonden een aantal horenslekken in Zuid-Limburg, bv. Helix hispida var. concinna Jeffr. Pupa? Clausilia parvula Stud. Planorbis, enz. Een tweede reden is de vond van fossiele werveldieren, die onmogelijk zouden hebben kunnen leven zonder overvloedig water. Dr Debey heeft een groot aantal knoken gevonden in de Loess der omgeving van Aken, die tot 4 verschillende soorten van Rana behoorden, alsmede een aantal wervels van visschen. De derde reden, die wij doen gelden, is de aanwezigheid in het Loess van beenderen, tanden, horens, enz. van groote zoogdieren, die niet zouden hebben kunnen bestaan bij een zoo droog klimaat als de éolische théorie dit vordert. Men heeft tusschen Hocht en Smeermaas, bij 't fort Koning Willem te Maastricht, bij Neerepen, enz. overblijfselen gevonden der navolgende dieren:
De vierde reden is de werkelijke overgang, die men | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bespeurt van grint tot kleidiluvium. Aldus merkt men op, dat de grint overgaat tot klei door een tusschenlaag of overgangslaag, die soms twee tot drie Meter dik is en die uit grint met klei dooreengemengeld bestaat, hetgeen aanduidt, dat deze laag zich gevormd heeft in water, dat nog een gedeelte van de kracht en de beweging, die het tijdens de grintperiode bezat, had bijbehouden. Een vijfde reden is het plaatselijk voorkomen van laagsgewijze loessgrond, gelijk men dit opmerken kan tusschen Banholt en Margraten, hetgeen eene wijze van bezinking in water aantoont. Een zesde reden is het voorkomen van kleine grintlaagjes tusschen de kleivorming, hetgeen op eene waterstrooming wijst. Een zevende reden is het veelvuldig voorkomen van stukjes bruinkool en plantaardige brokjes, hetgeen op eene zoetwaterstrooming wijst. Een achtste reden is eindelijk het voorkomen bij de oppervlakte der loessvorming van zwerfblokken van verschillenden aard en oorsprong. Wij hebben er opgemerkt: Ardenner kwartsieten, witte Rijnkwartsblokken, eenen oligocène-zandsteen, die door de wateren was verplaatst, banken van vuursteen en zelfs een Skandinavischen augengneiss. Al deze zwerfblokken zijn op of in de klei door zware ijsschollen of ijsbergen aangebracht geworden door middel van water en zoo zien wij, dat van af de onderlaag tot de bovenlaag de klei van Zuid-Limburg eene zuivere zoetwatervorming is.
Zoo is het diluvium van Zuid-Nederland een voortbrengsel van diluviale vloeden, die niet alleen in ons land maar ook over hunne geheele reis sporen van hun | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaan hebben achtergelaten. De sporen van den Maasstroom zijn gevonden bij de bronnen van de Maas op de hoogvlakte van Langres, te Charleville, Balan, Mézières, Givet, Dave, bij 't maken der forten, Wépion bij Namen, Visé, Maastricht, Genck, Mil, Mook, enz. Op die wijze kan men ook den Rijnstroom volgen van af het Zevengebergte over Düsseldorf, Krefeld, Duisburg, Wezel, Calcar, Kleef, Mook, Nijmegen, enz., waar overal Rijnrotsen voorhanden zijn. Aldus kan men ook den diluviaalstroom uit Bretagne opsporen op de kusten van het Kanaal, bij 't Nauw van Calais, te Renaix, in zee bij Ostende, te Oudenbosch en overal in Zuid-Nederland. Eindelijk kan men omgekeerd den Skandinavischen stroom volgen, uitgaande bv. van het Skandinavisch of gemengd Skandinavisch diluvium over Zevenbergen, Oudenbosch, Rucphen, Gilzen, Hoogstraeten in de Kempen tot Gent. Aldus trekken wij de grens van verspreiding der Skandinavische gesteenten 120 Kilometers meer zuidwaarts dan Dumont en wel onder den 51o breedtegraad. Deze grens, die zeer de werkelijkheid nabij komt, zal gaan over Brugge, Gent, Brussel, Leuven, Hasselt, Aken. Zoo hebben wij voor Zuid-Nederland leeren kennen de diluviale vloeden:
Eindelijk stippen wij hierbij aan, dat er nog een Oostervloed bestaat, welke Prof. v. Calcar van Groningen, in 't Noorden des rijks heeft aangetoond, alwaar hij o.a. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Rapakiwi van Finland vond. Wij hebben dus nog voor het Noorden van Nederland: 4o De Baltische vloed of de Oostervloed, afkomstig uit Finland. |