Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 5
(1892)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Zedegeschiedenis
| |
[pagina 238]
| |
begrepen feit gaf aan die bewering althans een schijnbaren steun. In 1457 schreef Busch het boek De viris illustribus de Windesem, en kort daarna een tweede boek de Origine monasterii in Windesem. In 1459 werd hij naar het klooster Sulta bij Hildesheim gezonden, waar hij van zijne beide werken een tweede redactie schreef, zoo sterk van de eerste verschillend dat zij met recht den naam mag dragen van tweede kronijk. Het tweede boek, dat aanvankelijk alleen de geschiedenis was van het klooster Windesheim werd met 12 hoofdstukken vermeerderd, en daardoor de geschiedenis van 't Windesheimsche kapittel. Ook het eerste boek werd sterk omgewerkt en vermeerderd, In de voorrede dezer in 1464 voltooide kronijk verklaart Busch uitdrukkelijk zijn werk te schrijven op bevel van den prior-generaal. De kloosterlingen van Windesheim onderscheidden duidelijk de beide kronijken; maar na de Fransche omwenteling, die geheel het kapittel vernietigde, gingen de zeldzame handschriften der eerste kronijk verloren en verdween zelfs de herinnering van haar bestaan. Gelukkig hebben wij in het oude Windesheimsche klooster te Gaesdonck een afschrift der eerste kronijk teruggevonden; waardoor wij in staat waren de tegen de echtheid der getuigenis gemaakte opwerping te weerleggen. In de vergadering van Parijs in 1681 vertoonden de reguliere kanunniken een handschrift waarin de getuigenis van Busch over de Nav. niet voorkwam. Het was echter een afschrift der eerste kronijk, waarin Thomas in het geheel niet genoemd wordt en er dus geen aanleiding bestond hem als schrijver der Nav. te doen kennen. Deze bijzonderheid dier vergadering is medegedeeld in een eigenhandigen brief van Mabillon | |
[pagina 239]
| |
dien wij te Parijs hebben onderzocht. Als men van elders het bestaan der twee kronijken kent kan men zich in den zin zijner worden niet vergissen. Mabillon heeft eerst geschreven: ‘Ils (de reguliere kanunniken) ont produit deux Buschius: dans l'un desquels qui paroit original, n'estoit pas la parenthèse qui donne le livre à Thomas, mais seulement dans le second, qu'ils prétendent avoir esté augmenté par Buschius même. J'ay appris ceci de M. du Cange qui estoit des examinateurs.’ De uitdrukking deux Buschius niet duidelijk genoeg vindende, heeft hij boven den regel de woorden chroniques de ingelascht, even gelijk hij achter den naam van M. du Cange geschreven heeft et de M. Baluze. Die bijvoeging had de woorden welke betrekking hebben op het nieuwe voorwerp deux chroniques in het vrouwelijk moeten doen zetten; maar Mabillon verzuimde die verbetering aan te brengen, even gelijk hij vergat het werkwoord estoit in het meervoud te schrijven. De vereenigde omstandigheden van het niet verschijnen van het proces-verbaal dier vergadering, en der verlorene herinnering aan het bestaan van twee verschillende kronijken, hebben de woorden van Mabillon verkeerd doen opvatten. Men meende dat er eenvoudig sprake was van twee exemplaren van eenzelfde werk, en dat de bundel die de getuigenis ten gunste van Thomas niet bevatte toen beschouwd werd als het autograaf van Busch. In die veronderstelling had Mabillon in plaats van chronique originale moeten schrijven l'original, en niet kunnen spreken van deux chroniques, waarvan de eene een uitbreiding was der andere. Het thans door Santini uitgegevene proces-verbaal is ook met die opvatting in strijd. Daar zijn meer dan twee handschriften onderzocht; uitdrukkelijk worden vermeld als aan de vergadering | |
[pagina 240]
| |
overgelegd een bundel van 't S. Maartens-klooster te Leuven en een ander uit het klooster te Daalhem, welke beide de getuigenis over Thomas in dezelfde woorden bevatten. Van 't autograaf van Busch, dat destijds reeds was zoek geraakt, wordt met geen woord gerept; wel is waar wordt het handschrift, waarin de getuigenis ontbrak, evenmin vermeld, maar dit is licht verklaarbaar. Eenmaal vastgesteld dat dit handschrift eene andere kronijk van Busch bevatte, kon het noch voor noch tegen getuigen, zelfs al ware het een autograaf. Thans nu er van de tweede kronijk uit Duitschland, België en Nederland acht overeenstemmende handschriften zijn ten berde gebracht, wordt het niet meer betwijfeld, of zij is eene door Busch zelven geschrevene uitbreiding der eerste kronijk. Al die handschriften bevatten de getuigenis over Thomas in dezelfde woorden; een dezer uit het Windesheimsche klooster te Utrecht is gedagteekend van 1465, derhalve onmiddelijk vervaardigd na de voltooing der kronijk in 1464, 6 jaar vóór den dood van Thomas, en 15 voor dien van Busch zelven. De inschuiving der getuigenis door een lateren afschrijver is dus een volstrekte onmogelijkheid. De echtheid der getuigenis van Busch wordt nog verder bevestigd door die van Herman Rijd, een anderen voornamen ordebroeder van Thomas, mede kronijkschrijver zijner orde; geruimen tijd leefde hij met Busch in hetzelfde klooster, leerde in 1454 Thomas zelven te Windesheim kennen, en stierf slechts vijf jaren na dezen. Zijne getuigenis kan dus op eene lijn staan met die van Busch. Een niet minder gewichtige getuige is de levensbeschrijver van Thomas die kort na den dood van dezen den Agnietenberg bezocht; de bijzonderheden die | |
[pagina 241]
| |
hij verhaalt heeft hij vernomen uit den mond ‘zijner ordebroeders welke nog leven’. Bij zijne levensbeschrijving voegde hij eene op den Agnietenberg zelven opgemaakte lijst van Thomas werken, waarin de vier boeken der Nav. alle voorkomen. Het juiste jaar waarin die levensbeschrijving met de bijbehoorende lijst is vervaardigd, is niet bekend, maar uiterlijk in 1487, hoogst waarschijnlijk nog vroeger; want een van 17 Maart 1488 gedagteekend afschrift ligt te 's Hage in de Koninklijke boekerij. Vroeger kende men daarvan slechts drie afschriften, alle afkomstig uit het Beijersche klooster te Rebdorf. Dr Grube heeft te Munchen nog twee andere afschriften gevonden afkomstig uit het klooster te Tegernsee en de kanunnikdij van S. Zeno bij Reichenhall. De echtheid dier lijst en levensbeschrijving, welke eveneens was aangevallen, is door de overeenkomst dezer oorkonden schitterend bevestigd. Overigens is de getuigenis van Thomas levensgezellen op den Agnietenberg ons niet alleen door dien schrijver bewaard; ze is ons ook medegedeeld door een geleerden kanunnik van dat klooster, den vromen Mauburne die aldaar gevormd is door een prior welke zes jaar met Thomas samenwoonde. De gezel van Mauburne, die met hem van uit den Agnietenberg naar Frankrijk werd gezonden om sommige kloosters te hervormen, heeft ons ook dezelfde getuigenis achtergelaten. De Koninklijke boekerij te Brussel bezit de kronijk van 't Cistercienser klooster der Duinen, waar de in 1488 overledene Adriaan de But talrijke noten heeft bijgeschreven. In een dezer verklaart hij: ‘Hoc anno Frater Thomas à Kempis, de monte Sanctae Agnetis professor ordinis regularium canonicorum, multos scriptis suis divulgatis aedificat: hic vitam sanctae Lidwigis descripsit et quoddam volumen metrice super illud: qui | |
[pagina 242]
| |
sequitur me.’ Vroeger meende men dat de woorden hoc anno betrekking hadden op het jaar 1480, wat een ernstige moeilijkheid opleverde; maar de heer Cruise heeft bewezen dat zij slaan op het jaar 1458, hetwelk in den tekst tegenover die noot staat. Reeds vóór die ontdekking van Cruise had Spitzen bewezen dat Thomas kort voor 1458 zijne sermoenen aan de novicen en zijn leven der H. Ludwina openbaar maakte; dit was de aanleiding waarom de But die noot bij dat jaar neerschreef. Men ziet hier wederom hoe mooi de in verschillende landen verrichte onderzoekingen overeenkomen om alle moeilijkheden te verdrijven, en hoe zij tevens nieuwe bewijzen voor Thomas opleveren. Behalve de opgenoemde hebben wij nog de getuigenissen van 12 andere tijdgenooten van Thomas, waaronder verschillende voorname geleerden. Tegen de echtheid dezer getuigenissen heeft men niets kunnen aanvoeren. De onderzoekingen der laatste jaren hebben nog verschillende vroeger onbekende handschriften uit Holland, België, Noord- en Zuid-Duitschland opgeleverd, wier afschrijvers de Nav. aan Thomas toekennen. Wij bezitten thans 53 zulke handschriften, twee catalogen der 15e eeuw die het boek onder zijn naam vermelden, en nog vier andere copieën die het aan een regulieren kanunnik toeschrijven. Onder de nieuw gevondene zijn vooral merkwaardig twee handschriften met Thomas' naam, uit de Beiersche Benedictijner-kloosters Benedictbeuern en Thierhaupten, respectief gedagteekend 1448 en 1466, wijl daaruit blijkt hoe geruimen tijd Thomas vóór zijn dood tot in Zuid-Duitschland als de schrijver der Nav. werd genoemd. Die wijd verbreidde faam kon hem niet verborgen blijven; hij zelf zag zich als schrijver van het: beroemde werk genoemd in de officiëele kronijk zijner kloostervereeniging. Zou de nederige Thomas, die | |
[pagina 243]
| |
zoowel gedurende zijn leven als na zijne dood als een heilige werd beschouwd, dit bericht, indien het onwaar was, door zijn stilzwijgen hebben bevestigd? Zou hij het niet veeleer uitdrukkelijk hebben tegengesproken, en daardoor dien waan onder zijne ordebroeders voor goed hebben verdreven? Die logenstraffing heeft hij niet uitgesproken. Niemand han het feit ontkennen dat de geheele Windesheimsche kloostervereeniging Thomas is blijven noemen den schrijver der Navolging.
Gelijk boven is opgemerkt bekennen sommige tegenstanders dat de geschiedkundige getuigenissen voor Thomas voldoende zouden zijn, indien zij niet door eenige feiten, met name door den hoogen ouderdom van eenige handschriften werden gelogenstraft. Wij hebben niet alleen het ijdele dier bewering aangetoond, maar ook gezien hoe integendeel alle omstandigheden, die op het boek der Nav. betrekking hebben, samenloopen om die getuigenissen te bevestigen. De meeste oudste handschriften zijn uit de onmiddelijke omgeving van Thomas voortgesproten; men vindt in de Nav. verschillende zeer eigenaardige feiten aangehaald die allen op dezelfde omgeving passen, zoo eigenaardig dat het een bijna ongeloofelijk toeval zoude zijn, indien zij allen te zamen genomen ooit in eene andere omgeving waren voorgekomen; meerdere plaatsen van verschillende oudere Windesheimsche schrijvers zijn in het werk letterlijk weergegeven: eindelijk draagt het door Thomas zelven vervaardigde handschrift alle kenmerken van het eerste afgewerkte autograaf. Ofschoon deze nieuwe bewijsgronden tot dusver slechts gedeeltelijk in genoegzaam wijden kring bekend | |
[pagina 244]
| |
werden, hebben zij hunne uitwerking niet gemist. De kanselier Gerson vindt zelfs in Frankrijk geen ernstige verdedigers meer. Buiten Italië gelooft niemand meer aan het bestaan van den fabelachtigen Gersen; in dit land zelf begint men zich over die mythe te schamen. Alle bepaalde tegen-candidaten van Thomas zijn van het tooneel verdwenen. Il Correspondente del clero van Rome heeft in het nummer van 21 Juli 1884 een, ook in den Osservatore Romano overgenomen artikel, geplaatst onder den titel ‘Recenti Sritti sull Autore dell' Imitazione di Gesù Christo, waarin wij lezen: ‘Van 1878-1883, hebben waarlijk classieke werken de strijdvraag dermate opgehelderd, dat, om er een einde aan te maken, het wellicht voldoende zou zijn ze te lezen zonder eigenliefde of partijgeest.’ Thans wordt in Italië de Navoging weder, even als voorheen, op naam van Thomas gedrukt. Ook in Frankrijk heeft, gelijk de heer Delisle ons verzekerde, de erkenning van Thomas rechten in de laatste jaren merkelijke vorderingen gemaakt. In 1886 schreef de heer Bimbenet eene Nouvelle étude sur le véritable auteur de l'Imitation de Jésus-Christ, waarin hij zich openlijk voor Thomas verklaarde. Reeds vroeger had P. Marcel Bouix zich in denzelfden zin uitgesproken. Verschillende Fransche geleerden. die vroeger twijfelden of zelfs een tegenovergesteld gevoelen waren toegedaan, hebben ons bekend de strijdvraag thans als uitgemaakt te beschouwen. Waar gelijk in Engeland en Amerika de nationale eigenliefde buiten spel is, breekt de waarheid zich nog sneller baan. Dit blijkt genoegzaam uit het onthaal aldaar aan het werk van Dr Cruise te beurt gevallen. Ofschoon de schrijver in zijn kort bestek slechts een | |
[pagina 245]
| |
klein gedeelte der laatste onderzoekingen kon mededeelen, hebben niet minder dan 17 organen zijn betoog als afdoende verklaard. Voor eenige maanden verscheen te Londen bij Elliot Stock ‘The Story of the Imitatio Christi’, door L.A. Wheatley, waarin de schrijver Thomas' rechten onaantastbaar noemt. Zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland heerscht eenstemmig hetzelfde gevoelen. In Duitschland zijn in den laatsten tijd verschillende voorname geleerden voor Thomas opgetreden; onder anderen, Dr. Nolte, P. Schneemann, de beroemde geschiedschrijvers Jansen en Dudik, Dr. Grube in de Historisch-Politische Blätter, de hoogleeraar Funk in het Quartalschrift van Tübingen, de schrijvers van den Litterarischen Handweiser, en meer anderen Merkwaardiger nog is het feit dat eenige geleerden, die een geschrift tegen Thomas voorbereidden, of zelfs reeds in het licht hadden gegeven, door een nadere studie van gevoelen veranderden. Een geleerde Benedictijn die een verweerschrift voor Gersen had ontworpen, verklaarde aan den heer Ruelens gaande weg tot Thomas te zijn overgetreden. Busken Huet, de eenige Nederlandsche schrijver die ooit Thomas bestreed, heeft in zijn werk Het land van Rembrand rondweg zijn gevoelen herroepen. Nog sprekender is het geval van P. Schneemann die tot Thomas werd bekeerd door het lezen van het werk van den Gersenist Wolfsgruber; hij doorzag daarin de nietigheid der beweringen door de tegenstanders aangehaald. De waarheid moet wel duidelijk uitschijnen om die schrijvers te nopen tot de bekentenis een valsche stelling te hebben verdedigd. Men behoeft dus niet te aarzelen de verklaring te onderschrijven welke de zoo | |
[pagina 246]
| |
even genoemde geleerde Dudik, lid der Benedictijner orde en geschiedschrijver van Moravië reeds voor eenige jaren aflegde: ‘De vraag naar den schrijver van dat ascetisch werk is reeds opgelost en ten gunste van Thomas van Kempen beslist.’ V.B.S.J.
Eene langen tijd onbekend gebleven uitgave der Navolging, gedrukt te Keulen bij Martinus de Werdeneibe, van het jaar 1557, bevindt zich op de kantonaalboekerij te Freiburg i/z. Men verg. daarbij Fromm, Die Ausgaben der Imitatio Christi, bl. 9Ga naar voetnoot(1).
Mededeeling van prof. Dr. F. Jostes |
|