| |
| |
| |
Beeldhouwkunst.
De Quaternaire Aardlagen van Zuid-Nederland
door Dr. Alph. Erens.
1. Het Maasdiluvium van Zuid-Nederland.
WEINIGE streken zijn beter geëigend tot de studie der diluviale geschiedenis dan die van Zuid- en Noord-Limburg en van Noord-Brabant.
Heinde en verre ontdekt men er heuvelen grint en zand, lagen klei en leem, alsmede een groot aanta zwerfblokken.
Tot nu toe werden de grintlagen van Zuid-Limburg beschouwd als samengesteld uit enkel vergruisde Ardenner rotsen en de steensoorten, die de boorden der Maas omzoomen.
Ook verkeerde men tot in den laatsten tijd in de stellige meening, dat deze diluviale Zuid-Limburgsche grint geene kristallijne rotsen kon bevatten.
Een nauwkeurig onderzoek heeft ons echter tot de overtuiging gebracht, dat deze beweeringen op lossen grondslag rusten. Zoo bevonden wij, dat de grintvorming van Zuid-Limburg niet enkel het resultaat was eener éénige Maasvorming, maar de schepping van onderscheidene diluviale stroomen, wier samenvloeiing een gemengden neerslag hadden doen ontstaan.
| |
| |
Tusschen eene bonte mengeling van neptunische rolsteenen vonden wij tevens verschillende honderden kristallijne steenbrokken van België, van de Fransche Ardennen, van den Rijn, van de Vogezen, van Bretagne en van Normandië, van Noorwegen en Zweden, in één woord van Noord en Zuid en West.
Van België vonden wij de porfieriet van Spa, bijzonder in de grintontginningen der omstreken van Maastricht.
De Fransche Ardennen stonden in menigte af de diorieten en amphibolieten, afkomstig uit het distrikt Revin, alsmede de porfieroïden van Mairus en Laifour, die de meest kenschetsende steensoorten der Fransche Ardennen zijn. Zelfs vonden wij de porfieroïdesoort van de spoorwegkloof van Mairus, die zich onderscheidt door de veldspath-kristallen, wier afmetingen vijf en meer centimeters bedragen.
Talrijk zijn de plutonische rotsen der Vogezen in de grint van Zuid-Limburg vertegenwoordigd. Tot in 1889 ontkende men stelselmatig het thans bewezen feit. dat er granieten der Vogezen tot in Nederland waren aangespoeld.
Men dacht algemeen, dat iedere kristallijne rots in Nederland van Skandinavische herkomst was en zijn moest. Met bijzonderen nadruk logenstraffen wij deze bewering en zullen bewijzen, dat de kristallijne rotsen der Vogezen vrij talrijk vertegenwoordigd zijn onder de rolsteenen van plutonischen oorsprong.
Meer nog; men kan den stroom, afkomstig uit de Vogezen, volgen vanaf het Vogezengebergte tot in het zuiden van ons land. Inderdaad, men kan hem terugvinden in zijn kristallijne gesteente vanaf de hoogvlakte van Langres bij de bronnen van de Maas, te Charleville, Mézières, Balan, Monthermé, Givet, Dave, Wépion
| |
| |
bij Namur, Visé, Maastricht en schier in alle grintlagen van Zuid-Limburg alwaar wij de volgende kristallijne rotsen der Vogezen vonden:
1o | Vleeschkleurig quartsporfier van Rupt, 2o Granuliet van Epinal, 3o Granuliet van Plombières, 4o Granuliet van Gérardmer (weg van Bresse), 5o Vier soorten van granuliet van 't gebergte van Bambois tusschen Plombières en Remirémont. |
6o | Porfiertuf van Val dd' Ajol, bij Hérival. |
7o | Verkiezelde argilolieten met ingesloten granuliet en porfierietbrokjes, ontleend aan de onderlagen der vallei van Hérival. |
8o | Roode en violetachtige porfieren met scherphoekig, schilferachtig breekvermogen, die in Limburgs grintheuvelen, gelijk in de landstreek Val dd' Ajol, veelal vergezeld is van een grijswitten, vuilbruin geaderden kwartssteen. |
9o | Granuliet van St Nabord, veelal vergezeld van den harden, vasten, bruinglanzigen kwartssteen van St Nabord. |
10o | Granuliet van St Amé, zeer ontwikkeld op den weg naar Remirémont. |
11o | Microgranuliet met groote kristallen van veldspath-orthoos van den Raddon. |
12o | Orthofier met ortofierische breccie, vroeger bekend onder den naam van bruin porfier, zeer ontwikkeld in het dal van Fresse, in den omtrek van Giromagney en Faucogney. |
Verder vindt men nog microgranuliet van den Morvan, granuliet van Commentry (Morvan), enz.
Uit deze lijst blijkt overtuigend, dat de rotsen der Vogezen vrij talrijk vertegenwoordigd zijn in de grintlagen van Limburg.
Prof. Vélain der Sorbonne te Parijs heeft de heusch- | |
| |
heid gehad deze steensoorten aan een vergelijkend onderzoek te onderwerpen en wij zijn zoo gelukkig te kunnen melden, dat deze groote groote geleerde, die de beste kenner van de rotsen der Vogezen is, volkomen deze onze bevinding beaamt.
Reeds in 1842 deden C. Sauvage en A. Buvignier opmerken, dat er granulieten der Vogezen aanwezig waren te Balan, Charleville en Mézières. Zij deden uitkomen, dat de wateren van de Moezel zich in de Maas hebben gestort door een landengte nabij Joul, alvorens de richting in te slaan naar Pont-à-Mousson. Voegen wij hier nog bij, dat de quaternaire gletschers de rotsen konden aanbrengen daar, waar de bergvloeden haar niet zouden kunnen heenvoeren.
Doch het waren niet alleen de stroomen van Maas en Vogezen, die hare wateren en ijsbergen naar Zuid-Nederland voortstuwden. Ook de Rijn bracht rotsbrokken mede en vereenigde zich tot zelfs in Zuid-Limburg met de wateren der Maas, die aldaar eene breedte had van meer dan 60 kilometers.
Hoe is zulks te verklaren? Ziehier de eenvoudige uitlegging van dit vreemd verschijnsel. Meer noordwaarts had zich ten tijde der ijsperiode een ontzaggelijke ijsdam opgeworpen, die den loop der rivieren versperde, Aldus vormde zich in het zuidelijk gedeelte van ons land een meer van groote afmeting en zoo is het te verklaren, dat wij tot in de nabijheid van Aken, Maasrotsen vonden, zooals b.v. de zoo kenschetsende porfieroïden van Mairus en Laifour.
Ook de Rijn vormde langzaam een meer; en zoo gebeurde het eindelijk, dat Maas- en Rijnwater zich vereenigden in Zuid-Limburg, niet tegenstaande thans een afstand van 100 kilometers beide stroomen scheidt.
Aldus verklaart zich het feit, dat er steenen van
| |
| |
den Rijnkant gevonden worden tusschen de Maasrotsen van Zuid-Limburg.
Wij zullen er eenige voorname kristallijne soorten van noemen:
1o | De roode porfiertuf van Herzig (Berncastel). |
2o | Andesiet van Wolkenburg in het Zevengebergte. |
3o | De trachytische conglomeraatsteen van den Drachenfels. |
4o | De basalt met groote kristallen Olivien van de omstreken van Bonn. |
5o | De fijnkorrelige basalt van Jungfrenberg. |
6o | De amandelsteen en agaat der melafieren van Oberstein. |
7o | Puimsteen van den Rijn. |
8o | Lava met leuciet van Niedermending. |
Wij zouden hieraan nog kunnen toevoegen een groot getal niet kristallijne steenen van den Rijn afkomstig; doch deze zijn voldoende om de vermenging van Rijn- en Maasstroom in het vierde tijdperk der aardvorming genoegzaam aan te duiden.
Ook hebben de gletschers en de ijsvloeden van het Noorden of van de Skandinavische rijken rotsen dier landen meegevoerd naar het zuiden van ons land. Men vindt deze vermengd met die van Maas en Rijn in dezelfde grintneerslagen van Limburg.
Ziehier eenige dier rotssoorten, welke het vergelijkend onderzoek der Skandinavische geleerden Reusch, Törnebohrn en Brögger heeft kunnen terugbrengen tot hare oorspronkelijke plaats van ontdekking:
1o | Degneissoort, welke men noemt ‘Skandinavischgestreckte gneiss-varietät’. |
2o | De postsilurische syeniet van Christiania. |
3o | Augiet-syeniet der omstreken van Christiania. |
4o | Roode en grijze sparagmieten van Noorwegen. |
5o | Augengneiss van Skandinavië. |
| |
| |
6o | Porfier-syeniet van zuidelijk Noorwegen. |
7o | Grofkorrelige hoornblende-syeniet van de omstreken van Christiania. |
8o | Samengedrukte fijnkorrelige gneiss van Noorwegens hooggebergte. |
9o | Bruine porfier van Bredvord, |
10o | Porfier van Elfdalen. |
11o | Hälleflinta, kenschetsend door zijne donkere turmalien-banden van Zweden. |
12o | Rooskleurige porfierhälleflinta, rustend in Zweden op de z.g. Jergneiss. |
De laatste kategorie rotsen is door Barrois van de Universiteit van Rijssel onderzocht geworden en is afkomstig van de westkust van Frankrijk, d.w.z. van Bretagne en Normandië. Het zou ons te ver voeren, indien wij de volledige lijst dier steensoorten wilden geven. Daarom laten wij hier volgen enkel de drie karakteristieke reeksen, van kristallijne gesteenten, die van Bretagne herwaarts gevoerd zijn:
A) | De porfieren en de porfierieten van de Trégorrois. |
B) | De graniet-syenieten, of oneigenlijk gezegd de syenieten met zeldzaam voorkomende amphibool kristallen, zeer ontwikkeld in het Noorden van Bretagne. |
C) | De volgende rotssoorten:
1o | Pegmatiet met witte veldspath-kristallen en glimmer; veelvuldig aanwezig op de Noordkust van Bretagne. |
2o | Turmalien-graniet van Roscoff. |
3o | Kwarts met turmalien kristallen, veelvuldig aanwezig in rotsaderen van 't departement Côte du Nord naast de granulieten. |
4o | Microgranulieten, zeer talrijk aanwezig in de baai van Brest. |
5o | Kwartsporfier met micropegmatiet van Noord-Bretagne. |
|
| |
| |
|
6o | Granuliet met turmalien, rijk vertegenwoordigd in het Noorden van Bretagne. |
7o | Dioriet der kusten van Lannion en der baai van Morlaix, enz. |
|
Het moet ons geen verwondering baren, dat wij in Zuid-Nederland rotsen vinden van Bretagne. Men weet toch, dat prof. Renard van Gent bij eene zeebaggering nabij Ostende in 1883, een groot aantal rotsen heeft gevonden, die de groote litholoog heeft herkend als afkomstig van Frankrijks westkust. Evenals wij in Zuid-Nederland, heeft prof. Renard te Ostende de zeer karakteristieke graniet-syenieten en microgranulieten van Noord-Bretagne gevonden. Verder herkende hij onder zijne rotsen de primaire groep van de baai van Cancale bij St Malo (N. van Bretagne); rotsen van Jura en krijtvorming der steile kusten van Boulogne, b.v. de lumachel-kalksteen met Exogyra-virgula, Portlander kalksteen met Ammonites gigas van Boulogne; Waelder schilferzandsteen der Boulogner kust en eindelijk kalkaardige zandsteen der Lower greenzandvorming, die harde banken vormt in Neder-Boulogne, in de z.g. Folkestons-beds, waar hij de laag vormt met Ammonites mammillaris. Niet alleen heeft men rotsen van Bretagne gevonden in ons land en op de kusten van België, maar ook te Renaix, langs het Nauw van Calais en op de kust van 't Kanaal. Ook weet men, dat van af het Kanaal de winden, het getij, de alluviale vormingen, b v. zand en grint, steeds van West naar Oost gedreven worden, zoodat Marchal heeft kunnen berekenen, dat de wateren van 't Engelsch-Fransch Kanaal jaarlijks 600,000 kubieke meters zand aanvoeren in de baai van Mont-St Michel en 10,000,000 kub. met. op de kusten van Norfolk, Zeeland en Vlaanderen.
In het tijdperk des diluviums moesten die voort- | |
| |
brengselen, alsmede ijsschollen, ijsbergen en kustijs veel meer aanwezig zijn geweest dan thans het geval is, en zoo verklaart men het groote aantal steenen, afkomstig van Frankrijks kust, welke men aantreft in Zuid-Nederland, tegelijk en naast die van België, der Fransche Ardennen, der Vogezen, van Zweden, van Noorwegen en der Rijnprovincie. Er zijn dus vloeden geweest, die men gevoegelijk Maas-, Rijn-, Skandinavische en Bretagnervloeden kan noemen, die terzelfdertijd, in 't zelfde tijdperk, zonder regelmatige overdekking, dus kruisgewijze bij tegenstrooming, het aanzijn geschonken hebben aan eene diluviale grintvorming van gemengden aard, aan een ‘Gemengd diluvium’.
Na een dergelijk resultaat bekomen te hebben in Zuid-Limburg, was het niet van belang ontbloot te onderzoeken of deze gegevens toepasselijk waren op de heuvelgroepen van Noord-Brabant, die door Staring eveneens tot het Maas-diluvium gerekend werden.
Kortheidshalve zullen wij daaromtrent mededeelen, dat al de grintheuvelen, zoowel van het noorden van België als van Noord-Brabant van dezelfde vorming zijn als die van Zuid-Limburg, en kunnen wij zeggen, dat deze diluviale lagen gelijktijdig en op dezelfde wijze door dezelfde vloeden zijn aangebracht als die van Zuid-Limburg. Deze grintneerslagen vormen dus de onderafdeeling van 't gemengd diluvium, dat wij ‘Gemengd Maasdiluvium’ zullen heeten, om aan te duiden, dat er meer vloeden zijn geweest die het hebben daargesteld en tevens om te doen uitkomen, dat de quaternaire Maasvloed de voornaamste van alle is geweest.
(Wordt vervolgd.)
|
|