Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 5
(1892)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
De Handel, vooral in de Nederlanden, tijdens Karel den Grooten,
| |
[pagina 30]
| |
Daaraan had Gent ook den opgang te danken; 't was later ook meestal van daar dat de tochten tegen de Noormannen uitgingen. Dorestat (Wijk bij Duurstede) en Utrecht hadden burchten om hunne markten te verdedigen, en de rivier desnoods te beschietenGa naar voetnoot(1). Dorestat was reeds in de zevende eeuw aan de Italianen bekend. De aardrijkskundige RavennaatGa naar voetnoot(2) noemt haar het Vaderland der Friezen en de jaarboeken van MetzGa naar voetnoot(3) betitelen haar als beveiligde stad, in 697. Vervolgens wordt zij in de 9e eeuw herhaaldelijk eene marktplaats (emporium) genoemd. De stad was zoo beroemd, dat zij genoemd werd om de ligging van andere plaatsen daarnaar te bepalen. Zoo wordt bij voorbeeld reeds in 776 zelfs de ligging van Utrecht naar die van Dorestat aangeduidGa naar voetnoot(4). Zij werd bezocht door Saksische en zelfs Hongaarsche vaartuigen, wegens den handel in granen en honigGa naar voetnoot(5). Utrecht kan toch op niet minder ouden oorsprong bogen. Ultrajectum of Trajectum ad Rhenum (Wiltaburg) was reeds door de Romeinen gegrond. Dit blijkt uit aldaar gevondene muntenGa naar voetnoot(6). De hooge ligging der versterkte stad (castrum) bood voor den handel ook menig voordeel aanGa naar voetnoot(7), terwijl van de andere zijde de rivieren aldaar grootere diepte hadden, dan in latere tijden. Daarneven bloeiden Tiel, Dockum, Staveren, Mun- | |
[pagina 31]
| |
ster, Emden, JeverGa naar voetnoot(1), Oldenburg, en aan de zuid-west kust Sluis, Quentowich of Wicquinghem, a.d. Canche, in het dep. Pas de Calais. Antwerpen, Gent en andere steden hadden levendige handelsbeweging. De sage slechts verheft StaverenGa naar voetnoot(2) en Jever tot stapel- en muntplaatsen onder Karel den GrootenGa naar voetnoot(3). Bij Staveren lag Gaasterland, alwaar op den 16n Augustus eene zoogenaamde Wildemarkt werd gehoudenGa naar voetnoot(4) waarop ook paarden te koop werden gesteld. Of deze markt wel opklimt tot Karel's tijd, is moeilijk te zeggen. De wijnhandel werd te Dorestat op breeden voet gedreven. Zelfs, ten einde die koopwaar, welke gedeeltelijk van de Rijnboorden kwam, op de Friesche markt te bevoordeelen, werd aan den Elzas vrijheid van tol geschonken om den kostbaren drank den stroom af te voeren. Hiervoor ruilde de Elzas geverfde kleêren en andere goederen, welke men in die streken niet vervaardigen konGa naar voetnoot(5). De tolheffing te Utrecht (waarvan in 779 o.a. de abdij van St Germain te Parijs werd vrij verklaard) geeft ons ook het bewijs van aldaar bestaanden wijnhandelGa naar voetnoot(6). Een groote wijnteelt door Karel den Grooten bevorderd, bestond overigens aan den Rijn zelvenGa naar voetnoot(7): overgroote hoeveelheid werd ervan ook naar Frankrijk vervoerd. | |
[pagina 32]
| |
Utrecht, zoowel als Wijk-bij-Duurstede, knoopte sints Karels tijd handelsbetrekkingen met het Noorden tot in Denemarken aanGa naar voetnoot(1), maar het was immer zuidwaarts dat zij hunne aanzienlijkste vertierwegen vonden. Een der bijzonderste artikelen waren de vermaarde Utrechtsche lakens. De oudste keuren der stad zijn op die nering betrekkelijkGa naar voetnoot(2). Dit was genoeg om Karels aandacht en genegenheid te treffen, die steeds gereed stond loon naar werken te geven: de tolvrijheid der gemelde koopwaren op de Elbe, die, in 1150, op overoude rechten scheen gegrond, is dus ook waarschijnlijk van Karel afkomstigGa naar voetnoot(3). De bosschen der Vogezen leverden reeds in de 7e eeuw hout langs den Rijn naar de ‘Friezen’ vervoerd,Ga naar voetnoot(4) welke daarvoor wollen waren leverden. ‘Trouwens Friesche lakens’ en ‘Vlaamsche lakens’ waren, in den Karolingischen tijd en nog later, woorden derzelfde beteekenis. Deventer aan den Yssel, ofschoon minder beduidend, was reeds vóór Karels tijd een middenpunt voor de kooplieden van Engeland en andere naburige landen. De handel tusschen de Friezen en Westphalen, in rundvee, paarden, gezouten waren klimt insgelijks tot hooge oudheid op. Aan den Midden-Rijn was Mentz voor | |
[pagina 33]
| |
de Friezen eene der grootste handelsteden. In granen en weefsels van Karolingischen oorsprong werd er bijzonder handel gegevenGa naar voetnoot(1). De monnik van St Gall, ondernam in de 9e eeuw, de reis naar MentzGa naar voetnoot(2), ofschoon honderd mijlen ver, ten einde aldaar graan en wollen kleederen te koopen. Wat de markten aangaat, buiten deze die bij iedere handelstad bestonden, en waarvan wij in Quentowich enz. reeds een voorbeeld vonden, verdient als bijzonder gewichtig voor Nederland, de markt of foor van Sint-DenijsGa naar voetnoot(3) hier genoemd te worden. Daar zag men, vóór de 9e eeuw, karavanen en wagens toekomen, met de voortbrengsels der nijverheid van elk beschaafd volk der wereld beladenGa naar voetnoot(4), en rondom het marktplein gerangschikt worden. Men denke niet dat die voertuigen nog heel onvolkomen waren; neen, aan de lastige wegen en lange reizen wist men door de sterkte der vervoermiddelen te gemoet te komen. De veldwagens van het leger, om tegen alle voorval beschut te zijn en er zwemmend meê door de stroomen te kunnen trekken zonder den inhoud te beschadigen, moesten gansch met leder overtrokken en dit wel toegenaaid zijnGa naar voetnoot(5). Niettegenstaande de uitgebreide tolvrijheid aan de | |
[pagina 34]
| |
markt van St Denijs geschonkenGa naar voetnoot(1) moesten nog de meeste waren die ter markt werden gebracht, tol en plaatsgeld betalen. De eetwaren betaalden echter een onbeduidend marktgeld, ten voordeele der abdij die hun den plaatsgrond aanboodGa naar voetnoot(2). Overigens, op welk tijdstip der geschiedenis had de tolheffing meer reden van bestaan! Toenmaals moest eene sterke wacht het oog in 't zeil houden, om voor de koopwaren den weg ter markt te beveiligen, en de marktplaats zelf tegen vreemde aanvallen te beschermen. Daarvoor had de keizer zooveel ambtenaars noodig als voor de ontvangst der belastingen. Ongelukkiglijk zou, na Karels dood, geen streng oog den handel en wandel der staatsdienaars meer nagaan, en daarom moest welhaast die wettige belasting in een middel van afpersing ontaardenGa naar voetnoot(3). Het was gedurende Karels leven niet dat zulke wetsovertreding ongestraft zou zijn doorgegaan: niet slechts door de tolontvangers - de graven zelven - maar ook door de schatplichtigen wist hij zijne verordeningen te doen eerbiedigen. Later, toen daarin verslapping ontstond, moesten nieuwe wetten, nieuwe strafbepalingen de oude bekrachtigen. Ten einde de oneerlijke middelen, aangewend om den tol te ontvluchten, te keer te gaan, verbood Lodewijk II, dat de schepen elders dan aan vastgestelde plaatsen zouden landen; en de kooplieden, die buiten | |
[pagina 35]
| |
de markt zouden verkoopen, werden in boet geslagenGa naar voetnoot(1). De inrichtingen van weldadigheidGa naar voetnoot(2) gaven tot een ander bedrog aanleiding. Men ontving in de gasthuizen den armen pelgrim gedurende zijne reis; men schonk hem eetwaren en wat hem verder op de reis kon nuttig wezen. Maar geveinsde bedelaars, in pelgrimsmom liepen de markten af, persten den onachtzamen koopman geld en waren af, om zich bij echte dievenbenden aantesluiten. Voor geen misdrijf kon eene strenge boet beter verdiend zijnGa naar voetnoot(3). Om nog verdere bedriegerijen te voorkomen, mochten geene markten zonder voorkennis des konings gehouden worden; zoo schreef ten minste Karel de Kale voorGa naar voetnoot(4). De handel in goud, zilver en eêlgesteenten moest bij dage gebeurenGa naar voetnoot(5). Geen verkoop van slaven, peerden en vee zoude in rechte voor geldig aanzien worden, | |
[pagina 36]
| |
tenzij ze in 't openbaar en bij getuigen was geschiedGa naar voetnoot(1). De handel 's zondags was verboden op plaatsen waar dit niet oudtijds gebruikelijk wasGa naar voetnoot(2). Verder was het ook niet geoorloofd de waren kunstmatig in prijs te doen stijgen. De prijs der granen, der stoffen, en, in één woord, van alles wat voor het leven onontbeerlijk was, stond bepaaldGa naar voetnoot(3). Karel de Groote schreef in 805 voorGa naar voetnoot(4) dat de zak tarwe voor 2 denarenGa naar voetnoot(5) d.i. een siclum moest worden verkocht. Niemand mocht, uit hope op winst, de tarwe in magazijn houden. Dit noemde Karel verachtelijk winstbejag (turpe lucrum). Indien iemand de tarwe bewaarde om aan anderen dienst te bewijzen (ut aliis tribuat), dit heette hij koopmanschap (negotium). Ook in tijd van hongersnood mocht men den maat haver niet hooger dan voor 2 denaren, de gerst voor 3, de spelt voor 3 denaren (als hij goed geschift is), de signale voor vier, de gezuiverde tarwe voor zes denaren verkoopenGa naar voetnoot(6). En elk een moest voor gelijke maat zorgen. Karel wilde hier nogmaals de lagere volksklas, die al te licht wordt uitgebuit, te hulpe komen, en haar ten minste het noodige laten koopen. Daarom was het bij hongersnood vooral niet toegelaten de prijzen te verhoogen. Karel zelf liet magazijnen tot voorraad zijner onderdanen opvullen, en schonk dan, in | |
[pagina 37]
| |
Raadsvergadering van Karel den Grooten
(Naar de' schilderij van Haberlein) | |
[pagina 38]
| |
tijd van nood, het graan aan de armen voor halven prijsGa naar voetnoot(1). Ziedaar de bijzonderste palen waar de handelsvrijheid der achtste en negende eeuw in lag besloten. Men moet het bekennen, zij lag er niet in geprangd. Daarenboven, wist de opmerkzame vorst behendig de aanwassende pogingen steun te bieden; en overal waar de handel bijzonderen bijval vond, nog zoodanige vrijheden en voordeelen te schenken, dat nergens nijverheid noch handel in banden te treuren lagen. Reeds had St-Denijs sedert koning Dagoberts tijd groote handelsvoorrechten verkregen, welke door koning Pippijn werden bevestigd, toen de omwonende graven zich steeds er op toe legden, de voordeelen van de markt meester te wordenGa naar voetnoot(2). Voor elk volk der wereld stond het land der Franken open. Op internationaal oogpunt, waren de Franken op verre na zoo kleingeestig en eigenzinnig niet als de Romeinen geweest waren. Nauw hadden dezen immers hunne vreeselijke noorderburen, de Germanen, leeren kennen, of het werd te Rome verboden ijzer uit te voeren. Die tijden waren echter verre voorbij; en Karel de Groote, zonder eenen stond aan wederwraak te denken, had gestadige betrekkingen met Rome aangeknoopt. In die betrekkingen zelven weêrspiegelt zich nog de afgeleefde maatschappij, namelijk de pronk- of modezucht die in Zuid-Italië heerschte. Talkzeep uit Nederland, om het haar te plooien, zoo ook Germaansch haar, werd immer te Rome gaarne verkocht. Dat de handel in paarden uitgebreid was, is te zien uit Karels briefwisseling met paus Adriaan. | |
[pagina 39]
| |
Kort voor Karel den Grooten trof men nog wilde paarden in zijn rijk, waarvan Bonifacius het opeten verboden hadGa naar voetnoot(1). Men vindt ook de karren beschreven, welke op reis of in den oorlog door paarden werden getrokkenGa naar voetnoot(2). Rome, de eerste stad van Karels rijk, zooals Einhard moest schrijven, lag den keizer nauwer aan 't hert dan elke andere. Daarom werden er de kerken door 's keizers milde hand rijk begiftigd. Meester der germaansche mijnen en wouden, zond hij tin, lood en timmerhout naar Rome, en haalde uit Italië zelf marmer en porfier. Het is genoeg bekend dat de Phoeniciërs van oudsher, onder meer andere handelsartikelen, bijzonderlijk in het Oosten tot aan de Krim, en ver het Westen op, het algemeen gezochte barnsteen zondenGa naar voetnoot(3), dat op drieërlei handelswegen door geheel Europa gevoerd werd. Die handel duurde voort tot in den frankischen tijd en was ook door de Massiliërs voortgezetGa naar voetnoot(6). Zoo gingen Gallië en Spanje voort gelijk van ouds noord-oostwaarts ertsGa naar voetnoot(5) tot de Germanen te zenden. Dezen van hunnen kant dreven handel in aarden potten. Voor Karels leger werden groote massa's leder gebruiktGa naar voetnoot(6), niet alleen voor de hoofddeksels, de schoenen, zadels, enz., maar ook voor het vervoer. Wien is het onbekend dat het bier de aloud germaansche drank is? De hop) in de 8e eeuw humulusGa naar voetnoot(7) | |
[pagina 40]
| |
in de oorkonden), wordt in Karels Capitulare de villis, zoomin als in de Salische wet genoemd; doch koning Pippijn vermeldt dit reeds in de bovengenoemde schenkingsoorkonde van S. Denijs. In de oorkonden van het gesticht Freisingen der 9e eeuw komt humularia voorGa naar voetnoot(1). De hop werd bij de maat en niet bij 't gewicht verkocht. Wij hebben reeds aangewezen hoe op het noordwestelijke vasteland de handel met Engeland werd gedreven. Het vensterglas schijnt reeds vroeger in gebruik te zijn gekomen: in 680Ga naar voetnoot(2) werden naar Engeland glazen uit Frankrijk ontboden. Van hunnen kant leverden de Angelsaksen groote hoeveelheid wolGa naar voetnoot(3). De voortbrengselen der veehoederij en misschien ook wijn werden naar het overzeesche eiland aangebracht; ter ruiling bood dit delfstoffen en granenGa naar voetnoot(4). Ook is het waarschijnlijk dat de Friesche reeds lang op de noordkust van Duitschland handel dreven. Doch inzonderheid was tusschen Engeland en Friesland de gemeenschap het bloeiendste. Ook waren de ‘Friezen’, onder al de volkeren aan den scepter van Karel den Groote onderworpen, de ijverigste en meest met den koophandel bekend. Onder den naam van Friezen, verstaan wij dan ook niet alleen de volkeren die toen den grond van het huidige Friesland bewoonden, maar ook dezen die de geheele kust der noordzee en het hedendaegsche West-Vlaanderen hadden bezetGa naar voetnoot(5). Hier gloorde de middagzon des | |
[pagina 41]
| |
westelijken handels zoo zeer, dat het woord ‘koopman’ in het Westen zooveel als ‘Fries’ of ‘Vlaming’ bediedde. Lodewijk de Vrome, vroegere verordeningen van Karel den Grooten, van Pippijn den Korten, en zelfs van Dagobert IGa naar voetnoot(1) noemen in eenen adem: Kooplieden, handwerkers en Friezen. Als waren de Friezen de bijzonderste soort van handwerkers en kooplieden. Zeker kwamen de ‘Friezen’ sedert het begin der 7e eeuw reeds naar Frankrijk, onder andere naar Parijs, om er wijnen, honig en roode verf voor hunne wollen stoffen in te ruilen. Zij trokken met hunne schuiten over zee, en verkochten hunne waren in de omstrekenGa naar voetnoot(2). Zoohaast dan ook de foor van S. Denijs in belangrijkheid en uitbreiding klom, waren de Friezen of VlamingenGa naar voetnoot(3) daarvan de bijzonderste bezoekers. De Saksische volksstammen die in Vlaanderen nevens de Friezen, 't zij gedwongen, 't zij door vrijwillige volksverhuizingen, genesteld waren, ontsnapten even min als de Saksers van overzee aan de beweging hunner buren, en waren welhaast met de Vlaamsche Friezen versmolten. De Friezen kwamen er de wereldvermaarde mantels, die een der voornaamste handelsartikels, het nec plus ultra der Friezen uitmaakten, den inlandschen kooper aanbieden. Wij zegden hooger hoe Karel de Groote er aan den khalif van Perzië ten geschenke zond, en, tusschen | |
[pagina 42]
| |
al de Oostenrijksche pracht, gingen zij toch als eene zeldzaamheid van kunst en waarde doorGa naar voetnoot(1). De mantels waren vierpuntig dubbel; zij hingen van voren en van achteren tot aan de voeten af, doch, aan de zijde korter tot aan de hoogte der knieën. Bij de meer zuidelijke Galliërs was het echter mode kortere mantels te dragen, doch die insgelijks door de Friezen vervaardigd werden. En wat deden nu de slimme speculanten uit het noorden? Zij leverden de lange en de kortere mantels tot denzelfden prijs! De koning kwam daartegen opGa naar voetnoot(2). De Engelsche wol werd naar ‘Friesland’ gevoerdGa naar voetnoot(3). De lakens waren van onderscheidene kleuren, wit, grijs, lichtblauw en safierkleurig; zelfs waren er met figuren kunstig doorweven; de naam van vermiculata dien men aan eenige gaf, laat daaraan geenen twijfel overGa naar voetnoot(4). Zoo hoog werden zij geprezen dat Karel er op de groote feestdagen aan zijn hof uitdeelde, en ze vreemden vorsten aanbodGa naar voetnoot(5). Groote hoeveelheden werden langs Rijn en Donau naar Italië en het Oosten weggestuurd. De Friezen verwaarloosden daarenboven niets, om hunne gedachtenis met hunne kunst aan het nageslacht over te laten. Boudewijn III van Vlaanderen was in de tiende eeuw een groot bewonderaar der wolnijverheidGa naar voetnoot(6), welke eeuwen door den bloei der Lei- en Scheldestad verzekerde. Daarenboven nam de veeteelt machtig toeGa naar voetnoot(7). De | |
[pagina 43]
| |
Vlaamsche boeren deden in Karels tijd van ontwaking en ontwikkeling eenen deugdelijken stap verder tot de glorierijke toekomst die de tijd hun beschoor. De zee eindelijk, waarop de friesche handel zoo levendig was, als op het land, moest het hare bijbrengen tot nut van het gemeenebest. Heele vloten trokken in de achtste eeuw ter haringvangst; ja, op zeehonden en walvisschen werd ieverig jacht gemaaktGa naar voetnoot(1). De Lex Ripuaria heeft in het muntwezen een merkelijken vooruitgang daargesteld. Zij is de eerste die over de weerde van het geld handelt; men mag zeggen dat zij de geldmunt algemeen in voege heeft gebracht. Daar zij toeliet een deel der belastingen in dieren of koopwaren te betalen, had zij het noodig bevonden die voorwerpen wettelijk te schattenGa naar voetnoot(2). Een gewoon peerd - en daarvoor werd enkel vereischt dat het gezond zij en uit de twee oogen zie - moet bij de lastbetaling voor zes schellingen ontvangen worden. Een zweerd met scheede geldt zeven schellingen, zonder scheede drij; een wapenrok is goed voor twaalf schellingen, een helm voor zes, scheenstukken voor evenveel, een beukelaar met lans voor twee schellingen. Welnu, de zilveren schelling gold twaalf denaren, en de denaar (omtrent 800) 23 centiemen zoodat de schelling fr. 2,78 centiemen weerd wasGa naar voetnoot(3). Zoo gold het gewoon peerd 27 franken, en, als men inziet dat sedert het einde der 7e eeuw, het geld ten minste acht maal min waarde heeft gekregen, moet die prijs bijna met den huidigen overeenkomstig zijn. Het zweerd met scheede kostte ongeveer 32 franken, | |
[pagina 44]
| |
de wapenrok 54 franken, de helm 27, de scheenstukken 27, de beukelaar met lans 9 franken. Men ziet het, de prijs der wapens steeg zeer hoog; zulks moet aan het gemis van ijzer toegeschreven worden. De hedendaagsche geringe prijzen der ijzeren koopwaren zijn wij aan de handelsontwikkeling van Engeland schuldig. De stalen wapens waren overigens in de 7e eeuw nog veel duurder, hetgeen zou doen veronderstellen dat de Franken weinig het staal konden smeden. Stalen harnassen, enz. mochten dan ook niet uitgevoerd worden. Onder Karel den Grooten onderging het muntwezen eene uitbreiding. Terwijl de schelling zijn oude weerde bleef bezitten, werd ook het ons als eenheid der weerden genomen. Volgens eenen rekenkundige der middeleeuwen zou het ons op 20 denaren geschat geweest zijn: een capitulaar van Karel, gedagteekend van 799, alsook de getuigschriften van Lorsch, stemmen daarmeê overeenGa naar voetnoot(1). Zoo drong de munt stillekens den handel in, en kwam zijne veelvuldige werkzaamheden en ruilingen wonderlijk vergemakkelijken. Hier waren de prijzen niet, als voor de lastbetalingen, streng bepaald; de wet des aanbods en der aanvraag. Kan men het Karel den Grooten euvel duiden de handelsvrijheid gekortvleugeld te hebben, voor hetgeen de eetwaren betreft? Heden zou men 't licht aldus verstaan, dewijl iedereen vrij een ambacht leert, de vrije mededinging de prijzen regelt; maar, in dien tijd van ongelijkheid in den maatschappelijken toestand, van monopool in nijverheid en handel door het opko- | |
[pagina 45]
| |
mende leenstelsel teweeggebracht, hadden de zwakken de bescherming noodig tegen het baatzuchtige winstbejag der rijken. Karel de Groote wist de noodwendigheden zijns volks te erkennen, en zag niet op tegen eenen dwanginvloed om die naar recht en reden te verhelpen. Eene andere niet min belangrijke verbetering wachtte reeds lang de verwezenlijking. Vermits tot daartoe geene wetten over de maten en gewichten verschenen waren, had iedere streek een onafhankelijk stelsel waaruit de grootste oneenigheid in den handel voortsproot. Toen de Joden zich reeds in Gallië hadden neergezet, en geene verordening het hun anders oplei, behielden zij hardnekkig de eigene gebruiken in maat en gewicht. Handelsverdragen waren met de Grieken aangegaan, en, ofschoon de Franken gedwongen waren bij de Grieken met grieksche maten te meten, bleven deze in Gallië vrij op de markten hunne oostersche maten te behouden. Overigens, hadden Karels volkeren zelf vroeger eigene maten, en wie zegt of ze die heel hadden verzaakt? En, kenden zij de romeinsche maten, dit wil niet zeggen dat zij die in gebruik hadden. De eene streek was meer dan de andere aan een of ander deel van het romeinsche stelsel gehecht. Karel de Groote bewees den handel dan eenen voortreffelijken dienst, toen hij, door rijksverordening van Aken, in 789, de gelijkheid van maten en gewichten voorschreef in alle steden en abdijen van zijn landGa naar voetnoot(1). Gelukte hij hier ten volle in? Wij zullen het niet vol- | |
[pagina 46]
| |
houden, daar de private handel ten deele alle toezicht ontging, en het gebruik stillekens de wet moest bijtredenGa naar voetnoot(1). Doch het is niet min waar, dat die verordening onvermijdelijk haar doel moest treffen, want de maten die men in 't openbaar niet bezigen mocht, konden niet lang in het donkere blijven leven, daar in haar behoud weinig belang werd gesteld. Karel de Groote voerde door die rijkswet de modius of malder als eenheidsmaat inGa naar voetnoot(2). De juiste inhoud ervan is moeilijk te bepalen. Volgens Guérard zou hij 52 fransche liters bedragen hebben, heden gelijk aan een schepel, hgd. malter. De onderdeelen van den modius waren semri, vierteil, achtteil en sextariusGa naar voetnoot(3). Eene andere maat, de mals (mout) kon zooveel als een brouwpan (sutt) inhouden. In 832 verordent Lod. de Vrome aan de markt van St Denijs te betalen 30 sutt (gewone mals) haver, elk van 12 schepels, en 3 sutt spelt, elk van 30 schepelsGa naar voetnoot(4). Nevens de inhoudsmaten, bijzonder voor graan, enz.Ga naar voetnoot(5) gebruikt, bestonden er reeds vroeger meet. of liniematen, zooals de voet (pes), zijnde 0,2963 m.Ga naar voetnoot(6). Voor stoffen te meten, was de el (ulna) in voege, die anderhalf voet lang wasGa naar voetnoot(7). De veelgebruikte stadie (stadium), was, volgens de eenenGa naar voetnoot(8), het achtste deel der mijl, volgens de anderen 333 meters, volgens enkelen | |
[pagina 47]
| |
nog de afstand eens gewonen mannen loops van 5 minuten. De lengte der mijl (milliarium) is niet min betwist: zij schijnt evenwel 1482Ga naar voetnoot(1) meters te tellenGa naar voetnoot(2). De stoop (staupus), heden nog te Revel, Riga, in Holland, België, en in 't grootste deel van Duitschland gebezigd, om likeuren te bestellen, was een vaas, dikwerf van metaal vervaardigd, bestemd om mostaard enz. te meten, en volgens Guérard 0,82 liter groot. De pedalis was een ring die een kubieken meter hout kon insluiten. Dit was ook de houtmaat door den Staat gebruikt, om zekere belastingen, in brandhout betaald, te schattenGa naar voetnoot(3). De carrum of karvracht, bevattende 1000 pond, of 520 liters wijn werd ook voor hooimaat gebruikt: dit was ongeveer de vracht van twee ossen, in dien tijd dat het vervoer, uit hoofde der slechte wegen, tamelijk lastig was. Als gewichtGa naar voetnoot(4) eindelijk bestonden het pond en het ons. Tot op Karel den Grooten woog het pond 326 grammen; sedert dien tijd 408. Het ons woog, tot 779,27 grammen; later, 34: doch het werd eer als telmunt, dan als gewicht gebruikt. De pensa als gewicht is gelijk aan 37 kilo's of 75 pond, sinds Karel den Grooten.
(Slot volgt.) |
|