Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 437]
| |
Zedegeschiedenis.
| |
[pagina 438]
| |
gedeelte des lands, Tongeren met Maastricht, en liepen over Gulik naar KeulenGa naar voetnoot(1). Oostelijk en westelijk van de Maas liepen groote wegen; de eene naar Xanten, de andere naar Nimwegen; deze verdeelde zich dan en zette zich voort langs Utrecht naar de monden van den Rijn en langs de wadden van Zuid-Holland. Ook de wegen opwaarts langs de rivieren vereenigden de beide Trajecta (Utrecht en Maastricht) en verbonden die met Keulen. Doch deze wegen waren in de eeuwen, die onmiddelijk op de romeinsche verovering volgden, gedeeltelijk te gronde gegaan. In noordelijk Friesland waren, naar 't schijnt, vóór het christelijk tijdperk, in 't geheel geene wegen van eenige beteekenis gebouwd. Doch men onderscheidde toch in de zevende eeuw, in het oude friesche landrecht, aan de Rijn- en Wezerstreken vier water- en drie landwegen De eerste landweg liep van Omersburch (Oldenburg) naar Jever, de tweede van Munster naar Emden. de derde van Keulen naar Staveren. De overlevering wil dat Jever en Staveren reeds door Karel den Grooten tot stapelplaats waren verhevenGa naar voetnoot(2), evenals Utrecht dit reeds in overoude tijden moet geweest zijnGa naar voetnoot(3). Behalve deze eigenlijke landwegen vinden wij, in Drenthe vooral, nog heden zoogenaamde veenbruggen, rijen van steenen, welke tot aanduiding eener bepaalde | |
[pagina 439]
| |
richting aan-een-gestapeld zijn, doch over wier oorsprong men tot heden heeft getwist, zonder tot eene bepaalde uitkomst te gerakenGa naar voetnoot(1). De wegen waren meestal oorspronkelijk waterkeeringen, tegen de zee of tegen de binnenwaters, als zee- of polderdijken opgeworpenGa naar voetnoot(2) Daarbuiten bestonden er slechts weinige in de heigronden, en nog waren die enkel eene afbakening door middel van zware keisteenenGa naar voetnoot(3), vrij ordeloos nevens malkander gesteld. Het lijfsbehoud alleen was tot dan toe de drijfveer dier werken geweest Eene beschutting zoeken tegen de opwellende wateren, was een bestaanspunt voor de naburige inwoners, en the struggle for life, die ieder levend wezen krachten aanzet, had ook onze voorouders spade en houweel in de hand gestoken. Onwillekeurig hadden zij langs zee en stroom den grond vereffend, zonder zich daarom dadelijk handel of verkeermiddelen te zoeken. Langzamerhand werd echter de waterkeering een handelsweg. Doch jaren aan jaren verliepen daarover; want waar een waterweg mogelijk was. kozen de kooplieden natuurlijk den landweg niet. Karel de Groote, voortbouwende op de bestaande drift, beval in iedere gouw een land- of heerweg van takken of steenen te maken, bruikbaar voor twee- en vierwielige wagens, karren, ruiters, krijgslieden en gewone reizigersGa naar voetnoot(4). In de meeste gevallen toch konden, vooral in Noord-Nederland, de verschillende huizengroepen slechts, om zoo te zeggen, over heg en haag met elkander in gemeenschap treden. | |
[pagina 440]
| |
De noodzakelijkheid van 's keizers verordening aangaande de wegen deed zich veel meer gevoelen bij de Friezen en ook nog meer in België, dan in het zuidelijker Gallië. Wie zou twijfelen of er in dit laatste gewest, hetwelk vroeger reeds eene beschaafde bevolking had, talrijke wegen waren behouden gebleven. Het is niet noodig eraan te herinneren, dat de Franken er niet de laatste sporen eener verwonnen maatschappij hadden vernietigd. Doch Karel's bevel ruimde alle moeilijkheden van 't verkeer niet uit den weg. Vele geschiedschrijvers getuigen dat de doortocht op de banen in dat tijdperk dikwijls verhinderd was, en de onbezorgde inwoners weinig medewerkten om het vervoer en aldus den verkoop der handelsartikelen te vergemakkelijkenGa naar voetnoot(1). Die zorgeloosheid zocht de vorst te keer te gaan: het onderhoud der openbare wegen, bruggen en veerbooten, werd ten laste gelegd aan de graven, die er zelven hunne ambtenaren (vicarii, officiales) over aansteldenGa naar voetnoot(2). Wanneer er echter een nieuw werk zou ontworpen worden, moesten zoowel bisschop en abt, als hertog en graaf dit naar behoefte bezorgen. Hier bleef Karel's ondernemingsgeest niet bij. Niet alleen zocht hij zijne onderdanen in hunne eigene gewesten in nauwere betrekking met elkander te brengen, hij wenschte ook door eenige internationale wegen de verschillige volkeren van geheel zijn rijk te verbinden. Behalve de voorgenoemde wegen aan de Nederlandsche grenzen, kennen wij door de Capitularia, de handelswegen, die Karel's westelijke landen met de oostelijke verbonden, welke naar Italie voerden en zich | |
[pagina 441]
| |
tot in het noorden uitstrekten, alwaar de kring der markgraven zich voortzette. Vijf groote richtingen kunnen uit het Kapitulaar over de markgraven worden afgeleid: die van den Donau naar Regensburg en Lorch, die naar Boheme, die naar Erfurt, die naar Maagdeburg en die naar Bardowig (Bardenwijk bij Hamburg) voerden. Verder valt het niet te betwijfelen dat b.v. Verdun, als eene groote handelsplaatsGa naar voetnoot(1) van menschenvleesch, met Mentz, enz. verbonden was. De handelswegen richtten zich naar den grooten weg die van de Zwarte Zee naar Kiow, en van daar naar het belangrijke Sleeswijk leiddeGa naar voetnoot(2). De natuur hielp ondertusschen mede. Het toenemend verkeer, het voordeel van rivieren en andere waterwegen was de opmerkzaamheid der Noordsche volkeren niet ontgaan; de Elve, de Wezer, de Eems, de Rijn werden tot de scheepvaart benuttigdGa naar voetnoot(3). Daarentegen hadden de waterstroomen het nadeel de inwoners van het vaste land van malkander te scheiden. Doch als het noodig was, wisten onze voorouders die gril der natuur te boven te komen: want heele legers zag men de dwars in hunne baan liggende rivieren doorwaden, of door middel van zeer onvolmaakte booten, eene brug op het water werpen. Onder dit opzicht ook was Karels regeering merkwaardig: de bruggen, zoowel als de openbare wegen, werden door bijzondere wetten beheerdGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 442]
| |
Meerdere bruggen moesten, op 's keizers bevel, over de rivieren gebouwd worden, en de geestelijkheid moest er een deel der lasten van dragen. Te Lippeham, waar toen waarschijnlijk Lippe en Rijn samenstroomdenGa naar voetnoot(1), was de hoofdovergang voor Karel's leger over den RijnstroomGa naar voetnoot(2). naar het Noorden. Te Mentz werd een houten brug opgeworpen, die sterk genoeg scheen om vele eeuwen te trotseeren. Tien jaren was er aan gearbeid. Maar in 813 werd zij door eenen vreeselijken brand vernieldGa naar voetnoot(3). Karel's wijd uitziende plannen deden nog grootere ondernemingen ontkiemen. De twee deelen van zijn rijk, door den Rijn doorsneden, van elkanders voortbrengselen en nijverheid te doen genieten, daardoor een nieuwen stoot aan de Germaansche volksbeschaving te geven, dit doel bezielde den grooten landbestuurder; en, waren de bruggen niet zoo talrijk op den Rijn als op de Seine, zoo was dit wel daaraan toe te schrijven, dat de bevolking van Gallië veel dichter was dan die der Rijnstreken. Karel de Groote wilde in het germaansche deel zijns gebieds, nog andere handelsbetrekkingen aanknoopen. Hij vatte het bekende grootsche plan op Rijn en Donau te vereenigen, door eene breede vaart, waarvan sommige schrijvers de sporen in het kanaal van Pappenheim meenen te vinden. Tusschen Altmühl en Regnitz moest gegraven worden om de vereeniging te doen plaats hebben. Maar men begrijpt licht welke ongehoorde en onverwachte hinderpalen in dien tijd een dergelijk werk | |
[pagina 443]
| |
moesten in den weg staan Wien zal het dan verwonderen het ontwerp in zijne uitvoering te zien staken; nadat nogtans zoo ernstige pogingen waren aangewend, dat men honderden jaren nadien, in het dorp Graben nog sporen van den arbeid kan bestatigenGa naar voetnoot(1). Nogmaals, het onderhoud van al die openbare werken was nauwkeurig door de wet geregeld, 's Keizers gezanten, de missi dominici, waren gelast jaarlijks aan het hoog bestuur over den toestand der bruggen bericht te geven. Dit onderhoud werd, zooals hooger gezegd is, door den staat bekostigd; doch in tijden van oorlog, waren dezulken die niet meê ten strijde gingen, tot het herstellen en bewaken, en, evenals onze burgerwacht, tot het bezetten van steden en burchten verplicht. Eindelijk diende de bewaking der wegen, vooral langs de grenzen, in hooge mate tot bescherming van het binnenlandsch verkeer en de nijverheid. De schrijver over de bekeering der bewoners van Kärnthen, die nog in de negende eeuw leefdeGa naar voetnoot(2), deelt bij voorbeeld mede, dat Karel in het jaar 798 eene oostelijke grenspaal tegen de Avaren stichtte, waarvan een zekere Goteram de graaf (confinii comes) was, die door Werner (Warnarius) werd opgevolgd. Op dezelfde wijze staan Audulf en Madalgaud of | |
[pagina 444]
| |
Madalgoz als oostelijke grensgraven bekend. De uitgebreidheid van het gebied dezer graven is niet moeilijk vast te stellenGa naar voetnoot(1). Deze en andere grens- of markgraven moesten den uitvoerhandel bewaken, die slechts aan weinige bepaalde voorschriften gebonden wasGa naar voetnoot(2). Eene volledige grensbezetting tegen Slaven en Avaren verleende aan deze regelen den noodigen nadruk. Zoo hadden deze ambtenaren er voor te zorgen dat b.v. geen harnassen in 't buitenland wierden vervoerd, wat reeds sedert 779Ga naar voetnoot(3) was verboden. | |
Tollen te land en te water. - De scheepsbouw. - De burcht en het kamp. - De zeeroovers.Welke zou de uitslag zijn van Karels pogingen? Zouden die zorgvol aangelegde wegen, de stroomen, de bruggen tot den handel weerdig benuttigd worden? Zou het volk aan de grootsche inzichten des landbestuurs beantwoorden, en op het wijde Frankenveld, met zooveel diepzinnigheid gereed gebracht, de gewenschte vruchten zaaien en zien rijpen? Zou Karels rijk in het handeldrijven de volkeren die het omgaven kunnen evenaren? Men zou zeggen, Karel de Groote was de wereldlijke scepterdrager van het Christendom, de groote vorst van het Westen. Niemand beter dan hij was geschikt om zijne onderdanen op elk punt der beschaafde wereld te doen eerbiedigen en te verheffen! Het buitenland bracht hulde aan 's keizers naam. De aanvoer van vreemde waren luisterde den handel van 't Frankenrijk steeds op. In 798 bij voorbeeld ont- | |
[pagina 445]
| |
ving Karel gezanten uit Asturië, die hem loricae van Lissabon ten geschenke brachtenGa naar voetnoot(1). Deze harnassen behoorden tot de gewichtigste voorwerpen, daar Frankenland zelf geen staal opleverde. Men erkende het buitenland als meester in het vak van staalsmederij, en deed zijn nut met die lessen. Specerijen uit Syrië, tapijten van Bagdad, zijde van Constantinopel, Spaansche wijnen, ja Arabische reukwerken, den frankischen kooplieden in ruiling tegen hunne eigene nijverheidsprodukten aangebodenGa naar voetnoot(2), waren aan Karels hof de bewondering der vorsten. De baan naar het Oosten was den Franken ten sterkste vergemakkelijkt door den bloei van Venetië, waar zij eene rust- en wisselplaats vonden op halfweg de reis. De wol, van allerlei kleur, omni modo coloris, werd gedurig in groote stapels langs daar ingevoerdGa naar voetnoot(3). En niet alleen maakte het Westen kennis met de Oostersche havens; door dat menigvuldige bedevaarders het Heilig Land bezochtenGa naar voetnoot(4), drong de handel naar het Westen vooruit, en Karel de Groote, om zich de vriendschap en zijne kooplieden de bescherming van den kalif van Bagdad te verzekeren, zond Friesche mantels aan Harun-al-RashidGa naar voetnoot(5). Overigens schonk de westersche vorst alle billijke vrijheid aan de vreemdelingen, die in talrijke drommen | |
[pagina 446]
| |
naar de markten van zijn land kwamen toegestroomd. De veelbelovende betrekkingen van den Frankischen handel met de Angelsaksen van overzee liet Karel de Groote evenmin verloren gaan. Hij schonk den Engelschen kooplieden eene bijzondere bescherming en de wederzijdsche belangen der beide volkeren deed den handel weldra tot hooge belangrijkheid stijgen. In 770 ziet men reeds een aantal Friezen te York gevestigdGa naar voetnoot(1). Een geschil tusschen den Karel en koning Offa van Mercië, benadeelde tijdelijk het verkeer met de Anglen. Alcwyn zelf verzwijgt waaruit dit geschil eigenlijk voortkwamGa naar voetnoot(2). Men zeide dat koning Offa wel zijne dochter aan Karels zoon Karel ten huwelijk wilde geven, doch dat koning Karel daarentegen weigerde als voorwaarde eene zijner dochters aan Offa's zoon ten echt af te staan. Daaruit zou het sluiten der havens ontstaan zijnGa naar voetnoot(3). Doch de twist werd bijgelegd, hoogstwaarschijnlijk door bemiddeling van Alcwyn en den abt van, St. Wandrille (Fontanella), die jaren lang met het inzamelen der tollen te Quentowich (Vicus a.d. Canche, dep. Pas de Calais) was belast, en menigmaal door Karel als gezant naar Engeland werd gebezigdGa naar voetnoot(4), terwijl Karel hunne kooplieden nieuwe bescherming toezeiGa naar voetnoot(5). De overige volkeren uit het Noorden waren minder handelsgezind. De Noormannen, die in de Deensche eilanden en hooger in Zweden te vinden waren, moesten zich aan het Zuiderland veeleer door stroop- | |
[pagina 447]
| |
tochten bekend maken. Wij lezen bij Alcwyn dat heidensche zeeroovers aan de kusten van Aquitanië (omtrent 799) veel schade hadden gedaanGa naar voetnoot(1). Nog grooter waren de verwoestingen die de zeeroovers aan het kanaal in de noordzeekust aanrichttenGa naar voetnoot(2). Dit wil evenwel niet zeggen dat de gansche bevolking zulk werk uitoefende; want in 826, na den dood van Karel den Grooten, werd tusschen Lodewijk den Vromen en Godfried van Denemarken een verdrag gesloten, waarbij de kooplieden der twee volkeren veilig in elkanders landstreek konden overkomenGa naar voetnoot(3). Het is overigens niet te betwijfelen dat de Denen, met het Oosten handel dreven; en, liever dan den weg des Oceaans te kiezen, waar zij gemakkelijk door zeeroovers konden uitgeplunderd worden, heen en weer naar Constantinopel voeren, langs de binnenlandsche wateren die gedeeltelijk Karels rijk bespoelden. Daar ook kwamen, langs andere wegen, slavische volkeren heen, die later het elfde-eeuwsche Rusland bewoondenGa naar voetnoot(4). Zoo was het niet onbedacht dat Karel de Groote zijn land door canalisatie der rivieren met den handelsweg naar Constantinopel zocht te verbinden alsook zoowel aan de havens van den oceaan als aan die der Noordzee schepen deed bouwen en wachten deed opstellen, ter afwering der zeeroovers. Maar om de vreemde volkeren naar zijne marktplaatsen te lokken, en bij de inwoners van zijn land de vredelievende zucht naar handel te doen opwellen, | |
[pagina 448]
| |
was het niet genoeg vredesverdragen aan te gaan, of bescherming te beloven, men moest de veiligheid der wegen verzekeren: hetgeen ten dien tijde geen geringe zaak was. De Franken immers, gelijk al de overige Germaansche volkeren, hadden vroeger bijna uitsluitelijk van den wapenhandel geleefd. Gedurig aangevallen of aanvallende, gedurig verdrijvend en verdreven, hadden zij wel eindelijk op de grenzen van het Romeinsche rijk eenigen tijd moeten stilhouden en met den landbouw hun brood gewonnen; doch zelfs dan, als voor hen de vredezon een stond tusschen de wolken uitschoof, konden zij hunne roofzucht niet bedwingen en vereenigden zij zich in strijdbenden rond het schild eens principis, om op den vreemde te gaan buiten. Dit was voor hen eene tweede natuur geworden, te meer daar het hun door het jubelend dorp tot eene eer werd gerekend, naar de voorvaderlijke hut terug te keeren met den buit bij vreemden opgeladen. De verplanting naar Gallië had hun die overleveringen niet doen vergeten; ja, velen, opgehitst tegen de indringende beschaving, hadden uit ‘aangeboren barbaarschheid’ den ondergang des handels gezworen. Strooptochten werden door Frankische benden ingericht tegen de FriezenGa naar voetnoot(1) die hen op den handelsweg ver vooruit waren. Is het waar dat de dappere Friezen door die aanvallen fel in hunnen handel leden, van eenen anderen kant lieten zij niet met gevouwen armen de roovers begaan. De negende overoude Friesche keste of keure bespreekt dat diegene, welke den vredepenning en huisschatting niet opbrengt, den koningsban verdient en | |
[pagina 449]
| |
21 schellingen boete zal betalen, ten einde de zeven wegen, die zuidwaarts naar 't Frankenland loopen, te beveiligen en te onderhouden. Al wie op die zeven wegen iemand benadeelt, verbeurt tien ‘Luide mark en des frones allerhoogsten ban’, die een en twintig schellingen uitmaakteGa naar voetnoot(1). Die laatste boet aan de benadeelers des handels opgelegd, zou als 't ware den handel tot vrijgeleide strekken. Inderdaad, werd een Friesche koopman op een dier zeven wegen beroofd van 's konings wege, hij mocht schadeloosstelling vragen aan het gemeene landsgeld, of het op de huisschatting achterhouden. Kwam de aanval van den bisschop, hij mocht de schade op den cijns en de tienden aftrekkenGa naar voetnoot(2). Deze wetten waren dus gegeven, toen het Christendom reeds in Friesland was gevestigd, doch de uitvoering van zijn beginselen nog veel te wenschen liet. Zoodat men niet zonder grond mocht verwachten op weg aangevallen te worden door de mannen des konings, die de orde moesten handhaven, of door de luiden des bisschops, die den vrede aanpredikteGa naar voetnoot(3). Overigens niet alleen in Friesland waren de wegen onveilig. Daarom hadden de kooplieden het dan ook voor gewoonte genomen enkel met karavanenGa naar voetnoot(4) op reis te | |
[pagina 450]
| |
gaan; maar deze noodwendigheid verhinderde bijzonder de kleine handelaars, die de marktdagen moesten afwachten om hunne waren te koop te gaan bieden. Op 's keizers bevel, werden krijgslieden ten dienste der koningsboden (missi dominici) gesteld, om de baanstroopers te bestrijden: en werkelijk op korten tijd werden aldus de binnenwegen veiliger gemaaktGa naar voetnoot(1). Men beeldt zich echter gemakkelijk in hoe hoog die hervorming aan de staatskas kwam te staan: op alle openbare wegen moesten gestadig wachten op de been zijn ter bescherming der voorbijgangers. Daarom werd een weggeld geheven op de lieden en de goederen die langs de baan voorbijtrokkenGa naar voetnoot(2). Zoo het noodig geoordeeld werd, schonk de graafGa naar voetnoot(3), die het bevel over de baanwacht voerde, een geleide aan de voertuigen. Aan de bruggen ook werd een door- of overgangstolGa naar voetnoot(4) geëischt. Misschien hadden velerlei lieden gewaand dien penning te sparen. Pepijn koning van Italië had door verordening voorgeschreven dat men geene nieuwe overgangen mocht aanleggen. Lodewijk echter stond toe dat men de brug mocht ontwijken en door de beek gaan wadenGa naar voetnoot(5). Overigens, daar waar geen brug bestond, en de omweg te groot mocht wezen, om er eene te vinden was de eerste verordening niet toepas- | |
[pagina 451]
| |
selijk, en werd er geen octrooi voor het overzetten gevraagd. Geen wonder of eene wetgeving, die zoo goed de staatskas diende, vond bij zekere aftroggelaars oneerlijke mededinging. 't Ging zoo verre dat eene nieuwe wet van Karels opvolgerGa naar voetnoot(1) verbood in het bosch touwen te spannen om rechten te doen betalen. Op die belastingswet werd eene uitzondering gemaakt voor pelgrimsGa naar voetnoot(2) en eenige andere vrije mannen. Doch, nevens de godsdienstige tint die dit tijdstip kleurt, en de eerste uitzondering had ingegeven, kwam een hoog menschlievend gevoel er den keizer een tweede opleggen. Ten einde de eetwaren voor ieders beurs toegankelijk te maken, moesten deze noch weggeld, noch marktrecht betalenGa naar voetnoot(3). Zoo toonde Karel zich eenen echten volksvriend, en een weerdig voorbeeld der latere wetgevers. Had de handel op de aardwegen bescherming noodig, hoeveel meer niet op het water! Op zee waren vooral de zeeroovers te vinden: heele vloten werden ten dien einde afgericht, heele stammen leefden van den buit. Ja, de onversaagde Noormannen durfden de enge stroomen invaren en diep in 't vasteland met koning en graaf den spot drijven. Verbeeld u daarbij de natuurlijke gevaren des Oceaans, niet zoo goed als thans bestreden door de onvolmaakte vaartuigen dier tijden Hoe verstaat men het dat er gedurige betrekkingen tusschen de volkeren over zee konden bestaan, en dat een vorst, die den pasgeboren zeehandel eens | |
[pagina 452]
| |
volks op de been wilde helpen, zooveel hinderpalen wist uit den weg te ruimen! Dit deed Karel de Groote nogtans. Hij liet eerst den Germaanschen scheepsbouw verbeteren, en stichtte te Gent twee werven, die als model-werkhuizen dienen en elke verbetering beproeven zoudenGa naar voetnoot(1). Hij zelf ging in 811 de werven bezoeken en de werklieden in hunne taak aanmoedigenGa naar voetnoot(2). Aan den mond van vele rivieren van Gallië en Germanië liet de keizer schepen bouwen om door zijn initiatiefGa naar voetnoot(3) de zucht tot zeehandel te verwekken. Er was oneindig veel te verbeteren. De romeinsche booten konden aan de Franschen en de Noordsche volken niet tot voorbeeld dienen. Dezen hadden andere wateren te doorklieven, waartoe de aloude triremen, enz. niet konden dienen. Smal en puntig van voren en van achteren, meest 4 of 5 maal langer dan breed, met wijden buik, vaak uit eenen enkelen boomstam gewerkt waren die noordsche vaartuigen, waarin soms 30 man konden plaats vinden, menigmaal zoowel van zeilen als riemen voorzien; zoodat zij ook tegen den wind konden voortschieten. Men vond ook booten zelfs voor 80 roeiers, die zonder zeil de wateren doorkliefdenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 453]
| |
Helaas! terwijl de verouderde vorst zijne werkhuizen te Gent bezocht, moest er in zijn oog iets weemoedigs doorschijnen, dat andere inzichten nog dan handelsvooruitgang deed vermoeden. Toen hij bevel gaf talrijke vloten aan den mond der stroomen en rivieren in gereedschap te brengen,Ga naar voetnoot(1) moest dit bevel, oogenschijnlijk enkel tot uitbreiding der scheepvaart gegeven, iets pijnlijks voor zijnen ouderdom meedragen, want, terzelvertijd, alsof het een uitgebreid en eenig plan ware geweest, rezen, als eene bedreiging, vierkante gekanteelde torensGa naar voetnoot(2) nevens de handelsplaatsen op. Werd er nog eene haven aangelegd, een bakGa naar voetnoot(3) van hulp en verlossing geplant, daarnevens werd eene burchtGa naar voetnoot(4) ter waking geplaatst! Ook versterkte kampenGa naar voetnoot(5) werden in menigte ontworpen. 't Was aan 't einde zijns levens, zegt het verhaal, dat de keizer, wiens majesteit en leger de zeeschuimers tot dan op eerbiedigen afstand hadden verwijderd gehouden, het eerste stoutmoedige | |
[pagina 454]
| |
noorderzeil aan den horizont zijns rijks had zien wemelen, en berekend had welke onheilen achter dat zeil voor zijn vaderland verborgen lagen. Edoch, waren de eerste booten der Noormannen in 802Ga naar voetnoot(1) verschenen, het was reeds veel vroeger dat Karel aan eene verdediging de hand sloeg. Waren de zeeroovers hem op zijne kusten nog niet komen tergen, hij zelf was er op los gegaan, had ze in zee vervolgd, om hun zoo mogelijk den doodsteek te geven. Reeds eeuwen tevoren was de strijd begonnen. In 516, was een Frankische vloot tegen de Denen, die de Maas waren opgezeild, ten krijg getrokken. In 716 ging de Friesche vorst, Radboud, met zijn leger vijandelijk te scheep naar KeulenGa naar voetnoot(2) en werd terug geslagen. Maar verder zouden pogingen worden aangewend lijk men er nooit vroeger bedacht. In 799, versloeg Karel de Groote de Noormannen in eenen zeeslagGa naar voetnoot(3), waardoor veertig hunner schepen in zijnen handel vielen. Doch de vijand was niet dood; en veel erger een nieuwe vijand scheen van in het Zuiden de hand te reiken aan den Noorderbuiter, en een verbond met hem te hebben aangegaan, om in eenen algemeenen aanval de jeugdige westerbeschaving in den afgrond terug te stooten. De Spaansche Moren, reeds lang om hunne afzonderlijke plunderingen gevreesd, hadden nu op de Middellandsche Zee eene ontzaggelijke rooversvloot ter afzeiling gereedGa naar voetnoot(4). In dien dringenden nood, verloor Karel het hoofd niet. Hij verstond zich met den keizer van het Oosten. Terwijl deze zich liet | |
[pagina 455]
| |
bewegen en aan 't wapenen was tegen de zeeroovers, beval Karel de Groote in de jaren 800 en 810 vloten te verzamelen in het Zuiden. En ten jare 813, had hij het geluk gezamentlijk te Zuid en te Noord zegepralend, de Noormannen den weg af te snijden, en eenen aanval van honderd Moorsche schepen op Sardinië zonder verlies af te keerenGa naar voetnoot(1).
(Wordt vervolgd.) |
|