Bijlage.
Aan Elisabeth Verriest.
Mijn goede Elisabeth, - Daar komt uit oude tijden
Een lieflijk beeld ons oog, ons hert en ziel verblijden:
Het is Elisabeth, die eedle koningin,
Zoo schoon, zoo lief, zoo zoet; en die met vromen zin,
Door gure winterkoude en sture wintervlagen,
Weet brood en liefdewoord aan de armen Gods te dragen,
En die, als koningshand haar mantel openplooit,
Op verschgevallen sneeuw een stort van roozen strooit.
Mijn goede Elisabeth, - Ik heb in vroeger dagen
U mogen door de vont naar Godes liefde dragen,
En uit de winterkoû, die kinderzielen dekt,
U hemelbloemen eerst in zongestraal ontwekt.
En als de lieve Heer vandage, uit hemelzalen,
Door priesterhand komt in uw kinderziel te dalen,
Gij ook nu, lief en schoon, met diep ontroerd gemoed,
Gij legt een bloemenhof vol roozen voor Zijn voet.
Mijn goede Elisabeth, - Wil in uw hert bewaren
Dien bloemenschat, den schat van uwe kinderjaren;
Maak waar het oude woord, en, daar de vonte smet,
Blijf bloembekransd gelijk de zoete Elisabeth,
Met goedheid in de ziel, met goeaheid in der oogen,
En draag uw woord en werk, door 't leven, naar omhooge,
Zoo dat, als wederkomt tot U de lieve Heer,
Gij eenen roozenschat spreidt voor Zijn voeten nêer.
|
|