Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |
[pagina 339]
| |
Schilder-, teeken-, etskunst, enz.
| |
[pagina 340]
| |
opschrift door de Vos zelven op zijne schilderij is gesteld. Maar hoe kwam het daarop? Deze vraag van betrekkelijk klein belang, als men wil, verdiende toch voor de kunstgeschiedenis toegelicht te worden. De desaangaande navorschingen mochten dan ook op het oogenblik dat de Vos' portret naar 't Museum vertrok, een gelukkigen afloop hebben. De opzoekingen leidden tot ophelderingen over het afsterven van den beroemden vlaamschen schilder, en de omstandigheden die de Armenkamer van Antwerpen in bezit der schilderij gesteld hebben. Uit het opschrift, weinig letterkundig gewis, maar uit een dankbaar gevoel neêrgeschreven, kan gansch de levensloop van de Vos afgeleid worden. Dat hij ‘naer de const’ zich zelven afgemaald heeft, op eene zoo meesterlijke en indrukwekkende manier, pleit reeds voor zijn talent als schilder. Zijne alom verspreide stukken, als portretten, altaartafels, bijbeltafereelen, enz. zijn zelden bewaard gebleven. Nogtans, zijn kunstkabinet bevatte niet minder dan twee honderd negentig stukken, zoo van zijn eigen palet, als van andere meesters. In de verzameling der Godshuizen van Antwerpen bevinden zich nog van hem, in St Elisabethgasthuis namelijk: Christus aan 't Kruis tusschen de MoordenaarsGa naar voetnoot(1); in het Zinnelooshuis: Het mystiek huwelijk van St Catharina van Alexandrië met het kind Jezus. Dit laatste gewrocht is, jammer genoeg, in zulken slechten staat dat het geene herstelling waard geacht wordt. Eene Aanbidding der Drie Koningen wordt ook onzen schilder toegekend, maar wij laten zulks voor rekening der schatters. | |
[pagina 341]
| |
Het opschrift drukt verder uit dat de Vos een vroom mensch was en den Arme van Antwerpen na zijnen dood begiftigde, hetgeen hier in 't bijzonder gaat toegelicht worden. Hoe hij schilder werd, behoort tot 's mans levensbeschrijving. Van zijnen vader, Herman de Vos, eenen Antwerpschen teerlingmaker, en van zijne moeder, Elisabeth van Oppen, had Simon een goed vermogen geërfd, dat hij door vlijt, talent en eenvoudigen levenswandel had weten te vermeerderenGa naar voetnoot(1). Hij stierf in drie en zeventigjarigen ouderdom, op 15 October 1676, zijnde sedert 1670 weduwnaar van Catharina van Utrecht. Zijn echt, op 23 Juni 1628, in St Joriskerk voltrokken, was kinderloos gebleven. De dag zijns overlijdens is ook die, waarop Simon de Vos zijn testament deed opstellen gelijk het hierna volgt. ‘In den Naeme Ons Heeren Amen. - Den vijfthiensten October 1676’. | |
[pagina 342]
| |
de solemniteijten, die van rechts wegen daer inne behoorden onderhouden ende geobserveert te worden, hier inne niet al oft volcomentlyck en zouden wesen achtervolcht; oock niettegenstaende eeniege costuijmen, usantien, wetten, municipaele ende geschreven stadts oft landrechten ter contrarien, allen dezelve, voor soo vele die desen sijnen testamente souden mogen contrarieren, derogerende ende willende gederogeert wesen midts desen, wederroepende insgelijcx, casserende, doodt ende te niet doende alle ende iegelycke de testamenten, codicillen giften ende dispositien, bij hem voor date deser eenichssints gemaeckt oft gepasseert, voor wat heeren, hoven, wetten oft notarissen dat het zij.’ | |
[pagina 343]
| |
| |
[pagina 344]
| |
stadt, de somme van vijftich guldens eens, ende gelijcke vijftich guldens, omme wttereycken aende arme gevangenen alhier.’ | |
[pagina 345]
| |
derhandt ende elcken van hen besondere, hen gevende volcomen ende absolute macht, omme alles te doen t'gene eeniege executeurs van testamenten naer rechte toestaet ende betaemt.’ Onze beroemde meester maakte dus zijn testament in extremis, ‘nochtans zyne sinnen ende verstandt wel machtich ende gebruyckende’. Hij zette daaronder een wankelend, eivormig handmerk; toch had hij eene fraaie hand bezeten en teekende weleer zijnen naam met vaste en sierlijke letter. Hij stierf nog denzelfden dag. Zijn lijk werd na twee dagen ter Predikheeren-kerke bijgezetGa naar voetnoot(2). Nog lag zijn lichaam boven aarde, toen de inventaris zijns inboedels gemaakt werd, op 16 october namelijk. Als testamentuitvoerders daartoe geroepen, besteden de Aalmoezeniers daaraan hunne dringendste zorg. Binnen twee maanden waren al de legaten uitbetaald en de schulden vereffend. Daarna zouden de meubels en de schilderijen verkocht, de massa in twee parten verdeeld | |
[pagina 346]
| |
worden. De sleutel van het schilderijenkabinet bleef ondertusschen in handen van de Aalmoezeniers. Eenige lasten van 't sterfhuis, in het testament opgesomd, bedroegen, met de openstaande rekeningen, 2974 gulden, 15 stuivers. Joos Pinson en Jaak van Utrecht traden wederzijds op namens de twee staken langs der vrouwe kantGa naar voetnoot(1), tot het inbeuren van 200 gulden elk. Na uitbetaling dier schulden hield de Kamer van den Arme 129 gulden over. Dat maakte te zamen 3103 gulden 15 stuivers, welke som verkregen was door het afleggen van twee obligatiën tot last der Jezuïetenkloosters van Gent en van Hal. Aan de lijkstaatsie, den maaltijd, enz. werd 252 gulden besteed, die in klinkende speciën bevonden waren. Alzoo bleef er ten bate der nalatenschap 6800 gulden beschikbaar in renten; vier huizen, waaronder den Gulden Hert, in welk huis De Vos gewoond en deze wereld verlaten had; eindelijk de eventueele opbrengst van de verkooping der meubelen en schilderijen.Ga naar voetnoot(2) Met de opbrengst van den koopdag kwam het batige der successie op 20466 gulden, 11¾ stuivers. De onkosten, stadsrechten en nog eenige legaten hieraf getrokken, te weten 681 gulden, 4 ¾ stuivers, schoot er 19785 gulden en 7 stuivers over. Ten laatste was het paart | |
[pagina 347]
| |
van den Arme 9877 gulden, 8 ½ stuiversGa naar voetnoot(1), zoowat 29631,66 frank van onze munt, voor dien tijdGa naar voetnoot(2) want, in het begin onzer eeuwgoldt het legaat slechts fr. 17918,14. De andere helft werd verdeeld onder de erfgenamen van des testateurs kant, in het testament aangeduid. Uit de bescheeden die deze likwidatie aangaan, is er niet veel te vernemen opzichtens het lot der schilderijen. Alleenlijk vindt men, in den staat der afrekening, dat er een konterfeitsel van van Dyck aan de erfgenamen voor 60 gulden overgelaten werd. Veeleer moet het beroemde portret aan de Kamer van den Arme geschonken, dan wel door haar ingekocht zijn. Immers, noch deszelts verkoopprijs wordt in den staat van likwidatie, noch de aankoop daarvan in de boeken van het Armwezen aangetroffen. Slechts meldt de inventaris, zeer bescheiden, ‘een conterfeytsel van den afflyvigen’. Van de schilderijen is een bijzondere koopdag gehouden, maar de handelingen daarover zijn niet tot ons gekomen. Toch ja, een paar regeltjes worden aangetroffen als: ‘aen derffgenamen van Simon de Vos, voor moeyte etc. in het sterffnuys gedaen... gl. 6. -’Ga naar voetnoot(3). Daaruit is zeker weinig te besluiten, in betrekking met het in bezit nemen van schilderstukken door de Ailmoezeniers. Daarentegen vindt men een spoor in het onderling testament van de Vos met zijne vrouw, gedag- | |
[pagina 348]
| |
teekend van 17 November 1660, vóor notaris Theod. KetgenGa naar voetnoot(1). Men leest daar, dat die echtelieden besloten hadden dat, mochten zij geene wettige kinderen nalaten, de overlevende van beiden zijne familie, te zamen met de Aalmoezeniers, algemeene erfgenamen zou maken. Zij hadden ook besproken, dat de overlevende voor eene waarde van 1000 gulden aan schilderijen zou uitdeelen aan kerken, kloosters en gestichten, op voorwaarde dat daarvoor zielmissen voor hen beiden, naar evenredigheid van de giften, zouden moeten gelezen worden. Hoe de Vos die wederzijdsche verbintenissen heeft willen naleven, blijkt uit elken regel van zijn testament. Kortom, op 31 Maart 1677 waren de zaken uit de voeten, en in 1678 prijkte het portret in ons Knechtjeshuis. Het aandenken van dien bijzonderen weldoener der armen willende vereeuwigen, deden de Aalmoezeniers er de spreuken op schilderen die aanleiding tot dit opstel gavenGa naar voetnoot(2). De schilder die met die opschriften belast werd, is niet bekend tusschen de ‘constschilders’ van dien tijd. Hij was daarom toch geen ‘cladtschilder’ of ‘grofschilder’ gelijk men destijds zijne gewone vakgenoten heette. Matheus van Necker (aangenomen dat het zijn juiste naam zij, - want men vindt ook van Neckers -), had toen eene zekere faam als fijnschilder of vergulder. In 1656 wordt hij aangetroffen als werkende met Erasmus Quellin op de Meersenierskamer. Hij was daar gelast met het marmeren en vergulden | |
[pagina 349]
| |
alsmede met zekere herstellingen aan schilderijen en muurdecoratiën, die door dat Hoofdambacht aan Quellin toevertrouwd waren. Men ziet dat de Aalmoezeniers, al was het dan ook om eene kleinigheid te doen, toch een erkend vakkundig man hadden te werk gesteld. Welk was nu het schilderstuk dat uit de Vos' sterfhuis naar de ‘Sodaliteit’ of Congregatie overging? Dit punt is aan onze opsporingen ontsnapt. De ‘Sodaliteit’, die, op 20 September 1623, naar haar nieuw lokaal, tegenover de Jezuïetenkerk overgebracht werd, mocht nog op geen rijken voorraad aan kunstschilderijen roemen. Zij bezat slechts eene Boodschap van Maria, van Frans Francken, welke schilderij het altaar versierde. Het was eene gift van den Schepen Gillis Gerardi, die ze den 5n November 1589, 50 gulden betaald had. Het is niet onwaarschijnlijk dat ze het geschenk was, door den Magistraat aan de ‘Sodaliteit’, twee jaren te voren, vereerd of beloofd, ter gelegenheid van de kroning, van het O.L. Vrouwebeeld, dat, grootelijks door toedoen van de Congregatie, in den stadhuisgevel hersteld, en door haar van kroon en schepter voorzien was. Verder bezaten de ‘Sodales’ een paar alledaagsche stukken en eindelijk het Huwelijk van Maria, door Cossiers. Drij jaren na Simon's dood prijkten er in de lokalen der Congregatie vijftien schilderijen. Twaalf daarvan werden meldingswaard bevonden, en de inventaris ervan in hare jaarboeken opgeteekend, als volgt: St Ignatius, St Franciscus Xaverius, St Anna, Onze Heer aan 't Kruis, de Kroning van O.L. Vrouw, HH. Juliaan en Basilissa, S. Eduardus, de HH. Drij Koningen, HH. Andromea en Athanasia, de Trouw van Maria, O.L. Heer op den Steen, de Kruisdraging. Voorzeker hebben wij reeds de schilderij genoemd | |
[pagina 350]
| |
die door onzen meester geschonken was. Jammer dat zijn naam er niet naast vermeld is geworden. In vroegere eeuwen dacht men er minder aan, overal en altijd zijnen naam als meester of schepper eens werks te laten gelden. Wij stellen nu in de namen der kunstenaars uit historischen zin belang; en plaatst een schrijver of schilder zijn' naam en titels onder een werk, 't is voorzeker gedeeltelijk door dien historischen zin gedreven, welke zoo gelukkig te zamen komt met de menschelijke ijdelheid. Jammer is het dat wij door 't afzijn van oude namen zoo dikwerf het spoor bijster wordenGa naar voetnoot(1). |
|