Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Het testament van een aanzienlijken Brusselaar der XIVe eeuw
| |
[pagina 146]
| |
aanzienlijke familiën kostbare gegevens betreffende de zeden en gebruiken van het verledene. Hieruit volgt dus, dat de waarde van deze documenten toeneemt naar verhouding van hunne oudheid. Het is bekend dat familiepapieren van de XVIIe eeuw en later veelvuldig worden aangetroffen, zooals testamenten, acten van boedelscheiding, huwelijkscontracten, enz.; nu en dan vindt men ze nog van de XVIe eeuw, maar die van de XVe zijn veel zeldzamer terwijl er bijna geene meer bestaan van vroegeren tijd. En dit geldt zoowel van den adel als van de patricische familiesGa naar voetnoot(1).
Onlangs, bij een onderzoek der charters van de St.-Gudulekerk te Brussel, die in de Algemeene Rijksarchieven bewaard worden, hadden wij het buitenkansje om het testament in handen te krijgen van een Brusselsch burger, Michiel Scalie, geboren in de eerste helft van de XIVe eeuw. Het komt ons nuttig voor dit stuk uittegeven, omdat het in meer dan een opzicht merkwaardig isGa naar voetnoot(2). Het luidt aldus: In de name ons heren Amen. Dit es die begheerte ende uterste wille van mi Michiel gheheten Scalien, sone wilen was Michiels gheheten Scalie. In den ijersten, dat mine scout, die ic | |
[pagina 147]
| |
schuldich ben van mijns vader weegen, dair die somme af loept op dusent oude schilde of dair omtrent, van minen goiden betaelt werde, dats te verstane, dat men van minen erfeleken goiden die mi van vader ende moeder bleven siin, soe veele vercoepe, dat men die scout betale sonder vertrec ende van der scout die ic van mi selven schuldich ben, die loept op achthondert mottoene ende oic tweehondert mottoene, der munten van Vilvoerden, voir mijn onrecht, soe begheer ic, dat men die betale met terminen ende jaerscaren, also men met consente der gheenre die ic schuldich ben, best gedoen kan ende ter minster quetsinghen mijns wijfs. Ende mijn wtleede begheer ic beghaen te hebbene, met temelecheiden ende metten simpelsten dat men mach, in Sente Goidelen kerke. Item es mijn begheerte, want in voirledenen tiden van den heren van Bigaerden, die waren heren van den Bossche, op ghezet ende beruert was, te fundeerne ene eweleke capelrie int hof ten Bosche, ende dair toe van hueren weghen ghegheven waren vier boender lants, gheleghen voir thof ten Bosche, die men heet 't Capelrielant, neven 's cloesters lant van Bigaerden, die welke capelrie niet volbracht en es. en want dit voirschreven goit van den Bosche mi toecomen es, soe eest dat ic, omme die zielen dieie in ghehouden siin mochten, te quitene ende mi selven, begheere ende ordineere dat van minen goide, dat van minen vader mi comen es, tot deser capelrien also vele goits gheordineert ende ghegheven werde, dat sii twintich oude ghuldens 's iaers weert sii, te gadre metten vier boender lants voirschreven, ende dat men die stelle te verdienene int hof ten Bossche, zoe wanneer datter eene capelle sal sijn, met drie missen de weeke, ende tot dier tijt dat daer een capelle sun sal ghemaect, dat men se te Sente Ulrix Capellen verdiene in de kerke. Item begher ic, dat na die doet van mi ende van minen wive thien ghulden 's iaers erfelee van minen goiden ghegheven werde voir mi ende voir mijn wijf ende voir onse vorderen, in meermsse van eenre der maetster capelrien te Sente Goedelen, het en ware dat ic of mijn wijf aldair eene capelrie van nuwes fundeerden, binnen onsen levenden live Item so mak ic Michielkene, minen bastaert sone, twintich schellinghe groten out 'siaers te sinen live, in dien dat hi hem wel bestelt, met rade sunre vriende. Item mak ic Grietkene, mijnre bastaerd dochter, vier mudde rox tsiaers te haren live. Item mak ic Lijnkene, mijnre bastaerd dochter, vier mudde rox, 's laers te haren live, ende dese drier lijftocht ijerst na die doet van mi Michiel ende mijns wijfs te heffene ende te betalene. Item make ik Kerstijnkene, mijnre bastaerd zuster, twee mudde rox, 's iaers 'e haren live, die hare mi vader maecte. Item Kathelinen, her Jans Zwarters dochter, mijnre nichten, mak ic te haren cledinghen, alse men se bestellen sal, vijftich mottoene eenwerf. Item Margereten, mijnre jouffrouwen, acht peeters ghulden penninge eenwerf. Item Wouteren, minen | |
[pagina 148]
| |
knape, acht peeters eenwerf. Item Mertene, minen knape twintich mottoene eenwerf. Item mak ic her Janne 't Serarnts, priester, minen zwager, enen zilveren verghulden nap. Item Gheereme, minen zwagher, enen zilveren croes of tghelt dair voire. Item her Arnde, minen zwager, ende joutvrouwe Marien, minre zwegherinnen, mak ic elken een zilveren scale of tghelt dair voire. Voirt es mijne begheerte, dat joufrouwe Yde, mijn wijf, behoudelec den voirscreven commer, houde ende bezitte, also lange alsi leven sal, alle die goide, die mi van vader ende van moeder bleven siin, ocht die wij te gadre vercregen hebben, ocht die mi van miinre sijden toe comen siin ocht toe comen selen, sij sijn eijgen erve ocht leene, vercregen ende onvercregen, soe waer sij ligghen. Ende omme al dat voirscreven es te volbringhene, soe hebbe ic overghegheven her Janne 't Serarnts, priester, voirschreven, her Berthelmeeuse 't Serarnts, her Michiele 't Serarnts. Roelove van den Stalle, Otten den Hertoghe ende Gielise van der Eijken, enen scepenen brief van zessehondert pont oude groten, op dat sij selen moghen dair met werken waers noet ende minen utersten wille doen volschien ghelijc voirscreven es, ende al waert dat eenich van den voirschreven zesse persoenen storve, een of meer, soe en es mijn meninge niet, dat dair omme mine ieghenwerdeghe ordinantie ijet vermindert ocht verandert ware. In kennissen der waerheit hebbe ic minen zeghel aen desen brief ghehangen ende hebbe ghebeden her Janne, Berthelmeeuse, Michiele gheheten 't Serarnts, Roelove, Otten ende Gielise voirscreven, dat sij mine iegenwerdeghe ordinantie willen hulpen doen vervullen ende, op, dats noet es, metten voirscreven scepenen brieve doen werken na der stad recht van Bruessele omme alle mine iegenwerdeghe ordinantie te vervullene. Ende wij Jan, Berthelmeeus ende Michiel gheheten 't Serarnts, Roelof van den Stalle, Otte die Hertoghe ende Gielijs van der Eijken, omme die begheerte ende beede ons liefs zwagers ende neven, Michiels gheheten Scalie, gheloven wij hem dair toe na onsen vermogen te hulpene, dat sine ordinantie voirscreven vervult werde, ende, op dats noet ware, metten voerscreven brieve na der stad recht van Bruessele voirt te gane, ende hebben dis tenen ghetughe onse zeghele metten sinen aen desen brief ghehangen. Wij zien uit dit stuk dat de erflater een zoon is van een anderen Michiel Scalie, dat hij gehuwd was met Ida 't Serarnts - uit eene rijke Brusselsche familie - en dat hij aan zijne schoonbroeders, heer Jan, priester, | |
[pagina 149]
| |
Hieronymus en heer Arnout (ridder), en aan zijne schoonzuster Maria 't Serarnts stukken zilverwerk tot eene gedachtenis nalaat. Een charter van 9 Mei 1396, waarbij genoemde priester Jan 't Serarnts eene schenking maakt aan de kapel der H. Drievuldigheid in St-Janskerk te Brussel, noemt hem filius quondam Arnoldi dicti 't SerarntsGa naar voetnoot(1). Even als zijn vader eene natuurlijke dochter, Kerstijnkene, had nagelaten, zoo had ook Michel Scalie, de zoon, verscheidene natuurlijke kinderen, namelijk een zoon, Michielkene, en twee dochters, Grietkene en Lijnkene, welke omstandigheid niemand verrassen zal, die met de vrije zeden van dien tijd bekend is. Hij schijnt geene wettige kinderen te hebben gehad; hij maakt er ten minste geene melding van. Hoe dit ook zij, hij liet bloedverwanten tot erfgenamen na; het feit dat hij aan zijne vrouw slechts vruchtgebruik maakte, bewijst dit. Wij weten niet, of het echtpaar uitvoering heeft gegeven aan hun voornemen tot stichting van een kapellaanschap in de St-Gudule-kerk.
Wat het landgoed betreft, genaamd 't Hof van den of ten Bossche (latine: de Buscho), te Bijgaerden - de heer A. Wauters, in zijne Histoire des environs de Bruxelles, leert ons dat het in 1355 was gekocht door Michiel Scalie, waarschijnlijk den erflater zelven, van Maria van Bijgaerden, gezegd de Buscho, en haren echtgenoot, Arnout van der Borcht, welke vrouw eene dochter was van Ridder Godfried en van Maria, dochter van Walter 's Leeuws. Deze Godfried schijnt een zoon | |
[pagina 150]
| |
te zijn van Ridder Raso van Bijgaerden, die in eene acte van 1264 voorkomt, en die wel een persoon zou kunnen wezen met dien Ridder Raso de Buscho, wien men in een document van 1263 aantreft als leenman van Hendrik van Bijgaerden, bijgenaamd de Capella. Het goed ten Bossche, dat een leen was van de heerlijkheid Bijgaerden, bestond, behalve het kasteel, uit 80 bunders land, weiden, bosschen, vijvers en onder anderen een perceel land van 16 bunders, genaamd de Huevene, de Scaldiaert meersch, de Conincx eusel. De leenman verrichtte zijn leendienst met drie mannen te peerdGa naar voetnoot(1). Het kapellaanschap van het kasteel ten Bossche - waarvan de stichting, volgens getuigenis van Michiel Scalie, reeds ontworpen was door de Heeren van Bijgaerden, de oude eigenaren van dat kasteel - ten voordeele waarvan de vroome erflater een legaat bespraak, werd later werkelijk gesticht. Wij weten uit de Histoire des environs de Bruxelles, dat door den kapellaan elken woensdag de mis gelezen werd in de parochiale dorpskerk. Omstreeks 1654 werd het kasteel afgebroken en de landerijen bij perceelen verkocht.
Aan het testament hangen, behalve het zegel van Michiel Scalie, nog vijf andere zegels; dat van Gielijs van der Eijken ontbreekt ongelukkig. De overige getuigen zegelen aldus: Heer Jan 't Serarnts, priester: een gekroonde leeuw, het veld bezaaid met vijfbladen; omschrift: S Johis dcti Serars Psbiti; | |
[pagina 151]
| |
Heer Bertholomaeus 't Serarnts: hetzelfde wapen; omschrift: S. Bartholomei Serarnouds; Heer Michiel 't Serarnts: hetzelfde wapen; behalve dat de leeuw niet gekroond is; omschrift: Sigil... Michiel.....rtsGa naar voetnoot(1); Roelof van den Stalle: zes (3, 2, 1) St Andries kruisjes; helmteeken: twee afgewende hertepoten, geplaatst als een omgekeerde keper; omschrift: S. Radulphi van den Stalle.Ga naar voetnoot(2) Otto die Hertoghe: drie torens, met een vrij kwartier, beladen met drie lelien met afgesneden voet; omschrift: S. Dttonis dict;...rto....Ga naar voetnoot(3).
Michiel Scalie zelf zegelt met een gevierendeeld schild, 1 en 4 effen, met een geschakeerd schildhoofd, 2 en 3 - een leeuw. Hetzelfde wapen treft men aan in | |
[pagina 152]
| |
het zegel van Michiel Scalie of Scailhe, schepen van Brussel in 1352 en 1353Ga naar voetnoot(1). Wij meenen dat deze onze testateur is, en dat die Michiel Scalie, die in 1339Ga naar voetnoot(2) als schepen voorkomt, zijn vader was. Het is merkwaardig, dat het 1e en 4e kwartier van het wapen van Scalie - natuurlijk de wapenkleuren buiten beschouwing latende - een wapen uitmaken, dat door verscheidene brusselsche geslachten in de middeneeuwen werd gevoerd, namelijk door van Bijgaerden, Hertewijck, Meerte, Mennen, en waarschijnlijk nog anderen. Het geslacht de Doncker plaatste dit wapen in het derde kwartier van zijn gevierendeeld schild, en de familie Habbeke voerde in een vrij kwartier eene lelie met afgesneden voet, met een geschakeerd schildhoofd. De Bijgaerden's hadden effen goud met een geschakeerd schildhoofd van zilver en zwart. Een gedeelte der familie 't Serclaes belaadde en belaad nog den schouder van den leeuw in hun wapen, met een schildje van Bijgaerden. De familie de Mesmacre, die den naam van 't Serclaes heeft opgenomen, voert ook nog dit schild. Deze overeenkomst van wapens doet onderstellen dat deze geslachten van éénen stam zijn. | |
[pagina 153]
| |
In elk geval moet men het vermoeden buiten sluiten, dat de Scalie's in hun schild het effen veld met geschakeerd schildhoofd zouden opgenomen hebben, enkel en alleen als leenmannen van de Bijgaerdens. Wij hebben dan ook gezien, dat zij het reeds voerden in 1352, terwijl zij eerst in 1355 de bona de Buscho verkregen.
Een Ridder, Michaël Scalijs, had omstreeks het midden der XIVe eeuw, in pacht van de abdij van Nijvel, de aan deze toebehoorende ⅔ gedeelten van den molen van Serrewerre of Scherrewerre te Brussel, welke 18 Februari 1400 (nieuwe stijl) verkregen werden door Jan de Hertoghe. Een Egidius Scalie komt in 1302 voor onder de leenmannen van Daniel van Bouchout, heer van Saventhem, enz. Een andere Egidius Scaillie, tegen het einde van die eeuw, bezat een deel van den molen van Scarenbeke in pacht. Eindelijk wordt nog een Walter Scalie in 1229 vermeld, als schepen van Obbrussel (thans St-Gilles). Eertijds waren er in de omstreken van Brussel verscheidene eigendommen, genaamd Schaillie hof, Schaillienhuijs, enz. Het zou niet onmogelijk zijn, dat sommige daarvan den naam ontleenden aan het geslacht Scalie, Schalie, enz. Te Leefdael was een plaats genaamd SchaillienbergGa naar voetnoot(1). |
|