Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
De Reuzen, Reuzinnen en Reuskens van Lier.
| |
[pagina 137]
| |
Nederlandsche en andere oudheden.
| |
[pagina 138]
| |
De liefde voor volksfeesten en kluchten, waarbij de overlevering eener fabelachtige gronding van eene of andere gemeente, en van eene ‘Rederijkkamer’ of ‘Tooneelmaatschappij.’ zich sluit aan de herinnering van den geestelijken patroon van het oord, vindt men onder andere uitgedrukt in de vereering der vier of vijf meters groote figuren, die men Reuzen en Reuzinnen pleegt te noemen en de onvermijdelijke personaadjes, ja soms de glanspunten van alle feestelijke optochten blijven uitmaken. Zij zijn oorspronkelijk de afbeeldingen van de helden waaraan de gronding van stad of gemeente wordt toegeschreven; de groote afmeting is het zinnebeeld van de grootheid hunner macht. Zij vertegenwoordigen een grootsch verleden en de afkomst van het volk uit bovennatuurlijke wezens. Hun worden alle groote daden der locale geschiedenis toegeschreven, gelijk eens de nagedachtenis van Diederic van Bern, Arthur van Brittanië, Karel de Groote door de nakomelingen werd gevierd, als waren zij, en zij alleen de vertegenwoordigers aller groote daden van het verleden, in westelijk Europa. De geschiedenis der Reuzen, waarover men in het Belgisch museum (Jaargang I) in Das festliche Jahr, van von Rheinsberg Düringsfeld, Belgische Studien, Schilderungen und Erörterungen, von Dr Friedrich Oetker, Eerste Hoofdstuk, enz. enz. nog 't een en 't ander kan vinden, is nog heden de kern der volksfeesten in menige belgische stad. In onzen meer dan ooit historisch ontwikkelden tijd, paart men aan den Reuzenommegang de voorstelling van werkelijke feiten, die aan het grootsch verleden der gemeenten herinneren. | |
[pagina 139]
| |
Zulke ommegangen worden met buitengewone offers van de zijde der burgerij, met edelmoedigheid van die der historiekenners en beoefenaars der zedegeschiedenis tot stand gebracht. Daarvan leverde de stad Lier, welke steeds onder de eerste heeft gestaan voor de beoefening der dichtkunst in vlaamsch België, een treffelijk voorbeeld, ter gelegenheid van het jubelfeest van H. Gommarus, den grondlegger der stad in de 8e eeuw, in October l.l. gevierd. Bij deze gelegenheid werd de geheele geschiedenis der stad, in een aantal groepen van keurig historisch uitgedachte burgers, te paard, te voet en op wagensGa naar voetnoot(1) aan het volk vertoondGa naar voetnoot(2). Wij laten nu het woord aan den heer schepen Eug. Mast om ons een historisch overzicht te geven der vroegere ‘jubelstoeten’ of feestelijke optochten gehouden in het kunstrijke oude Lyra, waarvan de naam alleen reeds aan den god der dichtkunst herinnertGa naar voetnoot(3). Red. | |
[pagina 140]
| |
De vroegere ommegangen te Lier.Lier, eene der oudste steden van Brabant, had ook eene der eerste haren Ommegang. Oorspronkelijk voegden zich dikwijls de Ommegangen, gelijk men die heden verstaat, bij de processien, welke alsdan uit twee verschillende gedeelten, het eene geestelijk en het andere wereldlijk, bestonden. De gebeurtenissen, die men voorstelde, waren alle getrokken uit de gewijde geschiedenis, en de bij val, die deze vertoonigen vonden, moedigden dusdanig de inrichters der Ommegangen aan, dat zij die bij iedere plechtigheid glansrijker en vollediger maakten. Dit had echter voor gevolg, dat het geschiedkundig deel der processiën allengs zijn godsdienstig karakter en zijne eerste eenvoudigheid verloor. De Ommegangen werden dan van de geestelijke stoeten afgescheiden, maar bleven altoos, boven alle andere vreugdebedrijven, de algemeene toejuichingen der bevolking behouden. Reeds in 1420, zoo het blijkt uit de stadsrekeningen, bestond te Lier een Ros Beiaard met de Vier Heemskinderen. In 1466 vervaardigde men, voor het landjuweel van den voetboog, eenen Olifant, geleid door eenen Moriaan, en eenen Draak, door vijf gezellen in eene schuit gevoerd. In 1469 kwam de Reus voor de eerste maal te voorschijn, en in 1473 was hij gevolgd door zijnen knecht, zoo groot als hij zelf. Voor dezen Ommegang werden verscheidene wagens met geestelijke voorstellingen vervaardigd, evenals in 1478, wanneer de groote wagen de Molen van Parijs, het geestelijk en wereldlijk gezag verbeeldende, de algemeene bewondering verwekte. | |
[pagina 141]
| |
In 1506 werd aan den Reus eene Reuzin toegevoegd, en in 1513 eenige bescheidene kleine Peerdjes, een Leeuw, een Eenhoorn en een Kemel. In 1528 voegde men daar nog eenen Draak bij. In 1525, na den slag van Pavia, ging om keizer Karel V te huldigen, een Ommegang uit, waarvan de familie der Reuzen, begeleid door al de gildebroeders in hunne volle wapenrusting en eenige nieuwe praalwagens met zinnebeeldige en historische voorstellingen, in betrekking met de omstandigheid, de grootste eer behaalde. In 1615 zag men in den Ommegang den Reus, de Reuzin, de Kameniers, het Ros Beiaard, de drij Koningen te peerd, den Eenhoorn, den Kemel, den Leeuw, den Draak, het Stalleken van Bethlehem, den Maagdenberg, het vonnis van Salomo, den wagen van Melchisedech, den Vrek die Lazarus verstoot, Lazarus in den schoot van Abraham, de offerande van Abraham en de Hel. In 1683 bestond de Ommegang, die plaats had ter gelegenheid van de inwijding der nieuwe zilveren kas of schrijn van H. Gummarus, uit het Ros Beiaard, drij groote Reuzen, zes Reuzenkinderen en zes of zeven Kemels, waarop volgden de drij Gilden, Willem Tell met zijnen ‘Craeckaert op de schouderen’, het Magistraat, en eindelijk de zilveren Kas, door zestien officieren der burgerwacht gedragen. De Ommegang van 1722, waarvan eene print van den tijd het afbeeldsel geeft, schijnt al overtroffen te hebben, wat men tot dien tijd gezien had. Onze stadgenoot Livinus De Bie, zoon van den vermaarden dichter Cornelius De Bie, schilderde geheel den Reuzentrein en de nieuwe Wagens. Op een steekspel van den Groeienden Boom, | |
[pagina 142]
| |
in Februari 1739 gehouden, werd, zegt Van Lom, die er de volledige beschrijving van geeft in zijne Geschiedenis der stad Lier, een zinnebeeldige trein ingericht. Ditmaal bleven de Reuzen t'huis, en nochtans was er zulkdanige toevloed van volk, dat de straten te eng waren. Op het plein waar het steekspel plaats had, waren de daken der huizen en de boomen met tallooze menschen bezet. In 1811 ging de Ommegang uit ter gelegenheid der geboorte van den koning van Rome; het oprecht doel er van wasGa naar voetnoot(1) de vereering van den keizer: overal zag men zijne wapens en kenteekens. De Maagd van Lier op den Leeuw had aan haren linken arm het nieuw herkregen Liersch wapen hangen met de kenspreuk: ‘Den grootdaedigen keizer Napoleon herstelt mijnen ouden luister.’ In 1835, met de Septemberfeesten, reed de Ommegang, in zijne oude gedaante hersteld, wederom uit. In het jubeljaar 1840 was de Ommegang, buiten de gewone figuren, den Reuzentrein enz., gansch heropgesmukt, men kon er drij nieuwe Wagens bewonderen: de eerste stelde voor Sint-Gummarusfontein, de tweede het Mirakel van den afgekapten Boom en de derde de H. Kerk. In 1856, ter gelegenheid van het bezoek, waarmede Z.M. de Koning Leopold I met de koninklijke familie onze stad vereerde, werd een prachtige Praaltrein ingericht. Drij Wagens, den Landbouw, de Nijverheid | |
[pagina t.o. 142]
| |
DE STEDEMAAGD VAN LIER,
voorgesteld door Jonkvrouw Maria Van Cauwenbergh. | |
[pagina 143]
| |
en het Huwelijk van Filip den Schoone met Joanna van Castilje verbeeldende, een Koningswagen en de Burgemeester van 1494, Georgius Colibrant, tusschen twee toortsdragers, en voorafgegaan door een wapenheraut, trokken de algemeene aandacht der toeschouwers. Op het jubelfeest van 1865 bestond de Praaltrein uit vijf deelen, waarvan het eerste aan den Landbouw, het tweede aan den Handel en Nijverheid, het derde aan de geschiedkundige Herinneringen en het vierde aan de Deugden van den H. Gummarus waren toegewijd. Vijf Praalwagens: de Landbouw, de Nijverheid, de Blijde Intrede van hertog Karel, de Deugden van den H. Gummarus en de Verheerlijking van stads Beschermheilige, met eenen schitterenden stoet van Heiligen van Nederland te peerd, luisterden dezen Ommegang op. Eindelijk in 1871, bij de uitreiking der prijzen en eermetalen van den internationalen Tooneelprijskamp, voor Zuid- en Noord-Nederland, had nogmaals een Ommegang plaats, met de hulp der Jonge Tooneelliefhebbers van Brussel, die de Intrede van hertog Jan I verbeeldden. De twee Liersche Genootschappen, ‘Vooruit voor Kunst’ en de ‘Taalminnaren’, vertoonden Herinneringen uit de Geschiedenis onzer oude Rederijkkamers. De Maagd van Lier op den Leeuw, het Schip van 's Landswelvaren, het Ros Beiaard en geheel de Reuzentrein maakten volgens gewoonte deel van den stoet, die belang- en luisterrijk was. De stoet van October 1890 deed voor alle vroegere niet onder. Men vergelijke slechts de hierboven, bl 139, aangehaalde beschrijving. Men vond er 1. ‘Gummarus aan het hof van Pepijn den | |
[pagina 144]
| |
Korte’ en als ‘Stichter der stad’ voorgesteld. 2. Het Kapittel, de hertogen van Brabant, Godfried III, Hendrik I, Hendrik II en III, Jan I, II en III, Joanna, Maria van Burgondië, allen met hunne echtgenooten, enz. enz. 3. De vereering der ambachten; de kerk in opbouw. 4. Zestiende eeuw. Optocht der gilden en het magistraat der stad, voorafgegaan door den Leeuw en de Maagd van Lier. Verassing en ontzet van Lier. 5. Verheerlijking van H. Gommarus. 6. Het Ros Beiaard met de Aymonskinderen, de Reuzen, Het schip 's Landswelvaren, enz.
E.M.
Ex uno disce omnes! Men ziet hoe belangrijk de geschiedenis der Reuzenstoeten en praaltochten is voor de Zedegeschiedenis der Zuid-Nederlandsche gemeenten. Wij hebben daarom niet geaarzeld deze mededeelingen, met dank aan den schrijver, in onze bladen te laten afdrukken, daarbij de beeltenis voegende der burgerlijke patrones van de stad: De Maagd van Lier, voorgesteld door jonkvrouwe Maria van Couwenbergh, 's burgemeesters vriendelijke dochter.
Red. |
|