Als orkestdirekteur heeft Nicolaï niet alleen de van ouds beroemde meesters in 't licht gesteld, maar niet minder die der nieuwe richting, Wagner, Liszt, Berlioz, van de Vlaamsche toondichters, Benoit, Waelput, Huberti, enz, met schitterend gevolg ten gehoore gebracht.
Als schrijver heeft de kunstenaar zich doen kennen, 1o in Caecilia, het muzikaal tijdschrift, voormaals onder de leiding van Dr Kist, doch thans sedert vele jaren onder Nicolaï's hoofdredactie. Daarin bewijst hij de deugdelijkheïd niet alleen van zijnen critischen blik, maar niet minder die van zijn karakter als mensch, als onbevooroordeelden, onafhankelijken, stiengen, maar toch zachtaardigen meester.
Nicolaï schreef ook een verdienstelijk werk over de theorie der toonkunst. Hier schittert hij door zijnen practischen geest als leeraar.
In 't jaar 1875 grondde hij met de heeren Heinze Hol, Meyroos en Stumpff de Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging, met het doel om miskende of verduisterde jonge talenten op te beuren en aan 't licht te brengen; het is hem gelukt deze maatschappij tot groote hoogte te verheffen.
Van zijne invloedrijke plaats, zijne belangrijke theoretische kunde, zijnen practischen zin, zijn dirigeeren componeertalent, zijn onvermoeiden ijver voor de hoogste kunst kunnen de Nederlanden nog veel schoons en goeds verwachten.
Nog pas een paar jaren geleden schreef hij eene cantate ter inwijding van het standbeeld van Hugo de Groot, te Delft, en door 1000 kinderstemmen, met begeleiding van koperen speeltuigen uitgevoerd.
Zijn jubilee als 25jarig bestuurder der koninklijke muziekschool werd dan ook met den grootsten glans en oprechte deelneming van duizenden vrienden en vereerders gevierd.