Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 3(1890)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 623] [p. 623] Bijlage. Aan mijn Egbert. (Overleden in 1880.) 'T was als of 'k een Engel hoorde In de stilte van den nacht; O hoe mij die stem bekoorde! ‘Moeder Moeder!’ klonk het zach Liev'ling toen ge waart verdwenen Scheen mij alles somber toe - En zoo eenzaam om mij henen; Vaak ben ik des levens moe. Immers hebt ge mij niet noodig In 't gewest zoo wonderschoon, Moeders zorg is overbodig Zoo nabij des Vaders troon! O mocht ik u spoedig volgen, En dán uit uw teedre hand Kroon en eerepalm ontvangen, In het eeuwig Vaderland! M. Zubli, geb. Jonkvr. van den Berch van Heemstede. 's Gravenhage. [pagina 624] [p. 624] De Zomer. 'K Groet U, o schittrende Zomer, want Gij zijt mijn vreugde, U bemin ik. Vol is de lucht van Uw weelde, die wél doet en zegent alomme; - Bloemen verspreiden hun geurigen adem en tintlen in 't koestrende zonlicht; En door 't genot van 't bestaan zwelt ons het popelend hart! (Naar L'Été, van Dezelfde.) Vorige Volgende