Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 3
(1890)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 609]
| |
De legende der H. VeronicaGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 610]
| |
stelling van het heilig aanschijn op schilderijen, miniaturen, en gravuren. Ten zesde: Eene tijdlijst van zulke voorstellingen welke met de legende der H. Veronica in verband staan. Dit laatste gedeelte is verlicht door eene autotypische afbeelding der twee en twintig merkwaardigste voorstellingen van den zweetdoek. Een enkele blik daarop is toereikend om het groote onderscheid aan te toonen, hetwelk tusschen de vroegste en de latere voorstellingswijze van het heilig aanschijn bestaat. In de eerste tijden is het gelaat lichtstralend, zonder eenig spoor van lijden; terwijl in de latere voorstellingen het gelaat met smart overschaduwd en algemeen met de doornenkroon bedekt is. Ten aanzien van dit onderscheid willen wij onzen lezers een kort verhaal doen van de verschillende lezingen der legende. Het hoofdpunt waarin alle verhalen overeenstemmen is, dat eene vrouw, met name Βερονίϰη (Beroniki), die Christus' leering genoemd wordt, een kleedingstuk bezat, waarop eene beeltenis van Christus aanschijn was geschilderd of gedrukt; dat zij dit kleedingstuk naar Rome bracht, en daarmede den romeinschen keizer van eene ernstige ziekte genas. Sommige schrijvers verzekeren dat deze Βερονίϰη dezelfde vrouw. was, die door Jezus van eene bloedvloeiing werd genezen, dat zij Zacheus huwde, later onder den naam van Sint Amadour bekend, en dat zij met dezen en Sint Martialis naar Gallië kwam en de bekeering van Aquitanië begon. In de twaalfde en dertiende eeuw was, naar het schijnt, de algemeen aangenomen lezing der legende de volgende: Veronica zou St. Lucas verzocht hebben haar een portret van den Zaligmaker te schilderen, maar tot haar verdriet gelukte hij er niet in eene | |
[pagina 611]
| |
sprekende gelijkenis te treffen. De Zaligmaker (zoo luidt het verhaal), getroffen door Veronica's droefheid, erbarmde zich over haar, Toen Hij aan eenen maaltijd zou deelnemen, welken de godvruchtige vrouw Hem had toebereid, en Jezus zich eerst het gelaat afwiesch, vertoonde de linnen doek waarmede Hij zich afwischte de wonderbare trekken van zijn aanschijn. Op de schilderstukken van dit tijdperk wordt het heilige gelaat steeds helder en stralend afgebeeld. Tegen het einde der 14e of het begin der 15e eeuw vertoonde zich eene nieuwe opvatting der legende. Men verhaalde namelijk dat toen Onze Heer, op weg naar den Kalvarieberg, voorbij Veronica's huis schreed zij, uit de deur tredende, Zijne smarten aanschouwde en Hem medelijdend een doek bood, opdat Hij zijn gelaat mocht afwisschen. Toen Christus haar den doek wedergaf droeg deze 's Heeren gelaatstrekken. De oorsprong van deze lezing der legende ligt eenigszins in 't duister. De heer Pearson stelt de volgende uitlegging voor. In St-Pieterskerk te Rome bestond eene beeltenis van het heilig gelaat, bekend onder den naam van Vera ikon, of Waar afbeeldsel van Christus. Hierop zijn de oogen gesloten, als in den dood. Daar deze schilderij in geen verband stond, hetzij met het afbeeldsel van eenen Heilige, of met de oude lezing der legende, schijnt het dat de algemeen aangenomen naam Vera ikon verward is geworden met het woord Veronica (de latijnsche uitdrukking van Βερονίϰη) en aanleiding heeft gegeven tot de latere lezing van de gebeúrtenis. Laat dit waar zijn of niet - het is zeker dat de ontmoeting van O. Heer en de H. Veronica op den Kalvarieberg een zeer geliefkoosd onderwerp is geworden van schilders en tooneeldichters en eindelijk is opge- | |
[pagina 612]
| |
nomen geworden als zesde statie van den Kruisweg. In het tweede gedeelte des werks geeft de heer Pearson verslag van de verschillende lofzangen ter eere van het heilig aanschijn gedicht, alsmede van de duitsche, nederlandsche en fransche vertalingen. De schrijver geeft ook een zeker getal uittreksels van Lijdensspelen waarin de ontmoeting van Christus en St. Veronica is opgenomen. Wij laten hier eene zeer oude nederlandsche vertaling van den lofzang Salve sancta facies (waarvan de latijnsche tekst op bl. 25 te vinden is) volgen, met de daarbij behoorende versus en collectum, alsmede eene vertaling van den lofzang Ave facies praeclara, waaraan door paus Innocentius III een aflaat is verbonden. Wij hebben die aan een handschrift der vijftiende eeuw van het britsch museum ontleendGa naar voetnoot(1).
Johannes die XXIIde paeus heuet
ghegheuen die dit ghebet sprect
in yeghen woerdicheyt veronica
x dusent daghen aflaets.
God gruet v heylighe aensicht ons verlossers
in welke die ghedaente des godlike schijnsel blencket
in ghedrucket in een laken wit als een snee
ghegheuen was veronica tot enen teyken der minnen.
God gruet v sierheyt alle der werlt, spieghel allre heylicheyt
welic die die hemelsche gheesten begheren te scouwen
puer ende reyn ons van vlecken des sonden
ende toe ghevoecht dat ghesalscap der heylighen enghelen.
God gruet v, onse glori in desen harden leuen
welcke broesch is ende glidende ende haestelic verganclic
O salighe figuer brenghe ons tot ons vaderslant
om te sien dat lieue aensicht ende puer ons heren .
| |
[pagina 613]
| |
O heer wees ons een seker hulpe,
wees ons een zuete troest ende een zuete vercoelen
op dat des vyants beswaernisse ons niet en deer mar
dat wij ghebrucken moghen die ewighe ruste. Amen.
God gruet v alre lieflicste aensicht xpi die doer my die onreyne spekelGa naar voetnoot(1) ontfencste mit alsoe groete verduldicheyt, O alre behoerlicste scoen aensichte ic bidde dy dattu dy niet en keerste van my ende alstu comeste te verdomen die werlt mitten vier soe verdoem my arme sonder niet noch en sceyde dy niet van my. Versikel. O here dat licht dijns aensichts is gheteykent op ons. Ende du heues bliscap ghegheuen in mijne herten. Collect. God want du woudes na dy laten ons gheteykent mitten licht dijns scoens aensichts dijn forme ghedrucket in een cleet ons in eenre hoechghenisse, om bede wil veroniken soe bidden wij di doer dijnen passie doer dijn crucis doer dijn doet dattu ghewaerdichtste hier in der aerden bi den spieghel dijns scoens aensichte ghelike dijn seluen alsoe te eeren ende aentebidden dat wij dy sekerlic ende vroclic te samen moghen sien dy tot ons ghekeert te verdienen dat dijn aensicht come tot ons mit minnen dat ghescie ons bi den leuenden god die leeft ende regniert in ewicheyt. St. Inocencius die derde paeus heeft ghegheuen in den die dit naevolghende ghebet leset in teghenwoerdicheyt veronica iii iaer aflaets. God gruet dy seer claer aensicht ende scoen aensicht
om onsen willen bleeck
ende onghedaen gheworden
van den douwe des preciosen bloets
dy henet ghedrucket dat wit [te] linen cleetgijn
in welken is ghebleven die forme dijns aensichts
welck is een rechte reghel des medelidens
allen menschen claer lichtende
| |
[pagina 614]
| |
welke overmits dy suete ihu
myn herte si in ghedrucket
ende laet niet of dat te barnen ende te ontsteken
mit die overmoedighe fackel dijnre minnen ende lieften
op dat ic mach scouwen ende contempleeren
mit allen salighen gheesten nae desen leven
dat zuetste aenschijn dijne gotheit
in ewighe bliscap ende glorie. St.
Het derde gedeelte van het werk handelt over den dienst ter eere van St. Veronica, en het vierde gedeelte over de aflaten die daaraan gehecht zijn. In het vijfde gedeelte beschrijft de heer Pearson eerst recht de geschiedenis der legende, en doorloopt daartoe de verschillende voorstellingen van het heilig aanschijn door oude schilders, of op miniaturen en gravuren. Het zesde deel bevat eene lijst van dagteekeningen van omtrent 200 voorstellingen van den doek. Hiervan behooren ongeveer 35 tot de Nederlandsche school. In een bijvoegsel vindt men eenen autotypischen afdruk van de 22 merkwaardigste voorstellingen; no VI en no IX. De zesde plaat vertoont ons een uitmuntend uitgevoerde teekening naar de beroemde schilderij van Rogier van der Weyden, in het Städelsche Instituut te Frankfort a/M. Op deze teekening, die zich nu op het Fitz-Williammuseum te Cambridge bevindt, is St. Veronica voorgesteld met een sudarium of zweetdoek in de hand van het fijnste lijnwaad (cambric). Het heilig aanschijn heeft een byzantijnsch karakter, zonder de doornenkroon zonder de druppels bloed, en de uitdrukking van het gelaat, ofschoon starend, duidt daarom nog geene smert aan. De oogen zijn geopend, de baard is gescheiden. Er bevindt zich geen stralenkrans om het hoofd. | |
[pagina 615]
| |
De negende plaat is een afdruk van eene vlaamsche, gekleurde houtsnede uit de prentenkamer van het britsch museum. Hier is St. Veronica knielend voorgesteld, het sudarium in de hand, waarop het heilig aanschijn weder den byzantijnschen kunstgeest vertoont. De stralenkrans heeft den vorm van een kruis. Ofschoon de voorbeelden door den schrijver aangeduid talrijk zijn, zouden zij vollediger kunnen wezen, hadde de heer Pearson nog op de oude messalen en brevieren, zoowel die in handschrift als in druk bestaan, en in 't bijzonder op die van Milaan en het zuiden van Frankrijk. Zoo moet men ook diep betreuren dat het werk zonder tafel is uitgegeven. Doch alles te zamen genomen kunnen wij gerust zeggen, dat sedert de verhandelingen van Bolandus en Molanus over dit onderwerp geene beschouwing zooveel licht heeft verspreid over de verschillende punten welke met deze schoone legende in verband staan. Inderdaad is alles wat in de 19e eeuw hierover verscheen slechts eene bewerking van de genoemde werken. Het is te betreuren dat engelsche katholieke schrijvers de studie van den kerkelijken eeredienst, de liturgie, en christelijke oudheden schijnen over te laten aan hen die buiten de katholieke kerk staan. Pearsons belangstelling in het onderwerp was gaande gemaakt door eenen der uistekendste kenners der liturgie in Engeland, namelijk door wijlen den heer Henry Bradshaw aan wiens nagedachtenis het boek is gewijd. Niettegenstaande zijnen werkkring, welke van geheel anderen aard is, gevoelde zich de heer Pearson blijkbaar door de schoonheid der legende aangetrokken; zijn werk werd daarom eene daad van liefde. ‘In onze eeuw’, zegt de schrijver, ‘waarin men | |
[pagina 616]
| |
het belangrijk rekent de reize eener saga van Indië naar Ierland op te sporen, is het te hopen dat de schets van den oorsprong en de ontwikkeling eener legende, welke voor driehonderd jaren zulk een machtigen invloed op de vruchten van dicht- en schilderkunst onzer voorvaderen uitoefende, niet als overbodig moge verworpen worden. |
|