Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 3
(1890)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 588]
| |
Wapen van Schrevel of Schrevelius.
Wapen van Paus Adriaan VI.
| |
[pagina 589]
| |
Het geslacht Schrevel of Schrevelius, en het wapen van Paus Adriaan VI,
| |
[pagina 590]
| |
Adriaan VI uit het geslacht Schrevel of Schrevelius zoude zijn gesproten, zonder nogtans, bij gebrek aan nadere stellige bewijzen, zulks als eene uitgemaakte zaak te beschouwen, gelijk Dr Ernest Gotthelf Gersdort, koninklijk geheim Hofraad en hoofd bibliothekaris der Universiteit te Leipzig het gedaan heeft, als hij beweerde dat daarvan het grondig bewijs was geleverd: ‘den gründlich geführten Nachweis, das P. Hadrian VI, dessen Herkunft bis jetzt mit Sicherheit nicht bekannt war, aus dem Geschlecht Schrevelius abstammt’Ga naar voetnoot(1). Simon van LeeuwenGa naar voetnoot(2) beweert dat paus Adriaan VI, slechts bekend als Adriaan Florisz, zoude zijn afgestamd uit eenen tak van het geslacht Dedel, die in de plaats der lelies, wolfshaken in het wapenschild plaatste; doch daarvoor wordt geen een bewijs aangevoerd. Later heeft men gemeend dat zijn familienaam Boyens zou zijn geweest, vermits zijn vader bekend was onder den naam van Floris Boyens, doch dit wil niet anders zeggen dan dat Floris de zoon van Boyen was, en gelijk de geleerde heer Dr E.H.J. Reusens, hoogleeraar aan de hoogeschool te Leuven, het zoo juist heeft aangetoond, is Boyen, Boeyen, Boydijns, Boeyden, Bouwen, een dikwijls in Dordrecht voorkomende doopnaam, niet anders dan eene verkorting of verbastering van BoudewijnGa naar voetnoot(3). De bewering dat Adriaan in zijne jeugd zeer onbemiddeld zou zijn geweest, is volkomen wederlegd geworden door onzen geachten vriend den heer Edward van Even, den verdienstelijken archivaris der stad LeuvenGa naar voetnoot(4), op grond dat, gelijk hij mededeelt, bij de inschrijving van arme of onbemiddelde kweekelingen op het naamregister der Leuvensche Universiteit, de rector steeds zorg droeg het woord pauper in margine bij te voegen; en nu mist men juist deze aanduiding geheel en al bij den naam van Adriaan, die den 1 Juni 1476 in het register ingeschreven werd, terwijl hij onmiddelijk daaronder voorkomt bij de namen van twee andere kweekelingen, mede uit het sticht Utrecht, die op denzelfden dag als hij aangenomen werden. Ook was hij, zoo als blijkt uit de deliberaties der Utrechtsche stedelijke regeering bij gelegenheid der viering zijner verheffing op den pauselijken zetel, ‘geboeren borger van onser stadt Utrecht’. In een handschrift in quarto der XVIe eeuw, getiteld: | |
[pagina 591]
| |
‘Epitaphiorum libri IIIII, Principum, eruditorum, feminarum illustrium, facetorum, vulgarium, CIƆIƆXCII’ (belangrijke verzameling van grafschriften hier en daar voorzien van korte kantteekeningen, alles van dezelfde hand geschreven, met uitzondering van enkele later bijgevoegde epitaphien, vergezeld van eenige penteekeningen en achteraan van verscheidene bladen met afbeeldingen van antieke munten, zeer fraai met de pen geteekend, toebehoord hebbende aan baron van der Capellen, en thans in ons bezit), vindt men neven het grafschrift van paus Adriaan VI, de volgende aanteekening: ‘Natus fuit 1559, filius Florentii Schrevelii Bouens’. Het is duidelijk dat het aan een vergissing toeteschrijven is, dat aldaar als geboortejaar des pausen, 1559 aangegeven is, in plaats van 1459. Zeer opmerkelijk komt het ons voor, dat de vervaardiger van dit handschrift een oudheidkundige die zeventig jaren na den dood van paus Adriaan VI schreef, diens vader daarin vermeld als Floris Schrevel zoon van Bouen, want de naam Schrevel, wanneer men hem ook somtijds als voornaam aantreft, komt hier evenwel bepaald niet als zoodanig voor, maar wel degelijk als familienaam, terwijl Bouen de doopnaam des grootvaders des pausen is Ofschoon wij geenszins, gelijk wij steeds gezegd hebben, zonder ander bewijs, alleen uit dit bijschrift willen besluiten dat paus Adriaan VI tot de familie Schrevel of Schrevelius behoorde, zoo is die aanduiding ons toch belangrijk genoeg voorgekomen om haar medetedeelen, vooral daar het zeer opmerkelijk is, 1o dat juist in Dordrecht alwaar leden der familie Schrevel gevestigd waren, zoo als hiervoren vermeld is, op den 10n October 1522, dag der kroning van Adriaan tot opperste kerkvoogd, ter eere dier gebeurtenis, evenals te Utrecht, zijne geboortestad, eene prachtige processie gehouden werd en uitdeeling van brood onder de armen plaats vondGa naar voetnoot(1), en 2o dat het geslachtswapen der familie Schrevel of Schrevelius juist hetzelfde is als dat hetwelk paus Adriaan VI in het eerste en het vierde kwartier van zijn wapenschild voerde, namelijk de drie zwarte wolfshaken in goud. Wij hebben in beiden onze voren aangehaalde geschriften aangetoond, dat Meester Adriaan eer hij tot paus verkoren werd, alleen de drie wolfshaken gevoerd heeft, gelijk blijkt uit de schoorsteen mantel met Adriaans wapen, afkomstig uit het door hem te Utrecht in 1517, dus vijf jaren eer hij paus werd, gebouwd huis, thans nog Paushuize genaamd. Het is alzoo bewezen dat hij niet altijd zijn wapenschild gevierendeeld heeft met den leeuw, dien hij eerst bij | |
[pagina 592]
| |
zijne verheffing tot hoofd der roomsch katholieke kerk, bij zijn eigen wapen schijnt gevoegd te hebben. Omtrent de kleuren van het wapen van paus Adriaan VI, bemerken wij het volgende: Op een portret van dezen oppersten kerkvoogd in het Museum te Amsterdam, in de gevel van het door hem gestichte collegie te Leuven en op een wapenbord afgebeeld, in een handschrift der 18e eeuw, folio 273, berustende in het stedelijk archief van Utrecht komt het wapen voor: 1 en 4, in goud drie zwarte wolfshaken, 2 en 3 in zilver een zwarte leeuw, terwijl het afgebeeld is op eene groote schotel in majolica, in het British Museum te Londen: 1 en 4 in goud drie wolfshaken van groen, en 2 en 3 in zilver een leeuw van blauw gekroond van goudGa naar voetnoot(1). Het titelblad van de Exercitationes in septem primis psalmis van Christophorus Marcelli, aartsbisschop van Corcyra, in 1523 te Rome in klein 4o gedrukt, vertoont het wapen van paus Adriaan VI met de wolfshaken en de leeuwen volkomen zwart. Een uiterst zeldzaam exemplaar van dat boek op velijn gedrukt, later met beschilderingen versierd, en in rood fluweel ingebonden, afkomstig uit de boekerij van den graaf de Sauvage en overgegaan in de particuliere bibliotheek van den heer Léon Techener te Parijs, bevat op de keerzijde van het eerste- of titelblad eene fraai op gouden grond geschilderd miniatuur, en daartegenover, op het tweede blad, in eenen geschilderden rand, de wederhaling in kleuren van 's pausen wapen; 1 en 4 in goud drie wolfshaken van groen, en 2 en 3 in zilver een leeuw van zwart. Op een ander portret van Adriaan VI op het slot te Zuylen; 1 en 4, in groen drie wolfshaken van goudGa naar voetnoot(2). In een handschrift van den domheer Hellin, no 1499 (collection Goethals) berustende in de koninklijke bibliotheek te Brussel: 1 en 4 in goud drie omgekeerde wolfshaken van rood en 2 en 3 in zwart een leeuw van zilver gekroond van goud. Alle deze wapenafbeeldingen in kleuren dagteekenen van lateren tijd, doch de gelijktijdig naar het leven in olieverw geschilderde twee portretten van een heer A. Van Marsselaer, die kamerheer was van paus Adriaan VI, en wiens borstkleeding versierd is met 's pausen wapen (nos 101 en 102 der verzameling der Leuvensche Hoogeschool), vertoonen aan beide zijden des leeuws, de drie wolfshaken van zwart op geel, dus volkomen als op het portret te Amsterdam, als in den gevel te Leuven en als in het handschrift te Utrecht. Die gelijktijdige schilderijen leveren, dunkt ons, het volkomen bewijs op, dat de kleuren van Adriaans wapen zoo als zij daarop voorkomen ongetwijfeld de juiste zijnGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 593]
| |
Voor den heer Mr W.J. baron d'Ablaing van GiessenburgGa naar voetnoot(1) schijnt echter dit gelijktijdig volkomen afdoend bewijs aangaande de kleuren van het oorspronkelijke wapen van Adriaan, waarop hij niet eens de moeite waard gevonden heeft om acht te slaan, van nul en geener waarde te zijn; ook voor hem bestaat er in alles wat wij medegedeeld hebben, niet de geringste schijn van waarschijnlijkheid dat paus Adriaan VI uit het geslacht Schrevel of Schrevelius zou hebben kunnen afstammen. Ieder zijne meening. Professor Reusens te Leuven, schreef ons na het verschijnen van ons artikel in de ‘Adler’ daarover het volgende: ‘Elle (la notice) renferme quelques indications qui me semblent de la plus haute importance, entre autres les liens qui unissaient probablement la famille d'Adrien à celle de Schrevelius.’ Ziedaar de meening van een geleerde wiens verdienstelijke geschriften over paus Adriaan VI overal hoog geschat worden. Wij hebben slechts medegedeeld wat wij gevonden hadden en wat ons voorkwam geschikt te zijn om eenig nieuw licht te verspreiden, zijnde het ons overigens natuurlijk volkomen onverschillig uit welk geslacht paus Adriaan VI gesproten is. Laat dus baron d'Ablaing van Giessenburg gerust bij zijne meening blijven, maar alvorens zich aantematigen als weinig welwillend en beleefd criticus optetreden, behoorde hij eerst ten minste wat beter te lezen. In de eerste plaats zegt hij, blz. 168, dat mijn artikel over het wapen van paus Adriaan VI in het Jahrbuch des Vereines ‘Adler’ 1882, geteekend is ‘Maurice graaf van Nahuijs a.d. Hause Horstmar-Ahaus,’ dit is onjuist, aan het hoofd van het artikel staat: ‘Das Wappen des Papstes Adrian VI, von Maurin (niet Maurice) Grafen von Nahuys a.d. Hause Horstmar-Ahaus, mit 5 Illustrationen,’ doch dit doet weinig ter zake. Hij vraagt verder, door wien het handschrift met grafschriften is zamengesteld. Dit wenschten wij ook zeer gaarne te weten. De zamengevoegde letters AB, die op het titelblad onder een vierregelig latijnsch vers staan, heeft doen vermoeden, dat het van Antonius Buchelius kon zijn; doch, ofschoon dit zeer wel mogelijk is, hebben wij evenwel daaromtrent tot dusver, niet de minste zekerheid, en vermits op den titel dien wij opgegeven hebben, geen volledige naam vermeld is en wij noch uit den inhoud, noch uit het schrift, met zekerheid hebben kunnen opmaken wie de zamensteller er van is geweest, kunnen wij dit natuurlijk niet opgeven; maar dan vraagt hij nog van wien de randschriften zijn! Staat er dan niet duidelijk in ons artikel: ‘Eine Sammlung von Epitaphien, hie und da mit kurzen Randbemerkungen versehen, alles von derselben Hand geschrieben.’ | |
[pagina 594]
| |
In de noot onderaan blz. 170, zegt hij: ‘De Dedels met de wolfshaken, in tegenstelling der lelies, schijnen den Heer Nahuys niet bekend; toch werden beiden te Utrecht gevonden.’ Hebben wij dan juist niet in ons bedoeld artikel gesproken van twee takken der familie Dedel, de eene met de lelies en de andere die de lelies verwisseld zoude hebben met de wolfshaken en waaruit Simon van LeeuwenGa naar voetnoot(1) paus Adriaan VI wil doen afstammen. Wij zeiden toch: ‘Andere wollten in ihrer Phantasie, Adrian von einem Zweig des Geschlechtes von Dedel abstammen lassen, welche sodann die drei Dedel'schen Lilien in Wolfsangeln verwandelt haben solten’ Eindelijk schijnt de heer baron d'Ablaing van Giessenburg de zekerheid te willen erlangen of de schrijver van het artikel in den ‘Adler’, dezelfde persoon is als diegene welk ca. 1830-33 te Utrecht is geboren. Hierop zullen wij hem antwoorden dat zijn vermoeden juist is. De schrijver van bedoeld artikel en van deze bijdrage, is namelijk te Utrecht geboren den 4n November 1832; hij is zoon van wijlen Mr J.J. graaf Nahuys bij wien Mr W.J. baron d'Ablaing van Giessenburg gedurig logeerde, wiens huis hij als het zijne mogt beschouwen, door wien hij steeds met vriendschap werd overladen en die het initiatief nam tot het doen slaan eener medaille ter eere des vaders van baron d'Ablaing, terwijl de schrijver dezes het ontwerp dier medaille vervaardigde, waaromtrent Mr W.J. baron d'Ablaing van Giessenburg schreef ‘het doet Maurin alle eer aan’. Dit zal wel voldoende zijn om het geheugen van baron d'Ablaing te helpen verfrisschen. In een later verschenen opstel van den heer H.J. Schouten ‘Het geslacht Dedel of de afstamming van Paus Adriaan VI’Ga naar voetnoot(2) meenden wij iets nieuws te vinden, waaruit, zoo niet het bewijs geleverd werd dan toch de waarschijnlijkheid werd aangetoond, dat die opperkerkvoogd uit het geslacht Dedel was gesproten, doch wij werden in onze verwachting evenwel zeer teleurgesteld, want zoo daarin medegedeeld worden eenige voor de familie Dedel belangrijke aanteekeningen van Joost van Atteveld, kunstschilder te Utrecht, die in 1680 eenige grafmonumenten afteekende, zochten wij te vergeefs daarin de geringste aanduiding die eenig nieuw licht zou kunnen werpen, nopens de afkomst van paus Adriaan VI. De op niets berustende veronderstelling van Brandt en van van Leeuwen, dat hij uit het geslacht Dedel zou zijn afgestamd, wordt opnieuw daarin medegedeeld, zelfs het sprookje dat Adriaan zoo | |
[pagina 595]
| |
arm was dat hij ‘op de gemeene beurs’ te Leuven studeerde, wordt door den heer Schouten opnieuw opgedischt, niettegenstaande het tegendeel, gelijk wij het meermalen hebben doen uitkomen, reeds vóór jaren grondig door onzen geleerden vriend de heer Van Even, archivaris der stad Leuven, is bewezen. Heynsius zou verhaald hebben, dat niet de vader maar de moeder van Adriaan, uit het geslacht Dedel met de wolfshaken, gesproten zou zijn. Zoo deze bewering bewezen wierd waar te zijn, dan zouden de wolfshaken in het eerste en vierde kwartier van Adriaans wapen, toch niet Dedel kunnen zijn, vermits men niet het wapen zijner moeder maar wel dat zijns vaders voert. De heer Schouten, die blijkbaar ons artikel in den ‘Adler’ niet eens gelezen heeft, vindt evenwel de kritiek (?) van den heer Mr W.J. baron d'Ablaing van Giessenburg, zeer mooi! Even als baron d'Ablaing is hij liefhebber van personaliteiten; hij bestrijdt met geen enkel argument de mogelijkheid van Adriaans afkomst uit het geslacht Schrevel of Schrevelius, maar om de waarde van het door ons aangevoerde te trachten te verminderen, zegt hij, dat wij het niet onaangenaam zouden vinden als paus Adriaan VI tot de familie van onze grootmoeder Schrevelius behoorde. Een fraai argument tot bestrijding van feiten! Maar wat weet hij daarvan af, of dat ons niet onaangenaam zou zijn? Met welk recht vermeent die heer, die wij volstrekt niet kennen, iets dergelijks te zeggen? Voor hem kunnen zoodanige ellendige consideraties ‘begrijpelijk’ voorkomen, doch voor ons bestaat er geen ander drijfveer dan met onpartijdigheid de waarheid te zoeken, daarvan hebben wij in al onze geschriften steeds het bewijs geleverd. Wij hebben eenvoudig medegedeeld wat wij gevonden hadden, zonder daaruit iets te zoeken te bewijzen of met zekerheid te willen besluiten. Die mededeelingen werden door mannen van degelijke geleerdheid welkom ontvangen, en daarom te meer is het zeer zonderling, dat wij daarover door zekere individuën, persoonlijk worden aangevallen. Overigens waarom zoude het ons aangenaam moeten zijn, dat paus Adriaan VI uit het geslacht onzer grootmoeder gesproten zoude zijn? Is het dan volgens de heer Schouten een bewijs van aanzien eener familie, als een paus daaruit geboren is? Het is toch over bekend, dat geboorte volstrekt geen vereischte is om tot paus verkoren te worden. De geschiedenis is daar om het te bewijzen, en de legende van den nederigen en armoedigen stand van Adriaans ouders, die zoolang als geloofwaardig beschouwd geworden is, komt ten overvloede bevestigen dat men daarvan steeds overtuigd is geweest. Wij begrijpen dus hoegenaamd niet in welk opzicht zulks ons aangenaam zou moeten zijn. |
|