Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 3
(1890)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 565]
| |
Hertog ADOLF v. NASSAU, regent van luxemburg.
‘Mir wölle bliewe wat mir sin.’ | |
[pagina 565]
| |
Bouwkunst. De hoofdkerk van NoyonGa naar voetnoot(1), door G. von Bezold.UIT de weinige overblijfselen welke ons van den bouw van abt Suger van Saint-Denis (1121-52) zijn bewaard, kunnen wij voldoende erkennen, dat in dit merkwaardig werk het stelsel der gothische bouwkunst hier in zijne wezenlijkste trekken te vinden was; wij worden daarbij echter nog omtrent menig gewichtig punt in 't duister gelaten. Des te meer belangstelling verdienen zulke gebouwen, welke zich onmiddellijk bij die eerste gothische gebouwen aansluiten. Hiervan is de hoofdkerk te Noyon het oudste voorbeeld. In het jaar 1131 werd een groot gedeelte der stad door eenen brand verwoest. Ook de kathedraal stortte tot assche. De wederopbouw schijnt door ongunstige | |
[pagina 566]
| |
omstandigheden lang verschoven te zijn geweest en kon eerst in 1150, onder bisschop Boudewijn II, begonnen worden. Boudewijn was met Suger bevriend, welke toenmaals zijn groot bouwplan te St-Denis uitvoerde. De veronderstelling, dat Boudewijn zijnen vriend den bouwkunstenaar om raad hebbe gevraagd, wordt hierdoor hoogst waarschijnlijk Het plan der kerk van Noyon is eenvoudiger dan dat der abdijkerk van St.-Denis, doch stemt in vele opzichten daarmede overeen. Van geringe toevoegselen uit lateren tijd afziende, bespeurt men dat het plan der kerk een samenhangend geheel uitmaakt; maar de voltooiing strekt zich uit over een tamelijk langen tijd. Men ving met de oostzijde, met het koor, aan; de dwarspanden en het kruis zijn ongeveer van denzelfden tijd. In het schip bemerkt men hoe de vormen van eenige deelen zich langzamerhand meer ontwikkelen. Het bovendeel der torens en het hoofdportaal kunnen moeielijk vóór het begin van de 13e eeuw uitgevoerd zijn. Aan de westelijke voorgevel bevindt zich een portaal, waardoor men in eene onder en tusschen de torens gelegene hal, en van daar in het schip der kerk treedt, hetwelk tot aan het kruis vijf dubbelgewelven vertoont. De dwarspanden strekken zich bijzonder ver uit en zijn door muren in halve cirkels afgesloten. Het koor heeft eenen omgang en krans van kapellen, welke uit eenen halven tienhoek zijn gebouwd. Laat ons nu een' blik slaan op de bijzonderheden van het grondvlak. Dit is wel is waar eenvoudiger dan dat van St.-Denis, vooral wat het koor betreft, doch juist dit gedeelte stemt toch weer duidelijk met de genoemde abdijkerk overeen. | |
[pagina 567]
| |
Beide kerken hebben van het kruis tot aan het begin van de absis drie gewelven; in beiden bevindt zich in de eerste plaats, oostelijk van het kruis nog een krachtige bundel pijlers, terwijl de daaropvolgende slechts steunzuilen zijn. In St.-Denis zijn de scheidsmuren der zijkapellen open, waardoor de bouw zich als uit vijf schepen bestaande voordoet, terwijl die muren in Noyon gesloten zijn. De veelhoek waaruit de kooromgang en de kapellenkrans bestaan veroorlooft ook eene vereenvoudiging van het grondplan. De zwagheden welke de twaalfhoek oplevert voor de gelijke verdeeling der binnenzuilen en der kapellen, door dat van den veelhoek des algemeenen plans daartoe meer dan de helft moet gebezigd worden, bestaan voor den tienhoek niet. Deze laat toe dat het koor door eene eenvoudige straalverdeeling onmiddellijk aan de laatste zijbeuk worde verbonden. Daar de wanden dezer kapellen gesloten zijn, zijn de kapellen over het geheel genomen minder diep dan die van St.-Denis; het gesloten gedeelte echter, de eigenlijke kapel is dieper dan in St.-Denis. De verdeeling der gewelven en der vensters stemt in beide kerken zeer wel overeen. Eene bijzonderheid der hoofdkerk van Noyon zijn de door een halfrond afgesloten kruisarmen. Men kan moeielijk zeggen, wat tot deze wijze van bouwen aanleiding heeft gegeven. Men heeft er op gewezen, dat kort vóór den bouw der hoofdkerk van Noyon het bisdom Doornik, wat eeuwen lang met Novon vereenigd was, weder zelfstandig werd (1146) en dat deswege de in een halfrond uitloopende kruisarmen van Doornik zijn nagebootstGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 568]
| |
Er bestaat mogelijkheid voor dien samenhang van omstandigheden; doch de overeenkomst der vormen is toch niet groot genoeg om deze veronderstelling zonder nadere bewijzen aan te nemen. Bovendien is de vraag of de kruisarmen van Doornik, waar de kerk in 1171 ingewijd is, in 1150 reeds bestonden. In het schip van Noyon, wisselen pijlers en zuilen elkander af, in overeenstemming met de samenstelling der zesdeelige ribbengewelven. Of men zich hierin ook naar St.-Denis heeft gericht, kan niet zeker gezegd worden. Daarentegen heeft de binnen-voorzaal in haren aanleg weder menigen trek met St.-Denis gemeen, en eindelijk stemmen de afmetingen der beide kerken tamelijk goed overeen. Het middenschip rijst in vier verdiepingen omhoog. Over de zijbeuken en den kooromgang is eene galerij gelegd. Daarboven is de oppermuur door een bogengang (triforium) gebroken en versierd, en in het middenschip, zelfs eenigszins boven de schoorlijst van het gewelf des middenschips, volgt de lichtbeuk. In 't koor is het bouwstelsel niet in allen deele volgehouden. Spitsbogen en rondbogen worden eenigszins willekeurig neven elkaar geplaatst. In de vlakke deelen van het koor (voor dat de kapellen aanvangen) is de onderste arcade in rondbogen gesloten en tegen de zuilen zijn om de halfzuilen op te nemen driekwart zuilen geplaatst. De arcaden van den kooromgang bestaan uit spitsbogen, die op slanke zuilen rusten. Uit elk harer kapiteelen stijgen drie hulpzuilen naar het gewelf op. Door hunne zwaarte schijnen zij wat grof, te meer omdat zij op korten afstand zeven maal door ringen worden vastgehouden. De bouwmeester was het nog niet met zich zelven eens in welke | |
[pagina 569]
| |
verhouding zij moesten staan tot de schildbogen en gewelfribben. De galerij vertoont zich aan de zijde des middenschips in arcaden met spitsbogen van zeer schoone proportie. In de loopgalerij heeft men de klaverbladbogen aangewend. In het voorschip is de spitsboog regelmatiger volgehouden, zoodat de rondbogen alleen op de loopgalerij en de vensters te vinden zijn. Het geheele stelsel waarin pijlers en zuilen elkander afwisselen is op kruisgewelven van zes verschillende deelen berekend. Het gewelf, gelijk het heden bestaat, met twee kruisgewelven van vier deelen, boven elk schip, is eene verandering van het einde der dertiende eeuw, nadat de kerk in 1293 gedeeltelijk was afgebrand. In de kruispanden bemerkt men eene verandering van bouwplan: de bogengang bevindt zich onmiddellijk boven de onderste vensters; hij ligt open en vormt eenen smallen gang welke van de galerijen van 't koor naar die van het schip loopt. Daar boven bevinden zich twee rijen van dubbele vensters. Het algemeen karakter des koors herinnert aan vroeger eeuwen en is zeer ernstig; eenige bijzonderheden zijn nog romaansch, zelfs met herinnering aan de voorchristelijke oudheid. Doch toonen zij, gelijk in St.-Denis, geene ernstige studie van de oudheid en ook de uitvoering daarvan staat bij die der onderdeelen van St.-Denis' koor verre achter. Voor de groote afmetingen der onderdeelen vertoont zich de koorruimte wat klein. De kruispanden hebben eene bijzondere aantrekkelijkheid. Vooreerst zijn de verschillende proportiën zeer schoon gekozen, en de onderdeelen, wanneer men den ouderdom bedenkt, zeer zwierig gewerkt. | |
[pagina 570]
| |
De in twee rijen boven elkander aangebrachte vensters laten het licht in machtigen stroom binnen dringen. ‘... claret enim claris quod clare concopulatur
Et quod perfundit lux nova, claret opus.’Ga naar voetnoot(1)
(Sugerius.)
De voorgevel is minder schoon en wordt daarenboven door eene evenmin fraaie voorhal van later tijdperk ontsierd. Het koor daarentegen toont van buiten eene treffelijke groepeering van lijnen. Zeer belangrijk doet zich de zuilenrij voor. Zij is als eene schrede tot de vormen, welke wij aan de kerken van O.L. Vr. te Châlons en aan St.-Remigius te Reims vinden, en heeft in hare algemeene samenstelling overeenkomst met den aanleg van eenige gebouwen aan den Rijn. De eigenlijke bouw wordt hier nog niet door de zich verward kruisende lijnen der pijlers bedekt, maar rijst recht helder omhoog. Men behoeft niet te vragen of deze opvatting zoowel de mathematisch nauwkeuriger opgebouwde kerken van Châlons en Reims, als de meeste kathedralen van de meer ontwikkelde gothische kunst in schoonheid verre overtreft. |
|