Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 3
(1890)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
De Psalmen in gezangen,
| |
[pagina 287]
| |
Gij heerscht, omringd met volkrenscharen;
Heer, klim voor hun ten hemel weer!
Gij, God des rechts zult 't recht bewaren,
En mijner deugd en onschuld recht doen, Heer!
Laat, Heer, de oprechten zegevieren,
Verniel der goddeloozen spot!
Wie, Heer, beproeft en hert en nieren?
Heer, gij, mijn schild, gij, aldoorgronder, God!
Van logens zwanger, barend boosheid,
En onheil roerend in den zin;
Dolf hij een kuil, en, vol godloosheid,
Viel hij verblind den eignen moordkuil in.
Terug zal op zijn schedel keeren
Het kwaad, 't geweld ploft op zijn hoofd.
Ik prijs gerechtigheid des Heeren,
Wiens allerhoogsten naam het heelal looft.
| |
Psalm VIII.
| |
[pagina 288]
| |
rei van kinderen.
Is de stem nog zoet en zacht,
Wij toch loven 's Heeren macht,
Zijne sterkte, zijne grootheid!
Wie wraakgierigheid betracht,
Godes goedheid dwaas veracht,
Die verdwijnt in eigene snoodheid.
Onze stem is zoet en zacht:
Om der trotschen drang te dwingen
Zullen wij den Heere zingen.
eene stem.
Wen ik zie, door uwen hemel,
Maan en starren wentlen, slingeren,
Als een zielvol stofgewemel,
Wonderwerken uwer vingeren!
Dan verdwaal ik in gedachten...
Durf aan u in deemoed vragen:
Gij, die alle koene krachten
Uit den bajert op deedt dagen,
God! wat is de mensch voor u?..
rei van vrouwen.
Want Gij gedenkt hem, Heer, in zijne kinderen,
Want Gij bezoekt hem, liefdevol en goed.
De zwakheid zal zijn teer geslacht niet hinderen,
Gij gaaft hem geest en troost in 't eng gemoed.
Zijn wij een weinig minder dan uwe engelen,
Toch speelt de schoonheid op ons aangezicht;
Zijn wij een weinig minder dan uwe engelen,
Toch blaakt in onze ziel uw liefdelicht;
Zijn wij een weinig minder dan uwe engelen,
Gij wist ons met de heerlijkheid te omstrengelen,
Die eer en grootheid op de wereld sticht.
| |
[pagina 289]
| |
rei van mannen.
Geuren de bloemen
Om u te roemen,
Gij laat ons heerschen
Over de bloemen!
Juichen de vogels en dieren der velden
Om uwe glorie verheugd te vermelden...
Gij laat ons heerschen
Over de vogels en dieren der velden.
Zeeën en landen,
Werk uwer handen,
Hebt ge onder onzen voet gezet.
Al wat de banen der wereld doorwandelt,
Al wat den hemel en de aarde doorzweeft,
Handelt en leeft
Naar uwe wet,
Hebt ge onder onzen voet gezet.
Zeeën en landen,
Werk uwer handen,
Laat ge ons beheerschen.
| |
Volle rei.Heer, o Heer! hoe heerlijk straalt uw naam!
Uwe majesteit doorglinstert gansch de wereld,
Schooner dan de zon, die 't zwerk met glans omperelt,
Heer, o Heer! hoe heerlijk straalt uw naam!
|