bijzondere waarde. Twee daarvan hebben het oordeel van den jury doen wankelen.
De heer Braecke heeft, naar men uit nevensgaand plaatje kan zien, eene zekere gematigde terughouding getoond. Ook is hij als no 1 der inzenders beschouwd. Het zijn eenige kleine kinderen en twee moeders, die eene vrouw in lange, breede plooien gewikkeld, wellicht eene geestelijke zuster, omgeven; achter deze staan eenige wiegkens, die zich in de afnemende hooging verliezen - dat is alles.
Men zou dit werk bij de italiaansche Renaissance kunnen vergelijken. Het is met te veel eenvoudige natuurlijkheid behandeld om eene allegorie te kunnen genoemd worden.
De beweging der geestelijke zuster vooral is zeer eenvoudig, maar de sobere zwier daarvan geeft aan het geheel eene zekere grootheid. Hierbij verontschuldigt men gemakkelijk de twee moeders, die minder goed geslaagd zijn.
In de tweede plaats komt de heer Samuel, met geheel andere eigenschappen voor den dag. Hij is minder classisch, maar bewegelijker, levendiger. Men gevoelt den Vlaming in zijn werk.
Het onderwerp is meer als genrestuk behandeld. Men ziet een overvloed van kinderen dooreen spartelen, gelijk dit op eene rechte bewaarschool toegaat, als in een bijenkorf waar de moederbij alleen het werk doet. Hier verzorgt zij de kinderen om haar henen, terwijl de overige pret maken. Het is een allerliefst werk.
De derde kamper, de heer de Vriese is een weinig bezijden de vraag gebleven. Eene ‘gepinceerde’ jonge dame geeft onderwijs in het lezen. Maar zie, zij vergeet daarbij den zuigeling, dien zij gebakerd op den arm houdt. Een derde kind (vol leven en uitdrukking) zoekt zich uit een lagen stoel en knellende banden los