Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 608]
| |
Oude beeldwerken te Parijs.
| |
[pagina 609]
| |
of in den hoek der kamer op een voetstuk kunnen stellen; anders is 't geen kunstwerk. Kunstwerk en bruikbaarheid sluiten elkander uit. Aldus is het slechts half tot bewustzijn komend beginsel wat sedert 400 jaar in westelijk Europa heerscht. Daarop bouwend heeft de commissie dan ook de voorwerpen die eenvoudig weg gebruikt worden, niet in den Catalogue des beaux-arts opgenomen, en zich ook de moeite niet gegeven daarvan eene afzonderlijke lijst te maken. Honderden van voorwerpen aldus ten toon gesteld dragen niet eens naam of teeken hunner afkomst of beteekenis. Dat was toch te Brussel, bij de twee kort na elkaar volgende tentoonstellingen van dien aard, een weinig anders ingericht! Nog ziet elk kunstgevoelend liefhebber met ware voldoening terug op de 1200 blz. der beschrijvende catalogussen, welke (in 1880 en 1888) van de tentoonstelling der ‘kleinkunst’ te Brussel werden opgesteld. Men kan dus van de Parijsche verzameling geen groot gevolg voor de wetenschap verwachten; zij is in 't algemeen niet veel waard voor zulk publiek wat zonder grondige kennis er uit leerzucht heengaat, en daalt af tot eene eenvoudige bevrediging der nieuwsgierigheid. Ondertusschen ook zonder catalogus, en al is deze tentoonstelling ook niet zoo uitgebreid als die te Brussel, (te minder daar hier bijna uitsluitend voorwerpen van Fransche afkomst getoond worden), biedt zij toch den ervarenen onderzoeker goede gelegenheid weinig bekende kunstwerken in naturâ gade te slaan en te bestudeeren. Men treedt binnen in een der groote zalen van den Trocadéro. Deze ruimte is door vijf groote kerk- | |
[pagina 610]
| |
portalen in zes zalen verdeeld. Men gaat onder het portaal van S. Trophimus, te Arles, door; daarop aanschouwt men wat verder dat van de hoofdkerk te Moissac, vervolgens dat der abdijkerk van Charlieu, dan het gewelf van den klokkentoren te Rouen, en ten vijfde het portaal van het tegenwoordige lyceum te Toulouse. Een blik op deze grootsche afgietsels van monumenten, die met zorg in getint pleister bewerkt zijn, opent ons reeds een deel van de geschiedenis der bouwkunst, die hoemeer zij noodzakelijk is voor het dagelijksch leven, des te meer als geesteloos, als buiten het begrip van schoonheid liggend wordt beschouwd, tenzij de beeldhouwkunst, en wel uitsluitelijk de moderne beeldhouwkunst, haar eene dikwijls verbasterende en drukkende hulp heeft verleend, gelijk dit bij vele nieuwere bouwwerken het geval is. In deze zalen nu zijn links en rechts in glazen kasten de heerlijkste vruchten van middeleeuwsche en andere ‘kleinkunst’ bijeengebracht, en naar tijdsorde gerangschikt; zoodat wij in de eerste zaal met de 10e- en 11e-eeuwsche reliekenkasten aanvangen, en vervolgens, tot aan de achttiende-eeuwsche porseleinen, opklimmend, een goed overzicht ontvangen. Persoonlijk verschaft ons deze verzameling een groot genot, door het terugvinden van uit het oog verloren zaken, die ons alleen uit geïllustreerde werken bekend waren, en door de kennismaking met anderen, wier bestaan ons tot heden niet was gebleken. Het hoofdgewicht dezer tentoonstelling moet gezocht worden in den rijkdom aan vruchten der brandverw (émail), eene kunst die, hoofdzakelijk uit Byzantium stammend, toch zoo recht in Frankrijk is gepleegd. Men weet dat het fabrikaat der verschillende soorten | |
[pagina 611]
| |
van brandverw in de laatste jaren merkwaardig heeft toegenomen, en dat men tegenwoordig vooral drieërlei émail onderscheidt, van hetwelk wij op deze tentoonstelling treffelijke voorbeelden vinden. De oudste bewerking was het émail champlevé (hgd. Grubenemail) waarvoor in 't nederlandsch nog geen woord is gevonden (men kan toch wel niet van groef-brandverw spreken?); de tweede soort is het émail cloisonné (hgd. Zellenemail; in 't nederlandsch zou men cellen- of hokjesbrandverw moeten zeggen); de derde is de latere schilder-brandverw, die in kostbaarheid en moeielijkheid van bewerking bij eerstgenoemde soorten achter staat. Het zoogenaamd ‘gallo-romeinsche’ émail treffen wij hier niet aan, maar wel, van den hoogsten ouderdom het (merovingische) glasemail, hetwelk in kleine stukjes tusschen gouddraad werd gelegd en zich onder andere in de eerste, rechts, vlak liggende glazenkast aan het bekende zwaard van Heva (uit Troyes, maar zonder nummer of andere aanduiding) bevindt. Uit eenigszins lateren tijd zijn de èmail-plaatjes van den kelk uit Nancy, waarschijnlijk van byzantijnschen oorsprong, waarna dan langzamerhand de eigenlijke gesmolten of groeven-brandverw te erkennen is, die aan Limoges haren grooten opgang heeft te danken, en reeds in de 12e eeuw algemeen bekend en gezocht was. In de kasten welke hoofdzakelijk de verzameling Spitzer vertoonen, treft men een aantal voorbeelden van deze bewerking. Verder hebben wij meerdere geëmailleerde duiven te vermelden, welke elders vrij zeldzaam voorkomen; bovendien vertoont zich op sommige kelken de hoogliggende brandverw, gelijk die tot in de 15e eeuw toe in Frankrijk en aan den Rijn gepleegd werd. | |
[pagina 612]
| |
Talloos zijn de reliekenkastjes in den vorm van schrijn; daarneven vinden wij een zestal buidels of zakjes, gelijk er in Brussel als groote zeldzaamheid voorkwamen, en waarvan dat uit St-Bonnet-Avalouse tot de 8e eeuw schijnt op te klimmen. Tot de groote zeldzaamheden behoort verder de met edelgesteente bedekte letter ‘A. van Karel den Grooten,’ die door de overlevering reeds in de 13e eeuw beschouwd werd als eene der letters waarmede de vorst zijne verschillende abdijen onderscheidde. Dit is evenwel hoogst onwaarschijnlijk, en beter zou mij de gissing bevallen, dat deze A eene griekscheAlpha voorstelt, die in kerk of abdij als tegenhanger van Omega hebbe gediend. De verschillende deelen der letter zijn niet van hetzelfde tijdperk. Zij ziet er (op 1/20 der natuurlijke grootte) aldus uit. De grondbalk schijnt het oudste, de opstaande balkjes of figuren schijnen de jongste deelen te zijn. Wat zullen wij verder van het aantal ciboriën, b.v. van de kolossale, romaansche vaas uit Sens zeggen, welke tot heden eenig in hare soort schijnt te wezen, en uit de 12e eeuw stamt? Hoe merkwaardig zijn ook de ciboriën à-jour, en de voordraagkruisen met heiligen-beeldjes op het midden! Bewonderend staan wij reeds aan den ingang der eerste zaal stil bij den romaanschen voet van den kandelaar uit Reims! In de tweede zaal treffen ons de kast uit Evreux, de voorwerpen uit Conques, de kop-reliekenkassen uit Tours, enz. Uit Sens merkten wij verder de schoone ivoorwerken op, zoowel met heidensche als met heiligen-figuren, | |
[pagina 613]
| |
anderen met tafereelen uit den Roman van de roos versierd! Ook de ivoren consecratie-kammen, vooral die uit Sens, behooren tot de vroegste middeleeuwenGa naar voetnoot(1). Voor de ivoorwerken verwijzen wij echter bijzonder naar den Louvre, alwaar nu elke soort van oudheden hare bijzondere zaal heeft gevonden, en alle ivoorwerken in een enkel lokaal tot historisch overzicht en vergelijking bijeen zijn geplaatst. Wij zouden met graagte nog een tijd lang bij de figuren uit hout gesneden, of uit ijzer geslagen, de wonderbare sloten, enz. willen stilstaan; ook van het gedrukt leder gewagen, en de fayence van Nevers, de Naamsche tapijtwerken, enz. vermelden. Doch zij het voor heden toereikend in ons tijdschrift te hebben gewezen op de ontwikkeling van den zin voor oude kunst en kunstvaardigheid, waarnaar wij voor eene halve eeuw vergeefs bij ons publiek zouden hebben gezocht. Men begint zich heden te herinneren dat er nog eene echte, even grootsche als fijne beeldhouwkunst vóór de 16e eeuw heeft gebloeid, en dat van die kunstvaardigheid voorbeelden zijn overgebleven, waarvan de bewerking nog niet is geëvenaard. Men leert vooral inzien wat vele dier voorwerpen in stijl bij de modernen voorhebben, en men begint het onderscheid te gevoelen dat er tusschen het stadhuis van Brussel of de monstrans van Groningen en den nougat onzer bruiloften bestaat. Wij moeten voorloopig daarmede tevreden zijn. |
|