Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 546]
| |
Het St. Franciscus-kommetje te Retie 1232.
| |
[pagina t.o. 546]
| |
Kommetje van ST. FRANCISCUS in bijna natuurlijke grootte, te Rethy in het Kloo
| |
[pagina 547]
| |
Door de tusschenkomst van den kanonik Mgr Wijnants, in 1889, bewaarder der Reliquiën te Mechelen, zijn, volgens onwraakbare bescheiden op den in de XVIIIe eeuw gemaakten zilveren omslagband, in breedte 2 en in den omtrek 37 centimeters beslaande, deze woorden gegraveerd: ‘Haec scutella testacea, qua ipse divus Franciscus, dum viveret, ad jusculenta utebatur, ab anno 1232 usque ad 1796 Mechliniae in conventu fratrum minorum recollectorum conservata, a superstite patre Joanne brugmans anno 1837 conventui sororum poenitentium in arendonck legata.’
Bij welke gelegenheid het kommetje, zes jaren na den dood des Ordestichters, uit Italië naar Mechelen overgebracht werd, vinden wij niet aangeteekend, noch door de overlevering vermeld. Doch luidens voornoemd inschrift, werd het te Mechelen in het klooster bij de Paters Minderbroeders, ruim zes eeuwen, te weten van 1237 tot 1796, bewaard, en vooral tijdens de schorsing van dit klooster steeds in veiligheid gesteld. Het werd nu eens door dezen dan weer door genen geestelijken zoon van den H. Franciscus bewaard. Eindelijk was pater Joannes Brugmans de eenigste in het leven uit voornoemd klooster. Na de uitjaging bleef hij zich te Mechelen vestigen bij juffer KoninckxGa naar voetnoot(1), en ook ten dezen huize bevond zich toen het kommetje. Zuster Maria Antonia (in de wereld Katharina Schellens, 25 Januari 1768 te Olmen geboren) stond in zeer vriendschappelijke betrekking met gemelde juffer, zij had bij deze dikwijls dat eerbiedwaardig voorwerp gezien. Pater Brugmans, het einde zijns levens bereikende, dacht het kommetje aan niemand beter te kunnen nalaten dan aan Zuster Maria Antonia, of liever aan het klooster te Arendonck, dat zij in 1819 was begonnen te heroprichten.Ga naar voetnoot(2) Dat die zuster, de algemeene Moeder van de door haar in het aartsbisdom Mechelen opgerichte kloosters, voor het kommetje een grooten eerbied koesterde, blijkt o.a. hieruit, dat zij het voorwerp altijd in een leeren koffertje mededroeg, als zij haar huizen ging bezoeken, en dan der religieuzen een waar genoegen verschafte met het te laten zien. Waarom is nu die oude nalatenschap uit het Franciscanessen- | |
[pagina 548]
| |
klooster te Arendonck naar het niet ver verwijderde klooster te RetieGa naar voetnoot(1) overgegaan? Dit gaan wij zien. Het kommetje was wel ten jare 1837 door Pater Joannes Brugmans aan het St. Agnetenklooster te Arendonck afgestaan, doch hoofdzakelijk ten gunste van zuster Maria Antonia. Die algemeene Moeder nu koesterde een bijzondere voorliefde tot het arme (en thans nog arme) huis, geheeten St. Annadal, te Retie, dat zij gewoon was haar Bethlehemke te noemen en waar zij verlangde haar ziel aan God te mogen teruggeven. Slechts vier dagen vóór haren dood, toen zij van de koorts gansch hersteld was, vertrok zij uit Arendonck naar Retie, waaruit zij niet meer zou terugkeeren. Zij verwisselde te Retie, 12 Juni 1850, het tijdelijke met het eeuwige, na een kortstondige ziekte. Haar wensch was in vervulling gegaan. Men oordeelde het billijk, dat het kommetje voortaan te Retie bewaard zou worden. Geen klooster van deze Orde heeft hiertegen ooit eene moeilijkheid geopperd.
Nog een woord over de verschillende scheuren van het kommetje, die men gedeeltelijk kan zien op nevengaande afbeelding. De geschrevene aanteekening over het breken van dit voorwerp is in het klooster te Arendonck verloren gegaan. Wij moeten ons dus behelpen met het verhaal van oude Zusters, die de aanteekeningen meermalen gelezen hebben. Volgens haar is het kommetje reeds vóór de ontbinding der kloostersamenleving in de XVIIIe eeuw gebroken. Toen namelijk een arme vrouw, gevaarlijk ziek zijnde, er uit wilde drinken om daardoor hare genezing terug te krijgen, ontglipte het aan hare handen, met het ongelukkig gevolg dat het in negen stukken viel. De Minderbroeders vonden goed ze aaneen te passen en om het geheel een zilveren band te leggen, wiens beschrijving boven gegeven is. Aldus werd het zevenhonderdjarig voorwerp tegen verdere vernietiging beschut. |
|