Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 525]
| |||||||||||
Nederlandsche en andere oudheden.
| |||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||
De koning van Spanje gaf bij octrooi, uit Buen-Retiro, den 19 Februari 1653 aan Lodewijk Rogier Clarisse, (zoon van den voorgaanden en. van Marie Noirot,) Ridder der order van St. Jacob, conseiller d'état de courte robe, den titel van graaf van Clermont of Claramonte, ‘Nos considerantes prosapioe ipsius antiquam nobilitatem ac suam in Nos singularem fidem.’ De graaf van Claramonte voerde een gevierendeeld wapen, 1 en 4 in zilver een blaauwe dwarsbalk, 2 en 3 in blaauw een zwart kruis, gezoomd van zilver, in het midden beladen met een gouden zon. Helmteeken: een ovale spiegel van zilver met gouden lijst, tusschen een zwarte vlucht; schildhouders: twee gouden griffioenen (ibid.). Rogier Clarisse de zoon begaf zich te Antwerpen den 28 Mei 1617 in het huwelijk met Magdalena Schot, Schott of de Schott, aldaar gedoopt in O.L.V. kerk den 18 Februari 1590, dochter van Pieter, aalmoezenier der stad Antwerpen, en van Magdalena Ruts, dochter van Valerius en van Elisabeth Gamel, kleindochter van Cornelis Schot en van Maria Neefs. Deze familie Schot, welke afstamde van Frans Schot, Heer van Contich, Reeth en Waerloos, Bautersem, enz. koopman en aalmoezenier te Antwerpen en van Anna Bosschaert, had oorspronkelijk dit wapen: gevierendeeld, 1 en 4 in zilver een roode roos, gepunt van groen, 2 en 3 van zilver een schuin geplaatste eikentak met drie bladerenGa naar voetnoot(1). Maar Pieter Schot, zoon van Pieter en van Magdalena Ruts, verkreeg van koning Jacob I van Schotland, een open brief gedagteekend uit Edinburg, | |||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||
16 Mei 1621, waarbij hem de naam en het wapen van Douglas werden toegekend. Rogier Clarisse, Heer van Schelle en Niel, stelde zijne vrouw tot universeele erfgename in. Op den 3 April 1636, verhief Mr. Lucas Hennick, secretaris van Schelle en Niel, die beide heerlijkheden voor Vrouwe ‘Magdalena de Schott, weduwe van den Heer Rogier Clarisse, oud schepen van Antwerpen’. (M. VII p. 122.) Het was ten tijde van deze Vrouwe, dat Schelle en Niel door het domein weder ingekocht werden. Heer Carel Borromeus Clarisse, zoon van wijlen den Heer van Schelle en Niel, liet, den 27 Februari 1663, zijne rechten gelden op de heerlijkheid van Berchem-St.-Aagten, welk goed krachtens besluit van den Raad van Brabant, op den 11 Maart 1662 verkocht was aan Philips Rijckewaert, Heer van Tiberchamps (Br. 376 p. 61), maar hij werd niet in bezit gesteld van dat goed.
Tot dekking der groote oorlogskosten besloot koning Philips van Castilië, Arragon, de beide Siciliën, van Jerusalem, enz., een deel der kroondomeinen te verkoopen, tot een bedrag van 300,000 ponden van 40 gr. vlaamsch. De vervreemding zoude definitief zijn, zoodat het recht van wederinkoop door den fiscus uitgesloten was. De daartoe strekkende bevelen werden door den koning gegeven te Madrid, den 30 Januari 1642, aan Zijne Excellentie Don Francisco de Mello, markgraaf de la Torre de Laguna, gouverneur en kapitein generaal der Nederlanden en van Bourgondië. Den 15 April 1643, verklaarden de staten van Brabant in de vervreemding toe te stemmen en den 14 Augustus | |||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||
verklaarde de Mello, de hem toevertrouwde opdracht te aanvaarden. Den 19 December 1643 verkreeg Adriaan Smissaert, bij opdracht van Johan Reijnst, destijds te Venetië wonende, de heerlijkheid Niel, met hooge, middelbare en lagere jurisdictie, het pootrecht langs de groote wegen en op de openbare plaatsen, de vogelrij, de visscherij, de jacht, de boeten in strafzaken en in burgerlijke zaken, de verbeurdverklaring der goederen van bastaarden en van de schuldigen aan tooverij, de onbeheerde goederen en strandgoederen, de nalatenschappen van vreemdelingen, de goederen in de doode hand of bij gebreke van erfgenamen, het onbeheerde vee, de ‘treune’ der honigbijen (of het vangen der bijenzwermen), de heerlijke rechten en andere toevallige inkomsten. Aan den souverein zijn voorbehouden: het klokluiden, het heffen van beden en schattingen, de verheffingen, de wettiging van natuurlijke kinderen, de kwijtschelding van straf, de octrooien van water en wind, de verbeurdverklaringen wegens oproer, eedbreuk, majesteitsschennis, tegen God en den vorst, en voorts alle delfstoffen geschikt om turf te maken, in de heiden en velden, aan Zijne Majesteit toebehoorende, en in het algemeen alle andere rechten van de kroon (regaliën), en de domein-inkomsten, die niet in de opgaaf zijn begrepen. De cijnsen bedroegen 14 st. 2 penn. leuvensch, 6 st. 4 penn. Brabantsch, 4 penn. artezisch, 52 mudden rogge, 7 kippen, 12 vierden rogge, 6 vierden haver. (M. 8 p. 115). De koopprijs bedroeg 14300 gulden (le Roy, March p. 264). Johan Reijnst, die omstreeks dien tijd ook het kasteel Nielderbroeck te Niel had verkregen, verleende, 22 Juni 1645, voor den notaris Benedictus Baddel te | |||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||
Amsterdam, waar hij zich tijdelijk ophield, volmacht aan Pieter Boury, koopman te Antwerpen, om voor hem de heerlijkheid Niel te verheffen voor het leenhof van Mechelen. Dit geschiedde den 30 September 1645. (M. 8, p. 115). Johan Reijnst werd in het volgende jaar door den koning naar het fransche hof afgevaardigd, om een tractaat te sluiten betreffende de marine (Aitsema VI p. 269.) Naar Venetië teruggekeerd zijnde, stierf hij nog in hetzelfde jaar (26 Juli 1646). Hij was de oudste zoon van den beroemden Gerrit Reijnst, die eerst (1610) in zijne geboortestad Amsterdam bewindhebber der Oost-Indische Compagnie was, en den 2 Juli 1613, als opvolger van Pieter Both in hoedanigheid van Gouverneur generaal van Indië, Europa verliet. Hij stierf 7 December 1615 op het fort Jacatra. In zijne hooge waardigheid werd hij opgevolgd door Laurens Reaal. Bij zijne echtgenoote Margaretha Niquet (in goud een zwarte dwarsbalk, vergezeld van drie achtstralige sterren van hetzelfde, met een zilveren vrijkwartier beladen met drie roode bijlen; Kwart. Nederl. gesl.) had Gerrit, behalve Johan nog de volgende vijf kinderen:
| |||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||
Bij acte op 12 December 1643 verleden voor den notaris le Rousseau te Antwerpen, sloot Jan Carel Smissaert een accoord met Cornelis Meertmans, voogd der kinderen van Jan Baptist van Eversdijck die bij zijn overlijden eene schuldvordering van 21014 gulden 9 st., aan medewijlen Peter Arnout, een vroegere bezitter van Nielerbroeck had achtergelaten, waarvoor hem eene rente van 600 gulden als hypotheek op het goed verleend was, en verbond hij zich in het vervolg die rente te betalen aan Antonia van Canis, weduwe van J.-B. van Everdijck (M. XI. p. 33). Jan Carel Smissaert stierf kort daarna en werd begraven in de kerk te Niel, onder een groote blauwe steen, met dit opschrift: ‘Hier leijt begraven Constantia werd intusschen niet bij haren man bijgezet. De grafsteen was met twee wapens versierd. 1. Smissaert: in blaauw zeven (2 links boven, 3, 2) gouden sterren; zwart vrijkwartier beladen met twee zilveren golvende dwarsbalken. | |||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||
2. Reijnst: in blaauw drie zilveren kannen met ooren, welker van een gouden knop voorziene deksels, met een gouden ketting aan het oor bevestigd zijn; in het hoofdpunt eene gouden ster. Beide wapenschilden zijn met éénen helm gedekt, met het helmteeken van Smissaert: een uitkomende wolf tusschen twee kreeftscharen. Het Handboek der wapenkunde van Rietstap geeft als helmteeken op: een rood getongde zwarte wolf, geheel aanziende, gezeten tusschen twee zwarte kreeftscharen. - Later nam het geslacht als schildhouders twee gouden griffioenen aan, en de wapenspreuk: Pour mieux j'endure. Reijnst heeft als helmteeken een kan van het schild tusschen een zilveren vlucht. Beide geslachten behooren thans ten deele tot den nederlandschen adel. De Kanunnik HellinGa naar voetnoot(1), die de vermelde wapens en opschrift gecopiëerd heeft (C.G. no 1678), verklaart, dat in zijn tijd de steen reeds zeer afgesleten was. Gelijk men ziet, wordt Jan Carel Smissaert op dien grafsteen Heer van Niel genoemd. Het is mogelijk dat hij dien titel aangenomen had, daar hij als plaatsvervanger van zijnen in Italië wonenden zwager, Johan Reijnst, op zijn slot Nielerbroeck de heerlijke rechten uitoefende. In het jaar 1644 vestigde Constantia Reijnst eene rente van 25 gulden op Nielerbroeck, ten behoeve van Hendrik 't Seraerts, Ridder, Heer van Milleghem, en zijne vrouw Maria de Herbais, dochter van Jacob, voor | |||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||
de aan dezen door haar verschuldigde som van 620 gulden 16 st. (M. 11, p. 28). Bij den dood van Jan Carel Smissaert, verhief op. den 2 Juni 1645, de 63jarige Pieter Smissaert het slot Nielerbroeck voor den vijfjarigen zoon des overledenen, eveneens Jan Carel genaamd. Maar op denzelfden dag, uit kracht eener op 9 Mei bevorens verleende machtiging van den Souvereinen Raad van Brabant, droeg de moeder van dien knaap, Constantia Reijnst, het goed over aan haren broeder Johan, Heer van Niel, voor wien Pieter Boury den leeneed aflegde.
Voor dat wij de geschiedenis der heerlijkheid Niel vervolgen, is het noodig die van een ander leen te schetsen, namelijk van het Nieler-, Nielderof Nijelderbroeck, welke ons bijzonder belang moet inboezemen, aangezien gewichtige rechten daaraan verbonden waren en het door aanzienlijke familiën is bezeten geweest. Daarenboven schijnt het, dat de eerste heeren van Niel hun verblijf hadden aan den ingang van dat ‘broeck’. Zeker is het dat het kasteel van het broek het eigendom en de verblijfplaats werd van de latere heeren van Niel, ongeveer sedert het midden der 17e eeuw. De eerste eigenaar van Nielerbroeck, met de dijken en schoren, dien wij hebben aangetroffen, is Joost van de Perre te Rupelmonde. De helft van dat goed kocht hij in 1377; korten tijd daarna verkreeg hij ook de andere helft, door aankoop van Olivier van Colen en zijne vrouw Margaretha N. (27 September 1378). Den 1 Januari 1389 gaf hem Jan Hooft, water- | |||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||
graeve van Vlaenderen ende Opper-Bailliu van Audenaerde, in erffelijcke cijns ende pachte, voor 20 schell. parisis jaerlijks, de vrije visscherije van Eijck-Vliete tot de Wille-beecke-Gote ofte Sluize in de Rupel tegen het broeck van Niel, den voorsz. Joes van de Perre toebehoorendeGa naar voetnoot(1).
Op den 4 Januari en 18 December 1469 verhieven Hendrik van Doerne, genaamd van Sompeke, en Mr Pieter van Halmale, ieder eene rente van, ‘4 zister slecht evenen’ op het aan ‘Jouffr. Sanders’ toekomende goed Nielderbroeck. Den 13 Augustus 1474 treffen wij als bezitster van Nielerbroeck aan Jouffr. Beatrix van der Bruggen, denkelijk de moeder van ‘Jouffr. Sanders’, op welken dag de priester Jan van Brecht, voor de kinderen van wijlen Jan van Brecht, met namen Gozewijn (Goessen), Jacob en Catharina, als erven van Jacob van Brecht, eene rente op dat goed verheft van 16 vierdels ‘slechter haveren’ tot ‘12 penn. grooten. ‘Beatrix was weduwe sedert 1466 van Jan Sanders, Heer van Cleijdael, enz., en had 23 October 1468 het vruchtgebruik verheven der heerlijkheden Cleijdael, Buerstede (te Aertselaer) en Stoovers, of Stoover-schijnsGa naar voetnoot(2), met de bij laatstgenoemde behoorende bosschen, genaamd de ‘Maet-’ of ‘Mattebosschen’, alsmede van een windmolen te BuerstedeGa naar voetnoot(3). De zoon dezer Vrouwe, Adriaan Sanders, | |||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||
Heer van Cleijdael (verheffing op 20 September 1466) Nielerbroeck, enz., droeg op 13 October 1487 het goed Buerstede met den windmolen te Aertselaer over aan zijne dochter Sandrina en haren man Peter Ghijsbrecht. Omstreeks dezen tijd verhief Hendrik van Ursele, zoon van Philip, onder goedkeuring van zijnen oom Nicolaas Verheijden, eene rente van 12 gulden op Buerstede (C. 17837). Adriaan Sanders stierf 1494 en werd in de kerk van Aertselaer begraven met dit grafschrift: Bier legt begraven Joncker Op de vier hoeken der grafzerk zijn vier wapens geplaatst; die ter rechter zijde zijn afgesleten; de beide anderen zijn: I. van de Werve: gevierendeeld; 1 en 4, een gaande wildzwijn, 2 en 3, drie kepers; en II. drie vijfbladenGa naar voetnoot(1). Het wapen van Adriaan Sanders was gevierendeeld: 1 en 4 in goud een roode leeuw, 2 en 3 in zilver drie zwarteleliën. (In een hartschildvan goud een zwarte leeuw?) | |||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||
Na den dood van Adriaan Sanders verhief de Ridder Coenrad Pot, 20 November 1495 en 9 Januari 1496, de goederen Cleijdael en Stoovers-chijns (C. 17837). Coenraad Pot, zoon van Wouter en Maria de Gottignies, kleinzoon van Pieter Pot, den beroemden stichter der abdij van St. Salvator (ook Pieter Pots-abdij genaamd) te Antwerpen, en van Maria Tereribroets, voerde als wapen in goud een zwarte pot. Als weduwenaar van Isabella van Mechelen was hij getrouwd met Sapientia Sanders, (weduwe van Jan Schoof, ridder, heer van Swijvegem, communemeester van Mechelen,) eene dochter van Adriaan, en na haren dood ging hij ten derden male eene echtverbintenis aan met Beatrix van de Perre, gend van Eeckele. Van zijnen vader had hij de heerlijkheden Bautersem, Pluijseghem en IJkele geërfd. In het jaar 1505 vermeerderde hij zijne bezittingen nog door aankoop der heerlijkheden Contich en Waerloos. Na den dood zijner eerste vrouw, verwekte hij bij eene dienstmaagd van deze (persona libera et soluta) eenen natuurlijken zoon, Coenraad genaamd, dien hij wettigde en tot zijnen universeelen erfgenaam benoemde, op grond der hem daartoe verleende vergunning van den aartshertog Philips, hertog van Bourgondië, Lotharingen, Brabant, enz. dd. Brussel 29 Augustus 1495Ga naar voetnoot(1).
Jhr Adriaan Sanders verkocht Nielerbroeck, 17 April 1482, voor schepenen van Antwerpen, aan Egidius Vrancx, koopman te Mechelen.Ga naar voetnoot(2) Deze behield het | |||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||
echter niet lang. Want Jan Schoof of Schoofs, de jonge, zoon van Jan, naastte het goed op grond van verwantschap van de zijde zijner moeder Sapientia Sanders, en werd in het bezit gesteld voor de Schepenbank van Antwerpen, 3 Juni 1483.Ga naar voetnoot(1) Jan Schoof was schepen van Mechelen, en zegelde als zoodanig met een gevierendeeld schild: 1 en 4 Schoof, in blaauw drie gouden tarweschoven, 2 en 3 Schoonjans, in goud drie zwarte torens; omschrift S. Scabial Joh. Schoof. Hij was kleinzoon van Jan Schoof, ridder, communemeester van Mechelen (overleden in 1438 en begraven in de O.L.V. kerk over de Dijle) en van Catharina van den Steene, gezegd Schoonjans (A.v.d. Eijnde: ‘Tabl. Chron.’), welke in die kerk de kapel van de H. Barbara stichtten. Hij. was gehuwd met Johanna Hoots.
Jan Schoof, genaamd de jonge, stond Nielerbroeck met nog andere goederen in ruil af, voor den magistraat van Antwerpen, 10 Juli 1484, aan Joost Hoone of Hoens, over wien boven reeds gesproken is. Er werd overeengekomen, dat beide partijen het recht zouden hebben om de overeenkomst te vernietigen, binnen twee jaren na de dagteekening. Schoof liet deze overeenkomst bekrachtigen door den magistraat van Mechelen, den 16e van dezelfde maand.Ga naar voetnoot(2)
De ruiling werd gehandhaafd en Hoone verkocht | |||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||
den eigendom, 4 Juli 1520 aan Jenyn le Grand of Lengrand, koopman te Antwerpen, te wiens behoeve eene verheffing plaats had den 31 Mei 1521. Deze bezwaarde het goed 12 Juni 1523 met eene rente van 250 gulden ten behoeve van Pieter van der Straten, waardijn van de munt des konings in Brabant (sedert 1517), die in 1518 van de Erven van den Ridder Jan Schoof, Cleijdael verkregen had en ook de heerlijkheid Stooverschijns bezat (C. 17837). De nieuwe eigenaar van Nielerbroeck schijnt in 1521 overleden te zijn, tenzij dat de verheffing eerst na zijnen dood heeft plaats gehad. In elk geval was op den 4en October van dat jaar, zijn zoon Jor Jan LengrandGa naar voetnoot(1) reeds in bezit van het goed. Eene acte van dien datum toont aan dat deze persoon het broeck met zijn aanhoorigheden bezat gelijck hem die toecomen bleven ende verstorven sijn van sijnen ouders wijlen.Ga naar voetnoot(2)
Kort daarna (verheffing 11 Januari 1524) verkocht Lengrand Nielerbroeck aan Gerard Sterck, koopman te AntwerpenGa naar voetnoot(3). De nieuwe leenman was een zoon van Godfried en van Emerentia van Deurne. | |||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||
Van moederszijde had Gerard Sterck te Deurne het kasteel van Hooftvunder verkregen, waaraan verbonden was het recht van Konijnen-fokkerij, de vogelrije in het dorp, en de visscherij in de Schijnt (Schijn). Ten aanzien van die rechten had Gerard veelvuldige twisten met de inwoners van Deurne. Om er een einde aan te maken verzocht hij keizer Karel V hem in die rechten te vestigen, en hem te machtigen om te houden een gezworen pretere oft vorstere tot bewaernesse van zijne konijnen-fokkerij enz. In zijn verzoekschrift zette hij uiteen dat zijne voirsaten sedert onheuglijke tijden Hoofdvunder bezeten en het genot van die privilegiën gehad hadden, en dat, reeds ten tijde van hertog Philips van Bourgondië, een vonnis in hun voordeel was gewezen ten aanzien van de visscherij (4 April 1467); dat, eindelijk, sedert eenigen tijd vreemdelingen hem groote schade aandeden, door het dooden van zijne reigers en andere vogels en konijnen ‘mit bogen ende mit bussen’ en door het vangen van zijn visch. De keizer deed recht op het verzoek bij opene brieven gedagteekend Mechelen 16 Augustus 1526 (C. 638 p. 1.) Gerard Sterck had van de schatkist gepacht de groote tol (inkomende rechten) van Brabant te water, met wat daartoe behoorde, te Antwerpen, voor eene jaarlijksche pachtsom van 16000 ponden van 40 gr. Het daartoe betrekkelijk contract zullende expireeren 31 April 1527, werd door Karel V verlengd voor Gerard Sterck, ‘marchant demourant en notre ville d'Anvers’, voor een nieuwen termijn van drie jaren en onder dezelfde voorwaarden. (29 Jan. 1527; C 638 p. 97.) Later hadden nog weder verlengingen plaats. Bij open brief van 17 Juli 1535 verleende de keizer de pacht van den grooten tol te water, voor twaalf jaren, | |||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||
aan Jaspar Ferrer, koopman te Antwerpen, die hem groote sommen had voorgeschoten. Dit stuk leert ons dat de pacht van Gerard Sterck, den 31 April 1537 zoude eindigen, en betitelt dezen als ‘receveur de notre droit des alluyns qui se ameynnent en nos pays d'embas.’ (C 639 p. 240 vo). Eenigen tijd daarna treffen wij hem aan als raad en ontvanger-generaal in het kwartier van Antwerpen. Hij was een zeer rijk man, die tot ridder geslagen werd en de heerlijkheden bezat van Bucquoi (in Artois), Wijneghem, Casterle, enz. Hij had bij zijne eerste vrouw, Anna de Roover, genaamd de Rode, eenen zoon, Godfried, Ridder, amman van Antwerpen, thesauriergeneraal der finantiën (die in 1580 Bucquoi voor 90,000 gulden verkocht aan Maximiliaan, Baron de Vaux), en eene dochter Emerentia, de vrouw van Philip Veusels, Rekenmeester van Brabant, Heer van Paddenborg. In tweede huwelijk verbond zich Gerard Sterck met Josina van Dale, dochter van Arnout, Heer van Zuijdland, thesaurier der stad Antwerpen en van Geertruida Terlincx, en zuster van den vermaarden Pieter van Dale, domheer te Antwerpen en deken der St-Maartenskerk te Aalst, Heer van Putte, Beersel en Berlaer. Nadat haar echtgenoot op den 29 September 1564 was gestorven werd Josina van Dale, krachtens codicil van dien erflater, met de heerlijkheid Casterle en onderscheidene andere goederen beleend. Op den 12 October 1575 droeg haar broeder, de ridder Paulus van Dale, Heer van Lillo, de heerlijkheid Stabroeck aan haar over, welke zij weder 18 December 1577 afstond aan haren kleinzoon Jor Georges de Glymes, zoon van Ferry, baanderheer van Grimberghe, enz. en van Anna Sterck. | |||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||
Josina van Dale stierf 17 Maart 1580, en werd bij haren man in de cathedraal te Antwerpen bijgezet. Sterck voert in goud drie zwarte moorenkoppen met zilveren hoofdwrong. (Zie: de Raadt, Heerlijkh. Berlaer, Putte en Beersel).
Gerard Sterck bleef intusschen niet lang in het bezit van het slot Nielerbroeck, want reeds op 24 Maart 1524 stond hij het af aan den Ridder Jan Micault en diens vrouw Livina van Welle van Cats. (C. 17838). De koopacte was twee dagen te voren verleden voor schepenen van Antwerpen. (Bijlage I). Op 15 Juni 1527 loste Jan Micault aan Jan Verbrecht het kapitaal af van eene rente van 16 vierdel haver, welke deze uit Nielerbroeck hief. Daarentegen bezwaarde hij dat goed met vier renten, te weten drie, elke van 100 en eene van 33 Car. guld., ten behoeve van Adriana van Ranst, Hector van Grimbergen, gend van Edingen, Mr Hendrik de Hane, ontvanger der exploiten en secretaris van den Raad van Brabant, en Jasper van Longueville (C. 17838). Jan Micault, Ridder, Heer van Indevelde, onder Eppeghem, was Raad, thesaurier der orde van het Gulden Vlies, als zoodanig gekozen 1 Juni 1484, na doode des Ridders Philip Hanneton. Uit Barcelona, 14 Mei 1535, verleende Keizer Karel V hem, dien hij ook ‘receveur général de toutes nos finances’ noemt, uit overweging, dat hij na dertigjarigen trouwen dienst ‘tant en lestat de notre argentier’ en als ontvanger generaal, en hij nu hoogbejaard en zwak is, op zijn verzoek, als ‘retraite en lestat extraordinaire de maître de notre dite chambre des comptes’ van het hertogdom Luxemburg en het graafschap Chiny, met Brussel als woonplaats (C. 138, p. 215). | |||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||
Hij was een zoon van Philibert Micault, kastelein van Pomard, lieutenant du roi, maire van Beaune, en van Jeanne de Conroij, en was gehuwd met Livina van Welle van Cats († in 1547) dochter van Nicolaas, kastelein van Gouda, en van Geertruida van Botland. Jan Micault stichtte in de St. Gudulekerk te Brussel een altaar, gewijd aan den H. Lazarus, en dagelijksche zielmissen. Hij overleed 7 September 1539 en werd in de cathedraal van Brussel begraven onder een steen, waarop de wapens van hem en zijne vrouw en deze inscriptie:
‘Hier leeijt begvē heer Jan Michault riddre raedt der kaijserlije maiesteit en tresoriē vā de orderen v̄ den gulden vliese die sterf de vij septebri an. xvc en xxxix’ (G.G. mss. 1511, p. 365).
Micault: in blaauw een gouden képer, vergezeld van drie zittende aanziende katten. Helmteeken: eene kat van het schild, eene zwarte muis in den muil houdende. Van Welle van Cats: in zwart eene zilveren gesp met gouden tong, en een rood schildhoofd, beladen met drie zilveren aaneengeslotene ruiten naast elkander. Dit echtpaar had zeven kinderen, waarvan een zoon en eene dochter jong gestorven; de anderen vijf zijn:
| |||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||
Het koninklijk museum te Brussel bezit twee schilderijen, die vroeger de vleugels van een triptiek uitmaakten, waarvan het middenstuk is verloren gegaan. De rechter vleugel stelt Jan Micault met zijne zonen voor, de linker vleugel zijne vrouw met de dochters.Ga naar voetnoot(1)
Jan Micault verkocht Nielerbroeck met zijn aanhoorigheden aan Baptist de Taxis, Ridder, Heer in Hemixem, postmeester generaal van het Duitsche rijk en van Spanje, Raad en Kamerheer van Maximiliaan I en van Karel V, en deed de overdracht van het leenroerig gedeelte van het goed aan den kooper voor het leenhof van Mechelen, 10 September 1534. (Bijlage II). Hij was een | |||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||
zoon van Rogier, Ridder, Kamerheer van keizer Maximiliaan en van Alegra Albricio, kleinzoon van Simon de Taxis en eene de Rota, en had 30 April 1523 door koop van Jan, zoon van Willem de Vos, het twaalf bunder groote goed ‘ten Hoeve’ te Aertselaer verheven. (C. 17838.) Hij voerde in blaauw een zilveren das (taisson) en gouden schildhoofd met een uitkomenden zwarten dubbelen adelaar. Bij open brief dd. Saragossa 18 October 1518, verleende Karel V, de naturalisatie aan de gebroeders Jan Baptist, Mapheo en Simoen de Taxis ‘ayans pris esgards aux grands et loyaux services, que vous avez rendus à tres haut et tres puissant seigneur don Philippe, qui soit en gloire, comme encore à nous,’ (afgedrukt bij Stroobant.) Jan Baptist de Taxis verbond zich te Mechelen, in den echt met Christina van WachtendonckGa naar voetnoot(1), vrouw van Verlaereijcke te Aertselaer, dochter van Rombout, Ridder, Heer van Ossendrecht, en van Aleijda de Cock van Beusecum, kleindochter van Hendrik van Wachtendonck en van Clara van Bemmel. Zij † 5 Januari 1561 en werd bij haren den 16 October 1541 gestorven echtgenoot bijgezet in de kerk van den Zavel te Brussel. Hij had eenen natuurlijken zoon Antonie de Taxis, postdirecteur te Antwerpen, die bij zijne vrouw, Anna van Waelscappel († 1549), eenen zoon Karel had, eveneens postdirecteur te Antwerpen, 3 April 1610 tot Ridder verheven. Na den dood van Baptist de TaxisGa naar voetnoot(2), werd zijn | |||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||
minderjarige zoon Jan Baptist, 22 December 1542, met het goed Nielerbroeck beleend, dat nu ongeveer 34 à 35 bunders, aan weiden enz, groot was. (C. 17838). Jan Baptist de Taxis, Ridder, commandeur van los Santos in de orde van St. Jacob, raad van State in de Nederlanden, ambassadeur des konings van Spanje, in Frankrijk, zijn vedor generaal in de Nederlanden, werd te Brussel geboren, begraven te Valladolid in de Augustijner-kerk; hij gaf gedenkschriften uit onder den titel: Commentariorum de tumultibus belgicis libri octo en trouwde te Namen met Helena de l'Espinée (dochter van Hendrik, Ridder, Heer van Soumagne en van Jeanne Naturel), † 4 December 1599 begraven in de kerk van den Zavel te BrusselGa naar voetnoot(1).
De erfgenamen van den ridder Jan Baptist de Taxis verkochten Nielerbroeck aan Robert van Haeften, 18 October 1559. De overdracht had plaats door tusschenkomst van Jan de Fraije, den 1en Augustus 1560, voor schepenen van Niele, de leden van het hof, genaamd Stovers en de leenmannen van Cleijdael. De betrekkelijke acte doet ons de namen kennen dier erfgenamen. Zij zijn, Leonard de Taxis, ridder, directeur der koninklijke post, Jan Baptist de Taxis, zijn broeder, Jacob Maes, doctor in de regten, lid van den raad van Brabant, Aleijda de Taxis, zijne vrouw, Margaretha | |||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||
de Taxis, weduwe van Carel Boisot, ridder, lid van den raad van State, Maria de Taxis, weduwe van Daniel van den Berge, lid van den raad van Vlaanderen, Jan Zapata, directeur der post te Napels, en zijne vrouw Elegra de Taxis, Lodewijk de Taxis, Christoffel de Taxis, directeur der keizerlijke post te Augsburg en zijne vrouw Regina de Taxis, alle kinderen en behuwdkinderen van den ridder Jan Baptist de Taxis en Christina van Wachtendonck. Behalve Nielerbroeck bevatte de koopacte een fraai groot lusthuis, met tuinen, boomgaarden, enz., eene boerderij, met schuur, paarden- en koestallen, enz., 12 bunders bouwland, en 3 bunders weiland (of heide); een nieuwgebouwd woonhuis of landhoeve, een bosch, grenzende aan de laan (dreve) bij de kerk, de visscherij in het broek en in de Schelde, de vogelvangst, heerlijke rechten eigen aan Nielerbroeck, een jong eikenbosch en eene daaraan grenzende weide. Uit dit belangrijke stuk blijkt verder nog dat de erfgenamen van den ridder Jan Baptist de Taxis, een gedeelte van die goederen hadden verkregen bij den dood van dezen en dat het overige hun was aangekomen van hunne moeder Christina van Wachtendonck, den 25 October 1559. (Bijlage III.) |
|