Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
Nederlandsche en andere oudheden.
| |
[pagina 304]
| |
vooral door de Duitsche Orde, die een Maria-orde was, kon gebouwd zijn. Uit het vroeger vermelde register blijkt, dat de voornaamste stichtingen omtrent 1470 en 1480 plaats vonden, waaruit wij besluiten, dat in dien tijd het rectoraat en vaste Missen zijn gesticht (G. Meeuws zal de eerste rector geweest zijn), en dat de bedevaart toen reeds in vollen bloei was. Waarschijnlijk is in dien tijd ook de toren gebouwd. De oorsprong echter der bedevaart is ons alleenbekend uit de overlevering. Een schaapherder vond het beeldje in een dorenboom die thans nog bij het putje groeit. Het beeldje werd dra onder de herders en de geloovigen van den omtrek bekend, trok vele vereerders tot zich, werkte, naar men zegt, wonderen en maakte spoedig het bouwen van een kapelletje mogelijk en noodzakelijk. Ziehier het beeldje op een vierde der grootte. De waarheid dezer legende moeten wij aannemen, daar het anders onverklaarbaar is, hoe men er toe komen kon, om in zulk eene verlatene, onbewoonde en onbewoonbare, dorre zandwoestijn zulk een heiligdom op te richten. Op gelijke wijze zijn andere bedevaartplaatsen ontstaan. Ter bevestiging en opheldering van de onze willen wij er enkele noemen. Petrus van Vladderacken, Pastoor van Oirschot, deelt ons den oorsprong mede van een kapelletje, dat | |
[pagina 305]
| |
eveneens in de vijftiende eeuw in zijne parochie werd gesticht. De koehoeders, zoo verhaalt hij, vonden in het oeverzand van de rivier de Aa, een klein L.V. beeldje, dat zij aan een bijstaanden eik hingen, en waarvoor zij in 't vervolg dikwijls neerknielden. Men meldt, dat dit beeldje, door die van Beers weggenomen, den volgenden dag weer op zijne plaats gevonden is. Dit voorval lokte velen herwaards, het werd nog door andere gevolgd en trok de aandacht der overheid. Een processie werd ingesteld, een houten kapelletje gebouwd en de bedevaart van O.-L.-V. ten heiligen Eik had haar beslagGa naar voetnoot(1). Zoo lezen wij van Oirschot. Niet anders is de oorsprong van de bedevaart van O.-L.-V. van Ommel. Vóór menschen geheugenis werd daar in den post van een afsluitingshek een beeld ontdekt. De buurlieden brachten den gevonden schat naar de kerk van Asten, oordeelende dat het daar beter paste, dan in de weivelden. Doch des anderendaags stond het weer op of tegen den ouden post. Andermaal en wederom werd het weggebracht, maar het keerde telkens terug. Men beschouwde dit als een wenk des Hemels, dat hier een bedehuisje verrijzen moest. Men bouwde er een van hout, en, omdat het beeld den laatsten keer in den nacht, die op Paaschdag volgt, was teruggekomen, werd den tweeden Paaschdag eene openbare processie ingesteldGa naar voetnoot(2). Geheel op dezelfde wijze ontstond de O.-L.-V. ter Eik van Meerveldhoven. Een beeldje in een eik gevonden, werd naar huis medegenomen. Den volgenden dag had het zijne eerste plaats hernomen. Dit geschiedde zegt men, | |
[pagina 306]
| |
tot driemaal toe. Zoo ontstond er een kapelletje, eene groote: devotie, eene bedevaartGa naar voetnoot(1). Te Aarle stond een L.-V.-beeldje op een houten, kruis langs den weg. Een der naburen nam het mede, maar werd, naar verhaald wordt, toen door zooveel rampen. getroffen, dat hij het weldra terugbracht, en aan zijne dorpsgenooten de eerbiedwaardigheid van het beeldje kenbaar maakte. Het werd nu alom vereerd, steenen werden in de nabijheid gebakken, eene kapel verrees, een altaar werd opgericht, en het beeldje wordt nog altoos. bezochtGa naar voetnoot(2). Weinig verschilt de oorsprong der devotie tot O.-L.-V. van 's Bosch. Een verworpen onaanzienlijk beeldje, voor het vuur bestemd, wordt gewaardeerd van het oogenblik, dat men het niet van zijn voetstuk kan verwijderen, en dat eene vrouw, die met deszelfs leelijkheid spotte, gestraft wordt. Verschillende mirakelen worden verhaald, daaruit ontstaat een toeloop, een omgang of processie, en eindelijk een meesterstuk van een kerkGa naar voetnoot(3). Veel overeenkomst met de legende van Handel vinden wij in de geschiedenis van Scherpenheuvel. Hier hing een beeldje aan een eik, dat een schaapherder naar zijn huis wilde dragen. Onderweg echter, zoo luidt het verhaal, werd het zoo zwaar, en de herder zoo machteloos, dat hij niet meer gaan kon. Zijn meester vindt hem in dien toestand, brengt het wonderbeeldje terug en de herder is verlost. Ik heb deze voorbeelden willen aanhalen, om te doen zien waaraan de meeste bedevaarten.haren oorsprong te danken hebben, en om daardoor de wordingsgeschiedenis van Handel op te helderen. | |
[pagina 307]
| |
Overal zien wij dezelfde verschijnselen in de ontwikkeling dezer devotie. 1o Geheel toevallig wordt een L.-V.-beeldje gevonden. 2o Het beeldje wordt gevonden op eene eenzame verafgelegen plaats, uitgesneden in of hangende aan een eik, een lindeboom, een doornstruik, enz. De reden daarvan behoeven wij niet in het bovennatuurlijke te zoekenGa naar voetnoot(1). De meesten beeldjes zijn door de vrome Mariavereerders, door herders of werklieden in de velden en bosschen vervaardigd en opgehangen, zooals nu nog in katholieke streken, vooral in België, geschiedtGa naar voetnoot(2). 3o Die beeldjes zijn gewoonlijk onsierlijk en ruw gemaakt; hetgeen wederom uit het voorgaande gemakkelijk verklaard wordt. Bovendien schijnt O.L.V. tot hare bevoorrechte beeldjes vooral diegenen te hebben uitgekozen, welke het meest verwaarloosd, geminacht en verworpen waren. Men merkt dit vooral bij onze zoete L.V. van den Bosch. Zoo is uit het onoogelijke, het nietige en verachtelijke het groote geboren. Zoo pleegt God ook in andere zaken te handelen en het geschiedt, zegt Wichmans, opdat men geene kracht toeschrijve aan de schoonheid, welke de beeldhouwer, de goud- of zilversmid eraan gegeven hebben; opdat men wete dat de beeltenis op zich zelve, welken vorm zij ook hebbe, eerwaardig is, in zoo verre zij de hemelingen voorstelt en hun werktuig isGa naar voetnoot(3). 4o De boomen, waarvan de beeldjes waren gemaakt, en waaraan zij hingen waren gewoonlijk eiken, soms linden en andere. De eik toch tierde verreweg het | |
[pagina 308]
| |
meest in onze woeste streken en, naar het gevoelen van Wichmans, zou men hierin nog een spoor moeten zien van den ouden afgodendienst. Het is bekend dat de eik door de heidenen als een godheid, ten minste als een heilig voorwerp geëerbiedigd werd. Wij leeren het uit de geschiedboeken van onze H. Apostelen Amandus, Martinus en anderen. Om nu die bijgeloovigheden van onze voorvaderen gemakkelijker uit te roeien, heeft men hen geleerd aan die boomen Heiligen-beelden te hangen, en daarvoor te biddenGa naar voetnoot(1). Zeker is het, dat men vroeger in ieder dorp ontzaglijk groote en eeuwenlang geschaarde eiken of linden had, dicht bij kerken en kapellen, terwijl men verder af nog een zoogenaamden heiligen Eik of heiligen Stok aantrof, waaronder op de processiedagen gepredikt en de zegen gegeven werd. 5o Het eerste wonder bestaat gewoonlijk hierin, dat het beeld zich niet laat verplaatsen, of verplaatst, aanstonds terugkeertGa naar voetnoot(2), opdat men weten zou dat de plek, hoe eenzaam en verlaten en ongeschikt, toch is. uitverkoren om eene bidplaats te worden. 6o Het beeldje wordt besproken, eerst uit nieuwsgierigheid, vervolgens uit godsvrucht bezocht; de toeloop groeit aan, processiën worden ingesteld en de bedevaart is volkomen. Nu behoeft men niet alle verhalen voor waar, niet alle wonderbare verschijnselen voor mirakelen te houden; maar 't zou toch wel zonderling zijn, wanneer al de verschijnselen, door tal van oog- en oorgetuigen bevestigd en beëedigd, verzonnen waren. | |
[pagina 309]
| |
Overdrijving echter zou het doel voorbijstreven. Wij mogen niet lichtvaardig zijn, en al wat vreemd is voor echte munte aannemen; maar evenmin lichtvaardig verwerpen wal onze voorvaderen te goeder trouw hebben aangenomenGa naar voetnoot(1). Gebrek aan geloof is altijd gevaarlijker en onveiliger dan overvloed. Een waar Katholiek zal zich echter wel wachten onbewezen legenden als onfeilbare waarheden aan anderen op te dringen. Daardoor zou hij de goede zaak bederven, de Kerk aan den spot van andersdenkenden prijs geven. Naar dien maatstaf moeten wij de legenden beoordeelen, welke den oorsprong der bedevaarten betreffen. Positieve bewijzen zijn niet voorhanden, om het wonderbare te staven, dat in de vijf eerste bovenvermelde punten vervat isGa naar voetnoot(2). Integendeel, het vermoeden ligt voor de hand, dat de volkssagen, die zoo in alles op elkander gelijken, van éénen oorsprong afkomstig zijn. Zoo lezen wij in het pas verschenen leven van den H. Hubertus, bij de Bollandisten LXII, 781, 782: ‘Niet zelden wordt datgene, wat van den Patroon eener plaats naar waarheid is beschreven, valschelijk aan een anderen toegekend, hetzij met opzet of uit vromen maar minder loffelijken naijver, hetzij door vergissing of verwarring. Men heeft van den H. Hubertus gezegd, dat hij door Paus Sergius te Rome gewijd was, omdat dit van den H. Willibrordus beschreven staat. Zoo verhaalt men van den H. Lambertus wat alleen van den H. Remaclus waar is, enz. | |
[pagina 310]
| |
Terwijl men alzoo de oudheid der openbare vereering van nagenoeg alle wonderbeeldjes kent, is de oudheid van de beeldjes zelven meestal verborgen, duister en in onzekere legenden gehuld. De openbare vereering, de processiën of bedevaarten naar de oudste Lieve-Vrouwen-beelden dagteekenen hier te lande bijna allen van de 15e eeuw; alzoo Ommel, Reuzel, Aarle, Oirschot, Oisterwijk, Uden, Maastricht en ook Scherpenheuvel. Boven bewees ik, dat ook die van Handel waarschijnlijk niet ouder is, en wellicht zou een historisch onderzoek naar den oorsprong van Meerveldhoven en Hilvarenbeek tot een zelfde uitkomst voeren. Te Antwerpen, 's Bosch, Maastricht, Halle en Brussel zijn beeldjes, die een eeuw vroeger vereerd werden, doch ten platte lande schijnt dit niet het geval te zijn geweest vóór 1400. Toen verrezen kerken en kapellen in alle dorpen en gehuchten. Want God kiest het volk niet uit om de plaats, maar de plaats om het volk, zegt de geleerde WichmansGa naar voetnoot(1). Eerst zijn dus de bedevaarten in de groote steden opgekomen, als te Trier, Aken, Maastricht, Brussel, Leuven, Antwerpen, 's Bosch. De Bossche bedevaart begon voor goed ten jare 1380, vandaar breidde zich de devotie tot O.L.V. over de Meierij uit, gepredikt en voorgesteld door de religieusen van verschillende orden, die zich in de omstreken vestigden. Niet alleen werden de kerken, maar ook de huizen en velden met Maria-beelden versierd. Deze werden op druk bezochte wegen en straten aan boomen opgehangen en de arbeidsman, de boerendochter en de schaapherder schepten er behagen in, onder de schaduw van zulk een boom uit te rusten en daar een wees-gegroetje te bidden. | |
[pagina 311]
| |
Ziedaar den oorsprong onzer bedevaarten, een anderen keer zullen wij de wijze beschrijven, waarop zij gevierd werden. Fr. G. van den Elsen, Supprior der Abdij van Berne. Heeswijk bij 's Bosch, Sept. 1888. |
|