Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Nederlandsche en andere oudheden.
| |
[pagina 186]
| |
voor korten tijd (1648-1662) zijne onafhankelijkheid en vrijheid en die langdurige vrijheid was oorzaak, dat de bedevaart van Handel immer aangroeide en in de voorgaande eeuw met die van Scherpenheuvel haast gelijk stond. Een onderzoek naar het ontstaan en den aard onzer bedevaarten zal gewis bijdragen tot de zedegeschiedenis van ons volk. Daarom heb ik getracht den oorsprong en de geschiedenis dezer belangrijke bedevaart op te helderen, vooral door bescheiden uit het Staatsarchief van Dusseldorf, waarvan mij voor een paar jaren langen tijd inzage verleend werd. | |
De oudheid der bedevaart van Handel.De oorsprong der meeste bedevaartplaatsen verliest zich in eene hooge oudheid en is meestal in legenden gehuld, waarvan de waarheid moeielijk is op te sporen. Eene standvastige overlevering, die wij tot de 17e eeuw kunnen nagaan, kent aan het wonderdadig beeldje van O.L.V. van Handel eene oudheid toe, als door geen ander gedeeld wordt. Naar de gegevens, welke de Eerw. Rector W. Moraeus den grooten Mariavereerder, A. Wichmans, verschafte en welke deze in zijn Brabantia Mariana uitgaf, zou de kapel ouder zijn dan de kerk van Gemert en dus van het begin der dertiende eeuw dagteekenenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 187]
| |
Dezelfde verzekering en bewijsvoering vinden wij bij Nic. Verbeek in het boekje, dat hij ten dienste van de bedevaartgangers in 1700 uitgaf. Dit wordt nog bevestigd door het opschrift, dat in hetzelfde jaar boven den ingang tot den toren der kapel werd geplaatstGa naar voetnoot(1), en door de brieven of werken van alle latere schrijvers. Wichmans dus, of zijn zegsman Moraeus is de eerste, die zoo hooge oudheid bepleit; en blijkbaar hebben alle latere schrijvers hen slechts nagevolgd, ofschoon zij niet allen zich op hen beroepen. Als wij nu de woorden van Wichmans goed beschouwen, dan zien wij dat hij zich grondt op eene standvastige overlevering, volgens welke de kapel gebouwd is op de plaats waar men te voren in een dorenboom een miraculeus beeldje gevonden had. Dát alleen beweerde de traditie en dat houdt zij nu nog staande. Men moet dit echter niet al te letterlijk opnemen, want de dorenboom staat een steenworp ten oosten van de kapel, bij den vermaarden put, dien A. Strybos in 1594 liet vernieuwen. ‘Noch anno 94 inter pascha et pent. (onser liever vrouwen put of fontein) geheel van metsen, kist ende pyep verneut ende repareert costen tsamen 8 gl.’ Wat Wichmans echter verder schrijft, putte hij niet, ten minste niet geheel, uit diezelfde traditie. Het is eene eigendunkelijke gevolgtrekking. ‘Zeker is het, zegt hij, dat de gebeurtenis, door die overlevering medegedeeld, reeds vóór 400 jaren plaats greep, want de kapel is ouder dan de Parochiale kerk van Gemert, die reeds zóó lang bestaan heeft.’ Die redeneering gaat niet op, omdat de onderstelling valsch is. De | |
[pagina 188]
| |
parochiale kerk van Gemert is niet zoo oud; en dat de parochiale kerk, niet de veel oudere kapel van Gemert, hier werkelijk bedoeld is, leeren wij uit een vroeger bericht, dat door Moraeus en Wichmans blijkbaar is nageschreven. Wichmans zelf maakt in het vervolg van zijn schrijven onderscheid tusschen de parochie-kerk en de vroegere kapel van Gemert: ‘Ecclesia vero parochialis de Gemert primo non fuit nisi sacellum’. Het verwondert mij, dat hij bij de voorgaande zinsnede op dit verschil geen acht geslagen heeft, of niet heeft geweten dat die kapel twee eeuwen ouder is en dat zij eerst in het midden der 15e eeuw tot eene parochiale kerk is verheven. Een vroeger bericht nu, dat wij vinden in het register van den Rector van Handel, A. Strybos, en dat allerwaarschijnlijkst de eenige bron was van Moraeus en Wichmans, geeft even duidelijk te verstaan, dat hier geene vergelijking mag plaats hebben met de oude kapel van Gemert, en dat de kapel van Handel slechts wint als zij met de parochiale kerk vergeleken wordt. Strybos dan schrijft in zijn merkwaardig register, aangelegd in 1585; ‘Dese capelle is alder dan die Gemertsche kyrc ende eertyts beter propter oblata, also dat den twede pastor dictus Gerardus Meeus de Sulre die kyrc resigneerten om Haendel te hebben. Primus autem pastor Joannes Attendoren obierat anno 1458.’ Men ziet het, Strybos spreekt met van de Gemertsche kapel maar van de kyrc en noemt dan twee pastoors, niet rectors, van die kerk. Ook noemt hij geen jaren of eeuwen. Dit doet alleen Wichmans, die 40 jaren later schreef. Dus kan uit de woorden van Strybos, door Moraeus en Wichmans overgenomen, niets anders bewezen | |
[pagina 189]
| |
worden, dan dat de kapel vóór de parochiale kerk van Gemert, d.i. vóór de helft der 15e eeuw, is gesticht, dat bijgevolg ook het wonderdadig beeldje vóór dien tijd gevonden is. De traditie gaat ook niet verder. Zij bemoeit zich met geen jaartallen, en, wat later is geschreven, schijnt alleen te steunen op de verkeerde opvatting van Wichmans of Moraeus. Elders ook vindt men geene bewijzen voor een hoogere oudheid. Strybos teekent in bovengemeld register slechts vier of vijf namen op van vroegere cynsplichtigen. Zoo schrijft hij b.v. op de eerste plaats: ‘In den iersten Lenart Gielis van Streybos (vader des schrijvers) erst Peter Hogers, Aelbert Hogers, Claes Poertmans 3 vat rogge.’ Vóór Strybos waren er dus slechts drie bezitters geweest van het goed, waaruit deze roggepacht moest betaald worden. Eéne pacht was reeds zevenmaal overgegaan, doch daarbij leest men uitdrukkelijk, dat die in 1468 was gesticht, gelijk er anderen zijn van 1481 en 1484. Van vroegeren datum zijn er geen aangeteekend. Zoo blijkt, dat men slechts 3 of 4 geslachten moet teruggaan om den oorsprong der pacht te hebben, dat bijgevolg de oudste stichtingen gemaakt zijn ruim 100 jaren vóór Strybos. Ook vindt men, noch in noch aan de kapel, iets wat naar vroegere eeuwen terugwijst. Het oudste stuk der kapel is, naar luid der geschiedenis, de toren en, aan den stijl te zien, dagteekent deze ongetwijfeld van de 15e eeuw. Het priesterkoor, waarvan de fondamenten reeds in 1695 gelegd waren, werd in 1708 voltooid; terwijl het schip bijna afgewerkt was toen de Rector Luyten stierf (in 1754). Het muurwerk van den toren is 14,40 m. hoog, het spit, dat nog in 1802 op eene peer uitliep, is 9,25. | |
[pagina 190]
| |
De dikte van den toren is 3,72 vierkant en van den muur 0,53 meters. Daartegen stond weleer eene evenredige kapel, waarvan de nok slechts één meter, en het priesterkoor 2,50 m. lager was dan het muurwerk van den toren, zooals men nog zien kan aan de kalk, die op dat muurwerk en op het tegenwoordig priesterkoor is achtergebleven, alsmede aan eene schilderij, die, omtrent 1740 vervaardigd, in het huis van Padua bewaard wordt. In dien vorm moet de kapel reeds in de 15e eeuw gebouwd zijn, in de eeuw van welvaart en bloei, welke honderden kerken en kapellen aan Noord-Brabant schonk. De kapel kan niet op eens zulk eene afmeting verkregen hebben; de bedevaart moest reeds lang bestaan en vele offers moesten gebracht zijn om ze te bekostigen. Toch kan dit alles zeer wel in de 15e eeuw hebben plaats gehad. Het is waar dat er reeds eene kapel bestond in 1434Ga naar voetnoot(1); deze echter kan veel kleiner geweest zijn en, al was zij ook dezelfde, een tijd van 50 jaren was in die eeuw voldoende, om zoodanige kapel en toren te bouwen. Niets belet dus aan te nemen, dat de bedevaart omtrent het jaar 1400 haar aanzijn verkreeg, dat omtrent 30 jaren later de kapel, en na wederom 30 de toren voltooid is. Het beeldje van O.L.V. dat vele jaren voor het oorspronkelijke gehouden is, is met veel smaak en kennis uit eikenhout gesneden en verraadt de hand eens kunstenaars van omtrent het jaar 1500. Een ander beeldje, uit dorenhout vervaardigd, is waarschijnlijk veel ouder, maar dewijl het in mijn oog vorm noch | |
[pagina 191]
| |
stijl heeft, kan ik het jaar zijner wording niet bepalen. Beiden zijn 35 cent. hoog en vertoonen juist dezelfde voorstelling: het kind op den linkerarm, met een boek in beide handjes, terwijl ook de houding en kleeding der Moeder geheel dezelfde is. Van het oudste en merkwaardigste heb ik eene teekening laten vervaardigenGa naar voetnoot(1). Met dit alles kan niet bewezen worden, dat beeldjes, bedevaart of kapel ouder zijn dan de 15e eeuw; maar ook dit is zeker, dat Handel op het einde dier eeuw reeds eene bedevaartplaats geworden was. Strybos merkte reeds op, dat het rectoraat eertijds beter d.i. rijker was dan de pastorie van Gemert (propter oblata) omdat er zoo veel werd geofferd; en offers zijn de maatstaf van de drukte eener bedevaart. Het rectoraat bezat weinig vaste inkomsten. Strybos noemt slechts 14 roggepachtjes en 70 roeden gronds. Van de gezamelijke opbrengst: 6 mud, 10 vat rogge en 3 gl. 5 st., moesten wekelijks twee Missen gelezen worden. De buitengewone inkomsten of offers, waaruit de kapel gebouwd is, moeten dus, in de 15e eeuw reeds verbazend groot, de devotie vurig en zeer uitgebreid geweest zijn. In de oude charters van de Kommanderie van Gemert, die allen nog bewaard zijn, vinden wij vóór de helft der 14e eeuw niet eens melding gemaakt van het gehucht Handel, laat staan van de kapel of van eene bedevaartGa naar voetnoot(2). In een perkament van 1364 komt als scepen voor van het gericht der Duitsche Heeren | |
[pagina 192]
| |
zekere Gevert van Havel of Hanel. Daar nu de personen naar hunne woonplaats genoemd werden, is het zeer waarschijnlijk, dat deze Gevert pachter was van het goed te Hanel, later Handel genoemd. Blijkens een charter van 1421 behoorde dit goed werkelijk aan de Duitsche Orde, en was het door haar zelven ontgonnen.Ga naar voetnoot(1) Daar nu de Orde vóór de helft der 13e eeuw te Gemert nog niets bezat, veel minder ontgonnen had, kan ook het goed van Handel niet ouder zijn. Toch blijkt dit goed, d.i. de oude hoeve, nog ouder te zijn dan de kapel, want deze heeft daaraan haren naam ontleend. In een charter van 1434, waar de grenzen van den Peel worden aangewezen, is sprake van den pael boven der capelle boven Havelt. De kapel had alzoo nog geen eigen naam, men duidde haar aan met de woorden: de kapel boven Handel, niet van Handel of te Handel, maar: de nog niet benaamde kapel, die, van Gemert uit gezien, boven de hoeve ligt, welke Havelt of Handel heet. De kapel lag tusschen het eigenlijke Handel en het oude StrijbosGa naar voetnoot(2) maar heeft aan het eerste niet aan het tweede haar naam ontleend, ofwel omdat zij er dichter bij lag, of omdat zij beschouwd werd als behoorende bij de hoeve van Handel, die eveneens het eigendom was van de Duitsche Orde. Dat deze Orde tot den bouw der kapel heeft bijgedragen, daarvoor ten minste den grond afstond, spreekt als van zelf, en wordt bewezen door het jus patronatus, dat zij altoos bezeten heeft. | |
[pagina 193]
| |
Zoo brengen wij het ontstaan van Handel tot omtrent 1300, het begin der kapel tot omtrent 1400 terug. Dit zal nog nader bevestigd worden door hetgeen wij in een volgend artikel omtrent den oorsprong van andere bedevaarten zullen mededeelen. |
|