Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |||||
Dr Heerlijkheden van het Land van Mechelen.
| |||||
[pagina 195]
| |||||
berghe, een der machtigste geslachten van Brabant, waaraan men wezenlijke vorderingen op den weg der beschaving verschuldigd is. Door het huwelijk van Sophia Berthout, erfdochter van Floris en van Mahaut van der Mark, met Reinout II, later Graaf, en (sedert 19 Oct. 1339) Hertog van Gelder kwam het Land van Mechelen aan het huis van Gelder. In het huwelijkscontract van dit echtpaar, dd. Roermond, ‘des sonnedages na dertienden dagh’ 1310, wordt intusschen Niel niet vermeld onder de daar opgenoemde plaatsen van het Land van Mechelen. Daarentegen wordt het in de oorkonde van 31 Mei 1392, waarbij Otto van der Poerten zijne medegerechtigdheid in het Land van Mechelen verkoopt aan den Ridder Nicolaus Zwaef, den rijksten burger van Brussel, onder de dorpen van dit Land genoemd, en is na dien tijd ook niet meer daarvan gescheiden. Otto van der Poerten, een der grootste schuldeischers van den ongelukkigen Jan van Arkel, die door zijne vrouw Johanna van Gulik, dochter van Hertog Willem en van Maria van Gelder, en erfgename van hare tante Mathilde, Hertogin van Gelder, gravin van Blois en Zutphen, het Land van Mechelen verkregen had, was door den magistraat van Brussel in het bezit van dit schoone goed gesteld. De erfgenamen van den Ridder Zwaef stonden hunne rechten af aan Jan, Heer van Wesemael, te wiens behoeve ook Jan van Arkel van het Land van Mechelen afstand moest doen (16 Januari 1427-1428). Willem van Egmont, zoon van jan en van Maria, Jam van Arkels eenige dochter, wist zich in het bezit van het goed te stellen, maar zag zich toch spoedig genoodzaakt het weder aan Wesemael aftestaan. Bij codicil van 6 September 1462 vermaakte deze het Land van Meche- | |||||
[pagina 196]
| |||||
len aan den zoon van Filips den Goede, Karel van Bourgundië, graaf van Charolais, die 3 October 1464 daarmede beleend werd. Sedert dat oogenblik bleven de hertogen van Brabant in het bezit van het Land van Mechelen, niettegenstaande al de pogingen van het Huis van Egmont, om hun dit zoo zeer begeerde goed te ontrukken. In een ander opstel over de heerlijkheden van het Land van Mechelen, dat wij hopen eerlang te doen verschijnen, zullen wij in meer bijzonderheden treden aangaande al de voormelde feiten en personenGa naar voetnoot(1).
Het geslacht van Berchem, dat te Schelle het aan eene afzonderlijke heerlijkheid verbondene slot Laere bezat, had in Niel, Schelle, Reeth en Aertselaer aanzienlijke bezittingen, bestaande in landreijen, bosschen, grondrenten, laten, enz. Algemeen wordt aangenomen, dat de oude Heeren van Berchem en Ranst van het huis van Berthout afstammen, welks wapen, de 3 roode palen, zij voerden, en wel, evenals de tak van Berlaer, op een zilveren schild, terwijl, zooals bekend is, de Heeren van Mechelen een gouden schild hadden. Het bewijs voor die afstamming, en de aansluiting, moeten intusschen naar onze meening nog geleverd worden. | |||||
[pagina 197]
| |||||
In elk geval kunnen wij niet nalaten te twijfelen aan de juistheid van de stamtafel door Butkens geleverd, in zijne ‘Trophées, tant sacrés que profanes du duché de Brabant.’ Volgens dezen schrijver moet de stamvader van de geslachten Berchem en Ranst, geweest zijn Arnold, de jongste zoon van Arnold, Heer van Grimberghe, en deze zou in de eerste helft van de 12e eeuw, uit de rijke vaderlijke nalatenschap, onder andere goederen, ook de Heerlijkheid Ranst verkregen hebben. De zoon van dezen Arnold den jongere, eveneens Arnold genaamd, zou den bijnaam van Ranst gedragen hebben, in 1184 en 1186 met zijnen vader in oorkonden handelend opgetreden, en in 1214 door Walter Berthout, Heer van Mechelen, volle neef (cousin germain) genoemd zijn. Ons ontbraken de noodige oorkonden om deze beweringen te kunnen toetsen; maar wij twijfelen zeer of de oorkonde van 1214, Arnold van Ranst juist cousin germain (d.i. zoon van zijns vaders broeder) van Walter Berthout, Heer van Mechelen, noemt. Mogelijk wordt hij als ‘consanguineus’ aangeduid, waaronder zeker wel de cousin germain, maar ook de neef in verderen graad verstaan wordt. Want, als de opgaaf juist was, dat Walter Berthout, Heer van Mechelen, dus Walter IV, in 1214 eenen stamvader der van Berchems-Ranst, den zoon van zijns vaders broeder genoemd heeft (waarvan wij, zooals gezegd, het bewijs wenschen geleverd te zien), dan zouden de van Berchems-Ranst, van een zoon van Walter II en broeder van Walter III afstammen. Van Walter II zijn echter tot nu toe slechts twee zonen uit de oorkonden aan te wijzen, nl. Walter III en Gerard, welken laatste wij slechts éénmaal vermeld vinden namelijk in 1147. | |||||
[pagina 198]
| |||||
De volgende stamtafel zal het vorenstaande ophelderen:
Ga naar voetnoot(1)Ga naar voetnoot(2)Ga naar voetnoot(3)Ga naar voetnoot(4)Ga naar voetnoot(5) | |||||
[pagina 199]
| |||||
Over de beide uit Walter II en Gerard II gesproten liniën zullen wij in onze Geschiedenis van het Land van Mechelen uitvoeriger spreken. Men versta ons niet verkeerd! Wij willen geenszins de afstamming der van Berchems-Ranst, uit het huis van Berthout-Grimberghe in twijfel trekken; wij betwijfelen alleen de juistheid der tot nu toe bekende genealogiën. Velerlei bewijzen voor stamverwantschap zouden aan te voeren zijn. Zoo verklaarde in 1296, ‘in festo B. Michaelis Archangeli’ de Ridder Jan Berthout, Heer van Neckerspoele (oudste zoon van Jan, Heer van Berlaer, van Grammines, enz. en van Marie van Mortagne), dat ‘Consanguineus meus et feodalis’ Willem, gezegd van Berchem, Ridder, aan de abdij van St. Bernard verkocht had 12 bunders land te Bouchout, en te VremdeGa naar voetnoot(1). - Floris Berthout, Heer van Mechelen, stond aan ‘syne neve’ Costin van Berchem, Ridder, een deel af van een ‘moer’ in zijn dorp Brecht, en een ander ‘moer’ in zijn dorp Vremde.Ga naar voetnoot(2). Maar die verwantschap zou ook kunnen zijn voortgekomen van de zijde der vrouwen. Wij haasten ons evenwel te zeggen, dat wij van dien kant geenerlei familiebanden hebben gevonden. Zeldzaam geval! Men vindt bij de oude schrijvers, als Miraeus, Butkens, le Roy, enz. bijna geene docu- | |||||
[pagina 200]
| |||||
menten, die betrekking hebben op de oude Heeren van Berchem en Ranst. En het is evenzoo gesteld met de nieuwe Codices diplomatici. De talrijke stukken, in de algemeene archieven van België, die wij raadpleegden, hebben ons ook geen meerder licht verschaft. Wij betreuren dit zeer, want wij zouden ons gelukkig geacht hebben onze studie over het huis van Berthout te voltooien, met de geschiedenis van die merkwaardige liniën, die bezitters waren van de heerlijkheden van Berchem, Ranst, Oostmalle, Contecrode, (Contichrode?) Mortsel, Edeghem, Bouchout, Vremde, Millegem, enz. en wier namen op zoovele bladzijden der geschiedenis van Brabant met gulden letteren zijn ingeschreven.
Volgens genealogiën in de handschriften van den Baron van Spaen, welke zich in den Haag bevinden, op het ministerie van justitie, ‘Hooge Raad van Adel,’ en van den kanunnik HellinyGa naar voetnoot(1), had de Ridder Adam van Berchem, zoon van Jan, Heer van Oostmalle en van Margaretha van Bouchout, bij zijne echtgenoote Catharina van Ypelaer, drie wettige kinderen, 1o Walter, 2o JanGa naar voetnoot(2), Schout van Santhoven, gehuwd met Johanna van Herbais, 3. Elisabeth, echtgenoote van Willem van Doerne, genaamd Sompeke. | |||||
[pagina 201]
| |||||
Volgens dezelfde bronnen verwekte Adam van Berchem bij Lucia BlockscoenmaeckerGa naar voetnoot(1) drie natuurlijke kinderen: 1. Roland, 2. Elisabeth, 3. Simon. Roland, die de oudste was, heeft, volgens Hellin, bij zijne vrouw Margaretha van Santhoven vijf kinderen verwekt: 1. Roland, 2. Margaretha, getr. met Pieter van Dasseldonck, 3. Catharina, vrouw van Jan van Pulle, 4. Egidius, of Gilles, 5. Jan, getr. met Johanna PelsGa naar voetnoot(2). Authentieke bescheiden noemen echter als vader van den bastaard Roland, niet Adam, maar Daniël van Berchem, ridder. De moeder van dezen Roland schijnt ons uit eene niet onbeduidende familie gesproten te zijn. Een oud handschrift noemt haar ‘dochter van Pieter schepen van Antwerpen en van Johanna over de Vecht.’ Een Pieter Blocscoemaeckers sneuvelde 26 September 1345 bij Staveren, aan de zijde van graaf Willem van Henegouwen, Holland en Zeeland, tegen de VriezenGa naar voetnoot(3). Een andere Pieter Blocscoemaecker zegelde in 1436 als schepen van Antwerpen ‘d'un écu portant un arbre, (ledit écu) soutenu par un ours’Ga naar voetnoot(4). Op den 21n Juni 1476 verhief Jan Tollinck, na den dood zijner grootmoeder Maria Tsblocscoemaeckers, | |||||
[pagina 202]
| |||||
dochter van wijlen Pieter, eene rente van 5 zister rogge op de heerlijkheid 's GravenweelGa naar voetnoot(1). De uit Lucia Blockscoenmaeckers gesproten linie der van Berchems, voerde ten teeken harer onechte afkomst in haar wapen (in zilver drie roode palen), als vrijkwartier het wapen der Blockscoenmaeckers, in goud een groene boom. Op een glasraam (zonder inschrift) van het spreekvertrek, in het klooster der Facons te Antwerpen, zag men het wapen van Berchem, met linksch vrijkwartier, het wapen van Blockscoenmaeckers: Helmteeken: een gebaard borstbeeld, bekleed van zilver met drie roode palen, kraag en puntige muts met kwast van het zelfde. I.F. IV, 344Ga naar voetnoot(2).
Roland van Berchem, zoon van den bastaard Roland en van Margaretha van Santhoven, verkreeg na den dood zijner ouders, hunne goederen te Niel, Schelle, Reeth, en Aertselaer. Zijn broeder Aegidius of Gilles werd door koop Heer van Niel, met recht van hooge justitie. In het jaar 1459 werd door Roland, op verlangen van den stadhouder van het Mechelsche leenhof, eene lijst overgelegd van zijne van dat hof leenroerige goederen: ‘Roeland van Berchem wettich sone wijlen Roelands van Berchem welc wijlen Roeland naturlic sone was wijlen heer Daneels van Berchem Ridders heeft ontfangen nair de doot vanden voirsz wilen Roeland sine vader en wijlen Jouffrouw Margriete van Zanthoven sijnre moeder voir | |||||
[pagina 203]
| |||||
twee volle leenen alsulcke goeden chijnsen pachten bosschen heerlicheijden manscapen laetscapen bempden enselen ende andere als de voirsz wilen Roeland oft Jouffrouw Margriete te leenen hielden vanden heere slands van Mechelen ende dair zij vut gestorven sijn onder Schelle Aertselair Niele ende Reeth gelegen, dair af de voirsz Roelant en sijne vriende bij hem wesende geloefden declaratie over te geven vut den chijnsboeke ende Register dat dair af es, met voirwaerden oft het meer dan twee leenen bevonden worden dat dair af mijn heere altijt sal bliven staende op sijn recht.... XXVIIJ meert nair passchen XIIIJe LIX. Dair bij waren alse mannen heer Aerd van BerchemGa naar voetnoot(1) Ridder Costen van Berchem ende Anthonis Storm..... Dit is den chijs die Roelant van Berchem naturlic zone wijlen heer Daneels van Berchem ridders ende wijlen Margriete van Zanthoven te houden plagen, die alsnu besiet ende houdt nair doode sijns vaders Roelant van Berchem getroude zone des voirsz Roelants, welcke chijs toebehorende was Jouffrouw Katheline van Zanthoven wettige dochter was Jouffrouw Kathelinen van Lare ende verschijnt martini ende nativitatis XX denaren welc registere alsdaen gethoent was gescreven int jaer XIIIJe ende XXV opten XXVIIJten dach van oegst.... Scelle ende yerst so gedraecht de some vanden chijse binnen den dorpe van Scelle LXIIJ stuijvers X denaren lovens, XVJ | |||||
[pagina 204]
| |||||
stuijvers zwerte, LXIJ oude groote, XVJ oude Ingelsche, IJ denaren paijments, IIIJ snijdage, J viertel, XXVJ hijnnen, J viertel capuijns, IIJ mudden rogs, ½ muddeken even en XIIJ coren. Item binnen den dorpe van Niele gedraecht den chijs te zamen IJ stuijvers X denaren lovens, IJ oude groote, V oude Ingelsche, J chijs gulden, een broot, VJ hoenderen ende J viertel capuijns. Item den chijns binnen Aertsselair die gedraecht te samen VJ stuijvers IIIJ denaren lovens, IJ oude Ingelsche, X hoenderen ende IJ coren item den pacht die verschijnt binnen Scelle.... item den pacht rogge in Niele.... den pacht vanden rogge geerst ende even binnen den dorpe van Aertselaar, gedraecht te zamen... Dit sijn de manne die den huijse ende den hove van Schelle toebehoeren nair vutwijsen des registers: Jan Sanders van eenen vollen leene ende vanden goeden Aerd Sanders sijns ooms; Roeland van Berchem vanden pachte van Willebeck gecregen bij coope tegen Jan Sanders; Rogier de Cobbe, Claus de Herde, Jan Claus, Jan Claus Jan Claus Hijnssone, Jacob Rigmast, Peeter van Breda, nu abdt Sinte Bernairts, Jan Goedens, Aert de Bruyne, Henrick Coops, Gheert Reeckemast, Katheline Sgreven Joes Beerts wijf.... Dits dat manscap dat Jouffrouw Katheline van Sandhoven draecht vanden goidshuijse van Sinte Bernairds als van XL viertel rogs dats te weten vande XXXV viertel Rogs, sijn hare manne die hier nair bescreven staen: Henrick vander Wijct X, Claus Jan Claus Heijnssone X, Gielis Sanders XV, Katheline van Santhove V... Dit es dlant dat toebehoirt den hove van Scelle: inden ijersten neven thof tschelle IJ Buedere, item beijde de bruele IIJ Buendere, item op tsondervelt ½ Buendere, item IJ heijekens dair men ten Essche wairt gaet ende dander | |||||
[pagina 205]
| |||||
leeght bij thof. Item laex velt houdende ½ buender. Dit sijn de enssele ende die bempde des voirsz hoefs: item dat maer houdende IJ buendere, item eene bempt op Scelle houdende 1 ½ buender, item J bempdeken, gelegen te Scelle achter de kerk.... (volgen de bosschen). Den erflijck chijs gaende vut de voirscreven goeden: item dat goidshuijs van Sinte Bernairt J chijnsgulden IIJ oude groote, item Gielijs Calans de mandemakere J nobel vlemsch, item heer Quintijn J stuijver loven. Dit is lijftocht; Gielken van den Lare VJ viertel rogs. Te weten is dat deze voirfs goede ontfangen sijn met verclairt tot twee volle leene bij Roelant van Berchem Roelants sone Anno LIX, XIIIJc dat inder manieren dat zij dit registere dair dit vut gescreven es begrepen heeft. Opten XXJten dach van meije anno LIX als mij Costen van Berchem betaelde XXVJ Rijders voer IJ hergeweden wart tot Antwerpen vut des voirsz Roelands Registere getrocken de declaratie vande voirfs goeden ende mij overgegeven gclijc de cedulle hier voer inhoudtGa naar voetnoot(1). Den 7 September 1462 werd door Roeland van Berchem, zoon van wijlen Roeland, in handen van den Stadhouder van het leenhof van Brabant, afstand gedaan van al zijne leenen, ten einde die beschikbaar te stellen voor Jan en Arnold van Berchem, Ridders, en voor Costin van Berchem, alle drie broedersGa naar voetnoot(2). In het register no 17,837 van de Rekenkamer van Brabant, lezen wij het volgende: ‘Van Roelande van Berchem die bij tijden wijlen des heren van Wesemale ende van den voirfs. lande van Mechelen sijne leengoeden den heere in de hant | |||||
[pagina 206]
| |||||
opgedragen hadde tot behoef heeren Jans Haerts ende Costens van Berchem, om dieselve zijne leengoeden nijet te moegen belasten ofte vercoopen in eeniger manieren sonder haren beijder wille ende consente ende is daer nacommen op den XXen dach in Junio ao LXViij (1468) aen den voirsz. stadhoudere in presencien van mannen van leene mijns genedich heren int voirsz. lant ende heeft wederom gehaelt ende aengevert dopdracht dat hij van sijnen voirsz. goeden in der manieren voirsz. den here in de hant gedaen hadde also hij doen mochte ende want die selve Roelant gesonden heeft sijnen Rentmeester mit Janmisse Geerts Clerc van desen leenen aenden heren van der Cammeren vanden Rekeningen te Bruessel om te wetene ofte hij mijnen genedich here ijet schuldich ware voir thergeweijde van desen overnemmene dat hij meijnde die contrarie diewelcke heren van der Cammeren mit mijnen here den zegelere ende meer anderen heren van mijns genedich heren Raide in Brabant hebben geaviseert dat die voirsz. Roelant daer nijet af schuldich en is mits dat daer nijet af comen en was en also daeraef hun niet.’
Roland van Berchem verkocht aan Hendrik van den Wijngaerde (zoon van Otto) en Elisabeth van Ysendijck, zijne vrouw, een huis met weiland te Lier, dat door hen verheven werd den 4 Januari 1468 (B 343, p. 75). Krachtens acte verleden voor schepenen van Antwerpen, had Jonkvrouw Diericke, dochter van wijlen Willem van Berchem, die men heet Wijflet, eene lijfrente van 4 ponden groot vl. op de goederen van Roland van Berchem (zoon van Roland) van welke rente zij de verheffing deed den 28n April 1468Ga naar voetnoot(1). Roland van Berchem bezat te Schelle het leen | |||||
[pagina 207]
| |||||
genaaamd, 't hof te Laere groot 26 bunders, jairlijcs weert sijnde boven den commer XXV zijstere roxs met eenen meijer, achterleenen en laten opbrengende v ponden, xi stuivers, xi viertel. en ii mudden roggeGa naar voetnoot(1). Roland was twee malen gehuwd, 1o met Christine Brugmans, dochter van Gerard en van Catharina van Emeren, 2o met eene vrouw wier naam onbekend is. Den 26n Mei 1474 verheft Christina Brugmans, vergezeld van haren echtgenoot Roland van Berchem, ten gevolge van den dood harer moeder Catharina van Emeren, het deel dat deze had in het goed genaamd den Wouvere of den Wuvere (B. 344, p. 84) waarvan haar vader Gerard Brugman een ander deel verkocht aan Willem van Berchem, vader van OlivierGa naar voetnoot(2). 28 Februari 1484 Roland van Berchem, zoon van Margaretha van Santhoven, ‘verteegh ende daernaer verswoere metten vonnisse ende acte naer costume van den Hove (van Mechelen) alsulcken tocht ende bijlevingen, als hij hadde oft hebben mochte aen een hoff mette heerlijckheijdt... tot Scelle... dat men heet 't hoff ten Lare.’
Te gelijker tijd verklaarden de voogden van Roland van Berchem, zoon van gezegden Roland en van Christina Brugmans, Laere te hebben verkocht aan Gilles (Egidius) van Berchem, oom van dien minderjarigeGa naar voetnoot(3). | |||||
[pagina 208]
| |||||
De kinderen van Roland van Berchem en Christina Brugmans zijn:
Gilles of Egidius van Berchem bovengenoemd, zoon van Roland en van Margaretha van Santhoven, die de heerlijkheid Laere kocht van de voogden van zijnen neef Roland en daarmede beleend werd 28 Februari 1484 (C, no 17837) kocht van Adriaan van Schoere terug een halve bunder land, die er vroeger toebehoord had en door zijn vader was verkocht. Hij deed de verheffing van dit leen op 22 Januari 1500 (C. no 17837). Voorts kocht hij van den fiscus, in 1505, de hooge, middelbare en lage justitie der dorpen van Schelle en Niel, waarvan hij op 31 Juli van dat jaar de verheffing deed: ‘Ghielijs van Berchem opten lesten dach van Julio ao XVe vive, bij opdrachten ende oivergeven van Meester Matheeuse Hujoel secretaris in Brabant inden naemen ende als procureur ons heren des Coninx van Castillien bij sijnen oepenen brieven gegeven opten iersten dach van Junio int selve jair behoirlic gemechticht, om die opdracht vande heerlicheijd ende goeden nagescreven in sijnder genaden naem te doen ende te passeren, achtervolgende den coope bijden voirsz Gielijse van Berchem mit consente der drie staten des voirsz lants van Brabant tegen ons voirsz here den Coninck | |||||
[pagina 209]
| |||||
gedaen, hout die hooge middel ende leghe heerlicheiden ende insticie mit al dat dair toebehoirt vanden dorpen van Schelle ende Nijele zoe verre wijte ende breet als onse voirsz here de Coninck die als hertoge van Brabant ende here des lants van Mechelen aldair gehadt heeft ende tot des de chijnsen ende renten binnen Schelle in ghelde verschinende te kersavonde iij f.x vj stuijvers lovens, ij 1/2 oude grooten ende eenen ouden schilt, item noch te Schelle eenen capuijn, xxxvij hijnnen, xliij vertelen rox, xiiij 1/2 veertelen even, eenen penning lovens afgetrocken vanden voirsz chijnse in fauten, xxxiij denaren obolen loven een hijnne, zesse veertelen rox, vij veertelen, lij mueken, i quart evenen. Item noch die chijnsen ende renten inden dorpe van Nijele beloopende in ghelde vj f. iiij st. iij d., ij 1/2 broot lovens, lxix hunnen, iij quart, xviijte part, iij veertelen, j 1/2 mueken, quart evenen. Ende noch van diverse cleijn chijnsen van vutvangen ende inslagen onder Schelle ende Nijele tsamen twee stuijvers, xj d. ob. lovens, des afgetrocken xij d, lovens voer fauten, blijft iiij st. viij d. ob. tript nute, ende die kueren, vut saken van den hoostoele oft besten pant als men sterft te Nijele voirsz, om die bij den voirsz Gielijse van Berchem ende sijnen erven ende nacomelingen te hebben ende te gebruijcken ende dieselve vanden hertoighdomme van Brabant zonder middel tot eenen vollen leen te houden totter tijt toe dat die gelost ende gequeten sullen wesenGa naar voetnoot(1). Joh. Th. de Raadt. (Wordt vervolgd.) | |||||
[pagina 210]
| |||||
|