Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Dichtkunst, letteren.
| |
[pagina 160]
| |
Het bevreemdt niet, dat Boendale, nadat hij c. XXXI gesproken heeft Van der wive selsenheyt, er c. XXXII op terugkomt in Noch van den wiven, en c. XXXIII, in Een exempel van den wiven, zoo zeer zou geërgerd geweest zijn op de gebreken der ‘wijven’Ga naar voetnoot(1), er nog eens zijne rietpen zou op gescherpt hebben om het tafereel hunner aangeborene en gekunstelde ‘bevalligheden’ en zwakheden in een vierde gedicht nog te verdonkeren. Reeds had hij hunne zotte kleederdracht en hunne behaagzucht, slechts een paar jaren vroeger, in zijnen Lekenspiegel, Boek II, c. 7, gehekeld: ‘Dynghel van die maghet rene
In een camere allene
Hi ne vant se niet optie strate,
Noch loeken tenighen gateGa naar voetnoot(2),
| |
[pagina 161]
| |
Noch daer men danst ofte roytGa naar voetnoot(1),
Noch in die kerke staen ghepoytGa naar voetnoot(2),
Ghelijc dat hem vrouwen poyen
Met hoornenGa naar voetnoot(3) en̄ met sloyenGa naar voetnoot(4);
Haer hooftslopGa naar voetnoot(5) zo wide,
Dat men in elke zide
Hare lijf scouwet an; enz.’
Zoo verregaande en zoo aanstootelijk was de praalzucht der vrouwen in de veertiende eeuw, dat ook Jan Van Ruusbroec ze schandvlekte in Dat boec van den gheesteleken tabernacule (II, 175), daar hij zegt: dat zij hunne kleederen ‘maken so inghe, dadt hem scande es.. Si maken an hare hoefde bulte van hare, dat sijn des duvels neste... Maer dunct hen dat si edel sijn van gheboerte, so moeten se hebben ane hare anschine ‘cromme hoerne’ alse gheiten, daer si den duvel mede gheliken... Noch maken se groote wide hoetslope...’ Wel is waar, dat de mans hun ook het zedigste voorbeeld niet gaven; Ruusbroec zegt van hen: ‘Sal een man een cleet maken, hi doedt fronsen met langhen becken, met langhen toten, ende so inghe ende so cort, dat hi cume (nauwelijks) sine scamelheit bedecken can. Hierop sien de vrouwen (nl. de vrouwen volgen dit voorbeeld.’ Ook op het voorhandige tijdvak, en inzonderheid | |
[pagina 162]
| |
op Brabant, moet o.a. toegepast worden de beschrijving der dwaze mode's bij Jan Van Dixmude (bladz. 253, op het jaar 1379): ‘Het volc, al zowel te lande als in de steden, was costeliker en̄ bet gecleet dan die edele in Vlaenderen en̄ in Vrankeryc; want de mans die hadden ondersnedene cousen, en̄ de scoen huutghehauwen met pollanenGa naar voetnoot(1), riemen met selvere weghende drie maerc of viere, mantelen ghevoert toter hiele, caproenen en̄ froxGa naar voetnoot(2) met borduere ghewrocht, hoeden van bevere, ghelyc princen of graven; de wyfs te landewaert hadden drie ofte vier frox, zeere costelyc, of het tscaerlaken ghesin hadde; faelgen voeren (naar voren) met roder ofte met groender zyde ghevoert ofte gheboert; en̄ als zy ghinghen ter brulocht, zy droughen sercotenGa naar voetnoot(3) ghevoert, met langhen steerten, ofte het ghesin hadden princessen; in den somere, up feestelike daghen, die vrouwen droughen frox, die men hiet quenenGa naar voetnoot(4), voren met amausen ofte met perlyne cnoppen ghecnopt totter eerden toe, en̄ beneden ghevoert met costeliker voederinghe; caproenen hadden sy van scaerlakene, met costeliken cnoppen van amause ofte van peerelen.’ Derhalve gelooven wij gereedelijk dat het Noch meer van den Wiven van de Teestye deel maakt, en aarzelen niet het aan Boendale toe te schrijven; niets in bewoordingen of stijl verzet zich hiertegen. Om nu tot het bedoelde gedicht te komen (wie | |
[pagina 163]
| |
er ook de schrijver van zij!) het handschrift door Snellaert benuttigd bevat er slechts de helft van; immers, tusschen vers 74 en 75 treffen wij er in ons handschrift 114 aan, welke in het andere gemist worden. Wij hebben het diensvolgens wenschelijk geacht het gedicht hier in zijn geheel in het licht te geven.
MENEGE selsene maniereGa naar voetnoot1.
Hebben vogle en̄ diere,
Diere si plegen in hare leven,
Die hem nature heeft gegheven.
5[regelnummer]
Maer dat selsenste dier sekerlike,
Dat ic weet op ertrike,
Dat dunct mi dwijf wesen;
Want in hebbe niet gelesenGa naar voetnoot8.
Dat enech dier op der erden
10[regelnummer]
Noyt anders iet begherden
Van gedanen of van figurenGa naar voetnoot11.
Dan si hadden van naturen;
Want elc dier en̄ vogel leeft,
Na dat hem nature geeft,
15[regelnummer]
Wiseliker, des sijt vroet,
Dan die mensche selve doet.
Dit seggic al bi den wiven,
Daer men wonder af mach scriven;
Want die wive sijn soe sot!
20[regelnummer]
Vorme en̄ gedane die hare Got,
Van naturen heeft gegeven,
Versmaden si in dit leven,
| |
[pagina 164]
| |
En nemen hem boven naturen ane
Ander vorme en̄ andre gedane.
25[regelnummer]
Want nature hier, na hare recht,
Gheeft hem dat hovet slecht.Ga naar voetnoot26.
Daer maken si ane groete horne;Ga naar voetnoot27.
| |
[pagina 165]
| |
Ic wane sijt doene te Gods torneGa naar voetnoot28.
En comen ter kerken en ten feesten
30[regelnummer]
Ghehorent gelijc stommen beesten,
Dies hem nature niet en an,Ga naar voetnoot31.
Worden si geboren nochtan
Met hornen, si soudens hem scamen
En̄ deckense waer si quamen;
35[regelnummer]
Maer omme dat hem nature verbiedt,
Soe eest dat hem meest geniedt.Ga naar voetnoot36.
Daer men dwijf meest af weert
Dats ding die sie meest gheert;
Want hem en genuecht nietGa naar voetnoot39.
40[regelnummer]
Die varwe die hem berietGa naar voetnoot40.
Die nature, van Gods halven,
Maer si smeren en si zalven
Hare ansichte opdat si
Te scoenre scinen daerbi
45[regelnummer]
En̄ te meer sijn besien,
Beide van desen en̄ van dien;
Maer heeft een meester vernist
Een beelde met siere listGa naar voetnoot48.
Dat scone blict alse gout,
50[regelnummer]
Nochtan eest binnen hout.
Alsoe gelijc es .i. wijf;
Al heeft si vernist hare lijf,
Dat scone blict en̄ scijnt,
Dats al omme niet gepijnt;Ga naar voetnoot54.
55[regelnummer]
Dat daer was moet daer bliven,
| |
[pagina 166]
| |
Dat en sal si niet verdriven;
Nochtan, eest scande van den meesten
Overal tallen feesten
Gheleende cleder te dragene ane,
60[regelnummer]
En̄ es dan geleende ghedane
Alsoe grote scande niet?
Jaet, diet te rechte besiet,
Noch meer es selsene hare zede.Ga naar voetnoot63.
Want in alle wonderlichede
65[regelnummer]
Setten si hare begherten;
Si sleipen na hem lange sterten
Gelijc serpente, .iij. ellen lanc,
Die hem navolget haren ganc,
En̄ hebben daer genuechte in.
70[regelnummer]
En̄ setten emmer haren sin
Hare gedachte en̄ haren moet,
Jegen nature en̄ jegen spoet;Ga naar voetnoot72.
Si hebben liever beesten gedane
Dan menschelike te dragen ane.
75[regelnummer]
Die hoedslope, die si oec dragen,Ga naar voetnoot75.
Moghen niemen wel behagen,
Want si sijn soe uutgesneden
Dat men se sien mach tote beneden,
Vorder verre dant es bequamen;Ga naar voetnoot79.
80[regelnummer]
Waren si vroet si soudens hem scamen.
En es dit niet wonder groet
Horne te hebbene ane dat hoet,
| |
[pagina 167]
| |
En̄ dansichte dragen gesmeert,
En̄ nasleipen enen steert
85[regelnummer]
En̄ soe uutgesneden dat hoedslop
Dat men daermede houd scop!Ga naar voetnoot86.
Jaet, en̄ daertoe sonde en scande
Vore als dies men pleecht in den lande.
Wat helpt dat ic vele seide?
90[regelnummer]
Van der wive wonderlijcheide
En mocht ic niet volscriven;
Si ne weten wat voeren drivenGa naar voetnoot92.
Met hem selven, dat es waer,
Waer si comen hier en̄ daer.
95[regelnummer]
Hets oec lettel enech man
Die haren moet gehouden can;Ga naar voetnoot96.
Want alse den wiven niet genoeght,
Daer se God in heeft ghevoeght,
En̄ andre vorme maken,
100[regelnummer]
Hoe sal .i. man dan geraken?Ga naar voetnoot100.
Dat God niet en can gedoen,Ga naar voetnoot101-102.
Proeft eest waer mijn sermoen.
Dat wareit es elc wel versta.
Eens mans neen dat [dats] hare ja,
105[regelnummer]
En̄ eens mans ja, dats hare neen.
Aldus vindt men se al in een.Ga naar voetnoot106.
Alse die man wijn wilt drinken,
Soe doet si hare bier scinken,
En̄ wilt hi bier, soe wilt si wijn;
| |
[pagina 168]
| |
110[regelnummer]
Dus moet al contrarie sijn
Hare doen en hare maniere.
Sal men spise doen te viere,
Wilt hi gebraden, si wilt gesoden,
En̄ dwingt daertoe die boden
115[regelnummer]
Dat ment al, wien lief, wien leet,
Doen moet na hare beheet.Ga naar voetnoot116.
Wilt hi rentvleesch, si wilt swinen.Ga naar voetnoot117.
Deus God! wat groter pinen
Eest te sine met desen wiven,
120[regelnummer]
Die dusdane voere driven!Ga naar voetnoot120.
Eer si oec volseggen die dinghe,Ga naar voetnoot121.
Willen si dat ment volbringe
Hare peinsen en̄ hare begeren,
Wient vromen mach ochte deren,
125[regelnummer]
Op dat men haren wille doet.
Sine peinsen niet in haren moet
Watter na mach comen dan;
Dat heeft ontgoet menegen man.Ga naar voetnoot128.
Scone cleder en̄ costelike,
130[regelnummer]
Diere hoedghewant en̄ rikeGa naar voetnoot130.
Begheren si, dat es waer;
Al soudent man en̄ kinder .i. jaer
Bevasten en̄ dorstech bliven,Ga naar voetnoot133.
Si zelen hare genuechte driven.
135[regelnummer]
Wert i. man oec soe beradenGa naar voetnoot135.
Dat hi sinen wive nine wilt gestadenGa naar voetnoot136.
| |
[pagina 169]
| |
Dat si zelken cost doe,
Soe gaet si stelen, spade en̄ vroe,Ga naar voetnoot138.
Coren, gelt en̄ ander goet,
140[regelnummer]
En̄ coept dan, na haren moet,Ga naar voetnoot140.
Wat si begert, sonder waen,Ga naar voetnoot141.
En̄ doet den man dan verstaen
Die .iij. deel min dant heeft gecost;
Goet quisten es vrouwen lost.Ga naar voetnoot144.
145[regelnummer]
Alse mijn vrouwe dan comt ten feesten,
Ghehornt ghelijc stommen beesten,
Met gemaecter gedane,Ga naar voetnoot147.
En̄ hare paruren heeft ane,
Soe waent si dat op hare allene
150[regelnummer]
Al tvolc siet gemene,
En̄ wilt seker sijn des
Dat si verre die scoenste es
Van den spele, als en̄ als,Ga naar voetnoot153.
En̄ set soe moylike haren hals,Ga naar voetnoot154.
155[regelnummer]
En̄ maect soe sonderlinghe
Beide gelaet en̄ wandelinge,Ga naar voetnoot156.
In caent u geseggen niet;
En̄ soe wat manne op hare siet,
Eest van dien eest van desen,
160[regelnummer]
Daer waent si gemint af wesen;
En̄ waert dat si quamen dan
Daer si en sagen wijf noch man,
Eer si hem lieten ombesienGa naar voetnoot163.
Si souden .i. spiegel eer voort tienGa naar voetnoot164.
| |
[pagina 170]
| |
165[regelnummer]
En̄ hem zelven besien allene.
Dese plage es nu gemene.
Aldus verkeert sijn si van doene:
Selc stont dragen si caproene
Lanc tote haren rieme;
170[regelnummer]
Dies sijn si sat snieme,Ga naar voetnoot170.
En̄ gaen dragen cokelbuze;Ga naar voetnoot171.
Dies niet en hadde ware confuze;
Oec en eest hem niet gnoech,
Al sijn hare rocke lanc gnoech.
175[regelnummer]
Si moeten noch langer wesen,
Dat si se op moten lesenGa naar voetnoot176.
Al omme en̄ omme wel .i. voet.
Dits niet el dan quiste goet.Ga naar voetnoot178.
Ding, die ic helen woude,
180[regelnummer]
Ic hem harde node soude
Ontecken, in enegher uren,
Want dwijf heeft van naturen
Dat si harde node heelt
Dat men hare te heelne beveelt;
185[regelnummer]
Want meest staet hare coringheGa naar voetnoot185.
Te doene alle die dinghe
Daer men se af castijt meest.
Alse men in boeken leest.
Dwijf mach onlanghe swighen,
190[regelnummer]
Maer scelden en̄ crighen
Daertoe staet altoes hare moet.
Hets lettel enech man soe vroet,
| |
[pagina 171]
| |
Dat hi sijn wijf, alse hi wille,
Can gedoen swigen stille;
195[regelnummer]
Maer spreken doet hi se gereet
Vele meer dan si weet.
Beheindech, subtijl, sonderlinge,
Soe es dwijf in alle dinghe
Daer bedrieghenisse toe hoert;
200[regelnummer]
Want si connen gelaet en̄ woert
Bat veinsen dan yemen el;
Dat hebben si getoent wel
Hier te voren an menegen man
Die die wijste waren nochtan
205[regelnummer]
Die men in die werelt wiste;
Die bedroeghen si met liste:
Beide Adame en̄ Samsoene,
Davide en̄ Salomoene,
Daertoe meneghen wisen man,
210[regelnummer]
Die ic genomen niet en can.
Wat holpt dat ic vele seide
Van der wive wonderlecheide
En mochtic u in .viij. daghen
Te vollen niet ghewaghen,
215[regelnummer]
Want en es phylosophe no prophete,
Ander meester noch poëte,
Si ne dichten allen en scriven
Van der wonderlicheit der wiven.
Daeromme eest sotheit en̄ anders niet
220[regelnummer]
Dat ick er af dichte iet.
Niemen die dit sal lesen
En begripe mi in desen
Dat ic dit segge van goeden vrouwen,
Daer men alle doget ane mach scouwen
225[regelnummer]
Want hem en mochten al die leven
Prijs te vollen niet ghegheven.
|
|