Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Schilder-, etskunst, enz.
TUSSCHEN het blindloopende Zomerstraatje en de St.-Niklaasstraat, te Brugge, bestond tot in onzen tijd een liefdegesticht aan St.-Nicolaas gewijd. Men noemde 't algemeen 't Claeitje. Nicolaas Paghant was daarvan de stichter, ten jare 1380. Een gedenksteen van deze stichting met de namen der grondvesters wordt in de kapel bewaard. Hij is aldaar rechts van den ingang in den achtermuur gemetseld, is 1,30 meter hoog en 1,40 met. breed. Het inschrift is er hoog op uitgebeiteld; de letters waren eenmaal verguld. Ziehier hetgeen zij doen lezen:
| |
[pagina 90]
| |
Daarop volgt de lange lijst van schenkingen die Nicolaas Paghant en zijne vrouw aan 't gesticht beloofden te doen. De dagteekening die op den steen wordt aangegeven is niet nauwkeurig. Dit blijkt uit eenige oorkonden. Vooreerst is die der stichting van de kapelanij, van den 24n Januari des jaars 1390, geteekend door den vicaris-generaal van het bisdom Doornik. Nicolaas Paghant, en zijne echtgenoote Christine Willaerts, worden door deze acte tot de stichting gemachtigd. Deze brief werd vijf jaren later, namelijk den 9n December 1395 door denzelfden vicaris bevestigdGa naar voetnoot(1); eene bijzonderheid die daarom des te gewichtiger is, dewijl hierdoor het vermoedelijke jaar des doods van Paghant, en de dagteekening der schildering van zijnen grafkelder kunnen worden vastgesteld. Men moet dus hieruit vermoeden, dat de gedenksteen na den dood des stichters in de kapel is aangebracht. Dit wordt ook duidelijk bewezen door den bijnaam van dhoude (den oude), welke men aan Nicolaas geeft, om hem te onderscheiden van eenen zijner zonen, die evenzoo Nicolaas heette, en die ‘hooftman der schepen’ dezer stede (Brugge) was. Deze jonge Nicolaas overleed ten jare 1425. Het gesticht wat, naar wij meenenGa naar voetnoot(2), vroeger ook tot herberging van reizigers had gediend, werd in 't jaar 1887 gesloten. Maar het had zijne oorspronkelijke be- | |
[pagina 91]
| |
stemming verloren en werd ten laatste een huis voor syphilitische zieken. De kapel vertoont eenige belangrijke bijzonderheden. Onder het afschuwelijk witsel wat de muren bedekt, hebben wij overal sporen van schildering teruggevonden. Vooreerst is de grond waarop de gedenksteen is geplaatst rood verguld. Rechts van den steen bespeurt men eene menschelijke figuur, ongeveer 29 centimeters groot; het is zonder twijfel de beeltenis des stichters. Geknield, met gevouwen handen, in het gewaad van den tijd - zwarte tabbaard met wijde mouwen, zwarte gordelband en ondermouwen - herinnert deze figuur aan de leekenbroeders van dien tijd. Bovenaan het hoofd des mans zweeft een engel met geel haar, halflijfs uit eene wolk opgestegen, gekleed in een blauw gewaad, met vlerken van witte en blauwe kleur. Hij buigt het lichaam tot den gedenksteen over, en houdt het wapenschild van den stichter - van sabel, met eenen uitgespreiden (éployé) adelaar van zilver, geklaauwd (armé), gebekt van keel maar niet getongd (lampassé), - in de hand. Links van den steen, op dezelfde hoogte en in dezelfde houding der genoemde figuur ziet men eenen tweeden engel geheel overeenstemmend met den eersten. Het wapenschild door hem vastgehouden is dat van Christine Willaerts, waarop men een vrouwenkop van halve grootte ziet, a dextra gewend en op een veld van lazuur. Deze geheele versiering liep uit in een crêtage van zwarte bloemen op lichtkleurigen grond. De crêtage liep geheel de kapel rond, en boven deze versiering waren de zijmuren met donkerkleurige bloemen bezaaid, welker vormen echter moeilijk herkenbaar zijn. Achter het autaar droeg de muur de sporen van eene doorgaande tint, rood, opgewerkt met witte bloemen. | |
[pagina 92]
| |
Aan den ingang der kapel hebben wij onder het witsel, de wijdingskruisen ontdekt, welke drie verschillende tijdperken schijnen aan te duiden; links van de deur komt het oudste voor, in vermillioen met zwarten rand, waarschijnlijk dagteekenende van omtrent 1400. Het tweede kruis boven het eerste geplaatst, komt ook aan de andere zijde des ingangs voor, namelijk onder den gedenksteen. Het is ongeveer 20 jaar jonger dan eerstgenoemd kruis. Men heeft het niet uit der hand maar met doorslagpapier (passe-partout) op den muur gebracht, wat zich gemakkelijk laat ontdekken aan de onsamenhangende deelen. Ook hier was vermillioen de hoofdkleur. Eindelijk heeft men nog twee kruisen, ongeveer van 1550, in rooden oker uitgevoerd, gevonden. Vóór de kapel, gelijk een atrium, bevindt zich eene zaal. De muur welke deze met de kapel gemeen heeft, en waarin de gothieke deur zich bevindt, is rijk versierd door middel van een kleurmengeling (diaprage) van het hoogste belang. Op rooden grond ziet men een bruin en wit gedamasseerde figuur door middel van doorslagpapier (als boven) daarop gebracht. Van dit papier van bruine kleur bediende men zich om den grond te schilderen, welke door zijnen rooden toon de ineengestrengelde sieraden met veel kunst laat uitkomen. Deze vertoonen velden van ronden vorm, met eene omgeving van licht uitgetande bladeren, die in hun midden een uitstralend figuur van witte bloemen dragen. Deze polychromie dagteekent van omtrent 1550Ga naar voetnoot(1). Het hoogaltaar was versierd met een werk van R. | |
[pagina t.o. 92]
| |
GRAVEN ONTDEKT TEN JARE 1887, IN DE KAPEL VAN HET St NICOLAAS GESTICHT, TE BRUGGE.
VUE DES CAVEAUX DÉCOUVERTS DANS LA CHAPELLE DE L'HOSPICE PAGHANT P Raoux, del et Lup Bruges | |
[pagina 93]
| |
de Crayer, voorstellende Christus in de armen van God den Vader, en omgeven van heiligen, waaronder men St. Jan en H. Magdalena erkent. Onder het plaveisel, ongeveer in 't midden der kapel, heeft men vijf grafkelders gevonden, waarvan vier beschilderd zijn. Onze plaat geeft er twee terug, naar eene photographie welke wij ter plaatse daarvan hebben doen vervaardigen. De trouwe stift van den vaardigen Raoux heeft op den steen de minste onderdeelen met nauwgezetheid teruggegevenGa naar voetnoot(1). Men is rondom de kapel voortgegaan met uitgravingen, en men heeft in het genoemde atrium nog twee grafkelders ontdekt, waarvan de eene geheel beschilderd was. Ongelukkiglijk waren de schilderijen te zeer vergaan om eene afteekening toe te laten. 't Is niet moeilijk te zien dat de eerste der vijf ontdekte kelders de laatstgebouwde is. De oudst gegravene is diegene welke, volgens den tegenwoordigen toestand, in de tweede plaats komt. De drie welke daarop volgen zijn, op eenige jaren na, van een en hetzelfde tijdperk. Een van dezen, namelijk die in de vierde plaats komt, is de derde in oudheid, maar draagt geene sporen van schildering. Men zou haast aan eene of andere bijzondere oorzaak kunnen denken welke de innerlijke | |
[pagina 94]
| |
versiering heeft doen verdwijnen, maar een nauwkeurig onderzoek toont aan, dat deze tombe nooit beschilderd is geweest. De laatste kelder raakt aan den grondslag van den buitenmuur der kapel; men is genoodzaakt geweest nieuwe kelders nevens diegenen te graven welke oorspronkelijk bestonden. Genoemde kelder is ook in omgekeerde richting gegraven, zooals de plaatsing der geschilderde beelden bewijzen. Het was algemeene regel aan het hoofdeinde der grafkelders den kalvarieberg te schilderen: Christus aan 't kruis, benevens zijne Moeder en St Jan. Aan 't voeteneinde schilderde men de heilige Maagd met het kind Jezus. Gelijk men uit onze plaat bemerkt, verschilt de schikking in den eersten van die der drie overige kelders, hetgeen opnieuw bewijst dat hij van latere dagteekening is. Welke personen in deze grafkelders zijn ter aarde besteld, en tot welken tijd zij derhalve behooren, willen wij in de volgende bladzijden onderzoeken. Bij de opening van het tweede graf heeft men het looden zegel eener bul van paus Bonifatius IX gevonden, benevens eene kleine zilveren munt van Philips den Stoute, met de zeer bekende voorstelling (die zoo geheel aan Brugge eigen is), van den vaandeldragenden leeuw. De munt was een gros. Nu weten wij dat Bonifacius IX van 1389 tot 1404 den pauselijken zetel innam, en Philips de Stoute van 1381 tot 1404 regeerde. Nadere opheldering geeft ons het archief van ons godshuis. Wij hebben reeds van de stichtingsacte des jaars 1390 gesproken. Den 26n Februari 1406 verleende de vicaris gene- | |
[pagina 95]
| |
raal des bisschops van Doornik aan Nicolaas Paghant, zijne echtgenoote en zijne kinderen, het recht in de kapel van St. Nicolaas te worden begraven, en aldaar hunne lijkdiensten te laten doenGa naar voetnoot(1). Leefde Nicolaas toenmaals nog? Dat schijnt zoo; wij hebben althans alleen het bewijsstuk gevonden van zijn overlijden in 1468. Op den feestdag van St. Amandus (den 6n Februari) erkennen de armmeesters van de H. Kruiskerk te Brugge, van de voogden van St. Nicolaas ontvangen te hebben de som van 24 Doorniksche stuivers, om jaarlijks drie prebenden meer aan de armen van St. Nicolaas te kunnen uitreiken, en dat wel op den jaardag (van den dood) des heeren Nicolaas Paghant, den oudeGa naar voetnoot(2). Doch er is grond om te veronderstellen dat Nicolaas toen reeds lang gestorven was, evenzoo als de machtiging ter begrafenis in de kapel eerst eenige jaren na zijn overlijden werd gegeven. Het godshuis St. Nicolaas bezit een register hetwelk de namen bevat van alle voogden des gestichts. Men heeft die lijst eerst in 1394 aangelegd, en vervolgd tot op het jaar 1746. De naam van Nicolaas Paghant komt daarin niet voor, en toch wordt er gezegd ‘dat d'heer Nicolas Paghant fondateur van het godshuys van St. Nicolas darof den eersten voogd is geweest blijckt uit zijne fondatiebrief.’ Hieruit volgt dat het register slechts is aangelegd te beginnen met het doodsjaar van den gronder des gestichts. Want gesteld dat Nicolaas zelf het huis niet bestuurd hadde, zoo is het toch zonder twijfel dat, indien er gedurende zijn leven boek gehouden was, men | |
[pagina 96]
| |
zonder eenigen twijfel zijnen dood in 't register zou hebben vermeld. Stasin Paghant, de zoon van Nicolaas werd in 1410 voogd, gelijk is verhaald in eenen zijner brieven, gedagteekend van den 6n Oogst van dat jaarGa naar voetnoot(1). Na het hierboven gezegde zouden wij gaarne aannemen dat de tombe die de tweede is, in de rij zooals wij de kelders heden vonden, die van den stichter des godshuizes is. Zijne edelmoedigheid ten opzichte der armen mag hem wel eenen vollen aflaat in 't stervensuur hebben verworven. Voorzeker is het deze brief welke in den grafkelder naast den overledene is nedergelegd, en waarvan wij heden alleen het zegel hebben teruggevonden. De munt van Philips den Stoute (men behoeft het niet te zeggen) is geheel van denzelfden tijd. Men mag dus veronderstellen dat Nicolaas Paghant in 1393 of 1394 gestorven is. In denzelfden grafkelder bestelde men omtrent 1700 eenen priester ter aarde. Bij 't opengaan van de tombe lag heden het geraamte daar nog geheel, met priesterlijk gewaad bekleed; daarneven bevond zich een pelgrimsstok, zeker als aandenken van een bezoek aan het graf der apostelen gebracht. Het zijn juist de kerkelijke sieraden welke het mogelijk maken, het tijdstip vast te stellen waarop de grafkelder van Nicolaas Paghant eerst is opengebroken. Den tijd waartoe de andere grafkelders behooren kunnen wij alleen veronderstellen. De groote overeenkomst welke er tusschen den tweeden en den derden kelder bestaat, doet ons denken dat deze wel voor Christine Willaerts, Nicolaas' echtgenoote, konde bestemd zijn geweest; want ook zij was immers gerechtigd zich in de kapel te laten begraven. Zij zal natuurlijk er aan gehouden | |
[pagina 97]
| |
hebben nevens haren echtgenoot begraven te worden, en derhalve van haar recht gebruik hebben gemaakt. De tomben van Nicolaas Paghant en zijne vrouw zijn waarschijnlijk door dezelfde hand beschilderd, en wel omtrent 1400. De volgende grafkelder is een twintigtal jaren later gekleurd, gelijk de meer bloemrijke versiering bewijst. Eene bijzonderheid is toch hierbij op te merken, dat de aldaar afgebeelde wierooksvaten eene treffende overeenstemming van vorm en dezelfde figuren vertoonen, die voorkomen in de tombe van Nicolaas Paghant. Zoo als gezegd is, werd de eerste grafkelder langen tijd na de andere tomben vervaardigd. Uit het register wat wij kennen, leeren wij dat de 15e voogd, Willem Barvoet, bloedverwant van Paghant, in de kapel van het godshuis begraven is. Deze is den 13n November 1625 gestorven, en toch is de schildering van dien eersten grafkelder veel ouder, want zij behoort duidelijk tot de 15e eeuw. Van den anderen kant weten wij uit de registers van het godshuis dat van 1503 af, toen de zevende voogd overleed, de begrafenissen op het kerkhof van O.L. Vrouw te Brugge geschiedden. Alle schildering is dus tusschen de jaren 1394 en 1503 uitgevoerd. Alvorens te eindigen, willen wij nog een oogenblik bij het onderwerp der schildering stil staan. Alle tomben bevatten vier verschillende voorstellingen, die zich herhalen en (als gezegd is) in dezelfde orde aangebracht zijn; behalve in den eersten kelder, waar de tafereelen omgekeerd geplaatst zijn, omdat de tombe in omgekeerde richting is uitgegraven: aan 't hoofdeinde den calvarie; aan de voeten, de h. Maagd, gelijk gezegd is. Het tafereel wat het meest geleden heeft, is de H. Maagd der eerste tombe. Men heeft deze figuur niet kunnen wedergeven. Op de zijwanden zijn engelen geplaatst, welke in | |
[pagina 98]
| |
de eene hand het scheepje houden, met de andere het wierooksvat zwaaien, in de richting van den calvarieberg. In den eersten grafkelder dragen zij de vesperkap of mantel en zijn eenvoudig in omtrek uitgevoerd. In de twee volgende tomben zijn zij met dalmatieken bekleed, in de laatste bekleedt hen een lang plooiend rood gewaad. Zij dragen blauwe vleugelen; in den tweeden kelder echter heeft de eene engel roode, de andere blauwe vleugelen, naar gelang hun kleed rood of blauw is. De open plaatsen op de zijwanden der tomben zijn versierd met breede, zonder zorg aangelegde kruisen. In den 2n en 3n kelder zijn de vier hoofdtafereelen ingelijst door eenen breeden band van vermillioen. Dit is ook de kleur der kruisen in den 2n, den 3n en den 4n kelder; in den eersten daarentegen heeft men in plaats van vermillioen omberkleur gebezigd, om de kruisen te schilderen. Dezen zijn met leliën versierd en kondigen den meer gebloemden stijl van een later tijdperk aan. De twee engelen in den grafkelder van Nicolaas Paghant zijn eerst op papier uitgevoerd en dan aan den muur gekleefd. Dat papier heeft aan den tijd tegenstand geboden gelijk kalk. In den naasten kelder zijn alleen de wierooksvaten op los papier uitgevoerd. Deze gewichtige ontdekking in de kapel van St-Nicolaas te Brugge is vroegere ontdekkingen van verschillende tijdperken, in kerken en op kerkhoven, komen bevestigen. Zij brengt ons alweder wat beter op de hoogte van dat soort van schilderkunst, hetwelk wij ‘de polychromie der middeleeuwsche grafkelders’ betitelenGa naar voetnoot(1). |
|